| |
| |
| |
Kroniek (2)
Maurice Girodias
Pornoloog op Olympus
Vertaling John Vandenbergh
Ik was negen jaar toen ik een Geheim Genootschap heb opgericht dat onder de leerlingen van het Collége Georges Courteline - een heel oude kostschool in een rustig plaatsje niet ver van Parijs - nogal opschudding verwekte. Het doel van het Genootschap was de strijd tegen de oorlog aan te binden.
In de jaren die op de gewapende strijd van 1914-1918 volgden, verslonden kinderen van mijn leeftijd enorme hoeveelheden goedkope tijdschriften die over het algemeen niet veel verschilden van de hedendaagse comics maar geheel aan militaire onderwerpen waren gewijd. De oorlog werd afgebeeld als vanzelfsprekend tot het menselijk leven behorend en op honderden verschillende manieren verheerlijkt; in het allerergste geval werd de oorlog voorgesteld als een mannelijk avontuur waarbij flinke jongens hun moed en ridderlijkheid konden betonen. In die bloederige goedkope lectuur werd van de geschiedenis van de Wereldoorlog op schaamteloze wijze een verkeerde voorstelling gegeven: de overwinningen van Frankrijk werden buiten alle verhoudingen opgeblazen, over de nederlagen sprak men niet; en het bespottelijke cliché van de dappere kleine Franse soldaat die over zijn verraderlijke Duitse tegenstander - de sale boche - zegevierde werd op duizenderlei manieren herhaald.
| |
| |
Zelfs onze leerboeken waren van deze onderwerpen niet vrij.
Ik was tot de conclusie gekomen dat dergelijke verhalen het slechtste soort oorlogspropaganda vormden dat er bestond; het kon niet anders of de nationale vooroordelen moesten er door bestendigd worden en zodoende de weg banen tot een nieuwe oorlog. De volgende gevolgtrekking was dat de beste manier om het oorlogsgevaar af te wenden bestond in het verbieden van de propaganda. Ja, ik moet eerlijk toegeven dat ik mijn loopbaan als censor ben begonnen.
Het Genootschap (dat wil zeggen, twee jongens en mijn persoontje) had een doeltreffend veldtochtsplan opgezet. We zouden razzia's houden op de kastjes van de jongens, op hun koffers, beddegoed, enz. om alle militairistische lectuur die er maar te vinden was op te speuren. Al wat er gevonden werd zou in beslag worden genomen en vernietigd. Volgens onze verheven ethische begrippen moest er echter schadevergoeding worden gegeven: in plaats van het in beslag genomen werk lieten we een som geld achter die gelijk was aan de aankoopwaarde. Verre van een reuze schandaal te veroorzaken, lieten onze slachtoffers echter zulk een overvloed aan strijdlustige lectuur slingeren, dat het Geheim Genootschap op de fles ging en ik aan het dichten ben geslagen.
Onze methoden zullen wel ruw zijn geweest en mijn ideeën waren natuurlijk kinderlijk. Heden ten dage zijn ze nog even kinderlijk en ze zullen dit wel tot het einde mijner dagen blijven. Nog altijd kan ik pasklaar gemaakte overtuigingen, van anderen overgenomen credo's en maatschappelijke vooroordelen, niet verkroppen. Ik wantrouw dit tijdperk van specialistische kennis die de gewone cultuur heeft vernietigd. Ik stel geen vertrouwen in de ethiek van onze tijd - een stukje uit de Bijbel, een stukje Robespierre, met een scheutje Karl Marx en Charles Dickens eraan toegevoegd. Ik ben anarchist. Ik geloof in de mens rasa en beschouw die als de allereerste voorwaarde voor het denken of doen dat zijn uitwerking niet wil missen.
| |
| |
Toen ik zeven jaar geleden geheel op zwart zaad zat, besloot ik op snelle manier een boel geld te verdienen en stichtte toen de Olympia Press, die in Parijs elk boek dat door de Anglo-amerikaanse censuur verboden was in het Engels zou uitgeven. Opzettelijk besloot ik geen onderscheid te maken en zowel slechte als goede boeken uit te geven: de enige maatstaf was of zo'n boek aan het buiten de wet stellen overgeleverd zou zijn. Mijn vader, Jack Kahane, was in de dertiger jaren trouwens de voornaamste voorvechter van deze manier van uitgeven geweest, toen hij naast voor censuur in aanmerking komende werken die niet van gelijke literaire waarde waren ook Henry Miller's Tropic of Cancer en Tropic of Capricorn bracht. Al die boeken van de Obelisk Press hadden iets o zo keurigs met elkaar gemeen (zelfs, tot op zekere hoogte, de boeken van Henry Miller, naar hedendaagse maatstaven gemeten). De Olympia Press zou heel wat verder gaan; ik heb inderdaad geen beperkingen geaccepteerd of opgelegd.
Zo heb ik toen, op krediet, de eerste boeken van de Olympia Press gedrukt: de Sade's Bedroom Philosophers, Miller's Plexus, en een nogal wilde novelle van Guillaume Apollinaire, die in het Frans onder de titel Les Exploits d'un Jeune Don Juan bekend is.
Door bemiddeling van mijn vrienden in de Merlin-groep (Merlin was een literair drie-maandelijks tijdschrift in het Engels dat destijds in Parijs door Alexander Trocchi, Christopher Logue, Austryn Wainhouse en anderen werd uitgegeven), maakte ik kennis met Samuel Beckett. Beckett was een Ier die vroeger de secretaris van James Joyce was geweest. Destijds gaf hij les op een school in de buurt van Parijs en schreef in het Frans, waarschijnlijk omdat de Engelse redacteuren hem ervan hadden overtuigd dat hij zijn tijd verknoeide door in zijn moerstaal te schrijven. Ik publiceerde eerst zijn eerste roman, Watt, die in het Engels was geschreven en kort daarna een vertaling uit het Frans van Molloy. Zelfs voor zijn toneelstuk Waiting for Godot hem beroemd maakte, schijnen
| |
| |
deze beide romans heel wat gisting te hebben teweeggebracht onder de naoorlogse literaire generatie - de Engelse zowel als de Franse: de ‘nouveau roman’ is hem stellig veel verschuldigd.
Vervolgens werd ik met Jean Genet in contact gebracht door Bernard Frechtman die twee van zijn voornaamste romans die ik beide heb uitgegeven, had vertaald, The Thief's Journal en Our Lady of the Flowers. Genet werd in die dagen door de overheid vervolgd en was net aan levenslange gevangenisstraf ontkomen dank zij de campagne die een groep vooraanstaande literatoren ten bate van hem had gevoerd. Maar de jaren die hij in tuchtschool en gevangenis heeft doorgebracht, zijn schandalige avonturen, hadden de klaarheid en edelmoedigheid van zijn karakter volkomen onaangetast gelaten. ‘De Heilige Genet’, noemt Jean-Paul Sartre hem, die hem goed kent.
In die dagen was de Olympia Press nog maar een wankele onderneming. In plaats van een kantoor, had ik in de Rue Jacob de achterkamer van een boekwinkel, die de boekhandelaar me zo lang had gegeven. Het was een vriend van me die er zelf ook niet al te best voorstond. Mijn personeel bestond uit een gewezen zeeman met een fiets, een televisietoestel en een groot talent voor de meest schilderachtige vloeken, en een heel kleine secretaresse die de achterbank van een oude Delahaye als stoel benutte. We zaten aan dezelfde wankele tafel, waarachter ik op de bank troonde die mijn vriend de boekverkoper als bed gebruikte; zo nu en dan kwamen er onbekende vrienden van hem op de andere kant van de bank een korte siesta houden, terwijl ik, laten we zeggen aan de drukproeven van de Markies de Sade's levenswerk bezig was.
In deze nederige omgeving drongen tot mijn verbazing op een ochtend een stuk of zeven stoere mannen binnen; de eerste schermutseling tussen de Olympia Press en de Overheid. Ze waren keihard, die mannen, ze spraken van een derdegraads-verhoor en begonnen mijn paperassen overhoop te halen. Ten
| |
| |
slotte vonden ze een voorwerp dat hun opdracht scheen te rechtvaardigen: het was een cliché van een fotogravure dat gediend had om een lied te drukken dat in Beckett's Watt staat en als volgt luidt:
Kwak, kwak, kwak, kwak, kwak, kwak,
Kwak, kwak, kwak, kwak, kwak, kwak,
Kwak, kwak, kwak, kwak, kwak, kwak,
en zo voort. Een cliché van een fotogravure is van metaal gemaakt, op hout gemonteerd, en het notenschrift in reliëf moet er wel exotisch hebben uitgezien. Tot op vandaag de dag ben ik er nog niet achter kunnen komen welk nut de politie dacht dat ze daarvan kon hebben, maar destijds was het me volkomen duidelijk dat ik me maar door hun gedragingen moest laten leiden en dus deed ik net of ik het afschuwelijk vond dat ze dat hadden ontdekt. Een goed half uur lang weigerde ik op hun vragen antwoord te geven. Toen gaf ik toe en begon ze onder een stortvloed van woorden een verklaring te geven van het gebruik en de technische eigenaardigheden van zo'n cliché. Ze keken wat schaapachtig maar kondigden toch aan dat ik mee moest naar het hoofdbureau van politie. Op hun modelmanier werd ik in hun wagen geduwd en zouden we al razend wegrijden. Maar de motor wilde niet starten. Ik bood ze aan in mijn eigen wagen te gaan. Eerst aarzelden ze en daarna namen ze het voorstel aan, daar ze beseften dat hun overval veel van zijn kracht had ingeboet. Toen we enkele uren daarna uiteen gingen waren we niet alleen beste vrienden geworden, maar had men mij zelfs half verontschuldigend een verklaring gegeven van het hele geval: ‘Wat kunnen wij eraan doen? De Engelsen vallen ons altijd over u lastig. Van tijd tot tijd moeten we er wat aan doen!’
Deze eerste schermutseling met de politie had me toch de moed gegeven ermee door te gaan. Zonder nu bepaald White Thighs, The Chariot of Flesh, en meer van die pittige lekkernijen op te geven, bemerkte ik dat ik van mijn firma een serieuze uitgeverij zou kunnen maken. In 1955 kreeg ik twee ma- | |
| |
nuscripten van meer dan gewoon belang, beide door verschillende Amerikaanse uitgevers geweigerd: J.P. Donleavy's The Ginger Man en Vladimir Nabokov's Lolita.
De geschiedenis met The Ginger Man is wel een beetje scheef gegaan en kan nog niet tot in alle bijzonderheden worden verteld. Maar toen het manuscript voor het eerst op mijn bureau lag, was het goed, pittig en uitdagend, hoewel te lang en vol van al die overbodige zaken waar zovele eerste romans mee overladen worden. De schrijver was niet te vermurwen, hij weigerde ook maar een van de ‘onder de censuur vallende’ passages te schrappen (een standpunt dat ik van harte deelde) maar wel accepteerde hij het nogal omvangrijke redigeren dat naar mijn mening het boek nodig had. Vanzelfsprekend was ik verwonderd en teleurgesteld toen later The Ginger Man in Engeland en Amerika verscheen in een door de schrijver zelf gekuiste versie. Er zijn nu dus twee versies van The Ginger Man in omloop en de verkorte is stellig niet de beste van de twee.
De geschiedenis van Lolita is nu bijna een epos geworden en omsluit enkele der beste en enkele der slechtste ervaringen die ik als uitgever heb opgedaan. Toen Vladimir Nabokov's manuscript me destijds op zijn verzoek werd toegezonden, had ik nog nooit van hem gehoord. De enthousiaste aanbeveling van zijn literaire agente leek me toen meer op de schittering van een groot geleerde dan op oorspronkelijkheid te berusten. Maar alle vooroordelen die ik gekoesterd mag hebben verdwenen als sneeuw voor de zon nadat ik de eerste bladzijden had gelezen. Ik zal me altijd de uitwerking herinneren die het lezen van Lolita op me had: dat gevoel van grote opwinding en volslagen zekerheid, dat zo zelden in het leven van een uitgever voorkomt, soms nooit. Ik was geheel en al geboeid door de vele paradoxen waarop dat subtiele monument was opgebouwd: de literaire vorm die tot de vroegere Russische traditie behoort en het onderwerp dat in de psychologie van de Nieuwe Wereld thuishoort; de onmenselijke koelheid en het grandioze gevoel van eigenwaarde van de schrijver-hoofdpersoon,
| |
| |
die zo vreemd samengaan met zijn neiging zichzelf te willen offeren; zijn ultra-reactionaire standpunten die zo moeilijk in overeenstemming te brengen zijn met zijn nihilistische aanval op de bestaande orde.
Ik schreef Nabokov en de eerste brieven die we wisselden waren prettig en hoffelijk. Ik had er echt geen vertrouwen in dat er zakelijk wat in het boek zat en hij al evenmin. De bekoring van Lolita leek te esoterisch om een groot succes te garanderen en het boek had stellig niets gemeen met die boeken die gewoonlijk met de censuur te maken kregen; mijn besluit om het te publiceren berustte louter en alleen op mijn persoonlijke geneigdheid hiertoe. Destijds was Nabokov ervan overtuigd dat Lolita nooit in Amerika gebracht kon worden en overwoog hij dus van een schuilnaam gebruik te maken. Ten slotte besloot hij zijn eigen naam te gebruiken en tevens stemde hij met mijn voorstel in een aantal Franse zinnen en aanhalingen te schrappen die, naar mijn mening, zijn stijl wel wat al te geaffecteerd maakten. Ons contract gaf me de rechten over de gehele wereld voor wat de Engelse uitgave betreft (maar daar ik me in de verste verten niet kon voorstellen welk een succes het boek zou hebben liet ik na me van een deel van de eventuele filmrechten te verzekeren).
De publikatie, in september 1955, werd volkomen doodgezwegen. Dit was heus geen verrassing, al moet ik toegeven dat ik er min of meer bewust op had gehoopt dat de een of andere moedige recensent de muur van stilzwijgen waarmee elke uitgave van de Olympia Press tot dusverre was omringd zou doorbreken. En toen, het was eind 1955, had The Sunday Times een vraaggesprek met ettelijke schrijvers wat betreft hun keus van ‘de beste boeken van het jaar’, en Graham Greene sloot Lolita bij zijn keus in. Dit maakte John Gordon, de hoofdredacteur van The Sunday Express zo razend, dat hij in zijn rubriek schreef: ‘Op deze aanbeveling heb ik Lolita gekocht. Dit is ongetwijfeld het smerigste boek dat ik ooit heb gelezen. Niets dan onbeperkte pornografie.’ Graham Greene beant- | |
| |
woordde dit door een quasi-censuur in te stellen, de Vrienden van John Gordon. Er werden openbare debatten georganiseerd en in de algemene hilariteit die volgde werd er met de woede en rechtschapenheid van de heer Gordon de vloer aangeveegd. Maar zo deze kampioen der kleinburgerlijke cultuur die eerste slag verloor, stellig is hij er debet aan dat het boek zo'n enorme vlucht heeft genomen.
De volgende episode in de geschiedenis van Lolita vond enkele maanden later in Parijs plaats toen een inspecteur van de Brigade Mondaine (Zedelijkheidspolitie) op bezoek kwam en om een exemplaar vroeg van elk der vijfentwintig boeken (waaronder Lolita) die mijn firma had uitgegeven. Hij zei dat het Britse Ministerie van Binnenlandse Zaken opnieuw een klacht over mijn optreden had ingediend, een klacht die zo ernstig was dat men ditmaal strenge maatregelen tegen mij zou moeten nemen.
Deze uiterst gespecialiseerde afdeling van de Franse politie oefent de censuur uit op alle geschreven materiaal (met inbegrip van buitenlandse literatuur) en dit naast haar hoofdtaak, de controle op prostituées en bordelen. Met opzet zeg ik controle en niet beteugeling: je hoeft maar een paar meter de Rue Saint Denis in te lopen om te bemerken dat de wereldse pogingen van de Brigade geen daverend succes zijn. De duizenden prostituées die in Parijs op straat lopen zijn niet incognito en al evenmin zijn hun werkzaamheden gewettigd; misschien dat de verklaring voor deze toestand in de een of andere stilzwijgende overeenkomst met de Brigade Mondaine te vinden is.
Het kwam bij me op dat ik om me de dienaren van orde en recht van het lijf te houden dezelfde methodes wel kon toepassen. Na wat voorafgaande navraag in het vijandelijk kamp, stelde ik vast dat een vergelijk best mogelijk was, maar dat het me zoveel zou kosten dat ik maar beter een afwachtende houding kon aannemen. Op 20 december 1956, werden de vijfentwintig boeken, waarvan de inspecteur van de Brigade Mondaine een exemplaar had gekregen door de Ministre de
| |
| |
l'Intérieur (de Minister van Binnenlandse Zaken) op de lijst van verboden boeken geplaatst; Lolita bevond zich daaronder. Ik merkte dat het besluit zo gesteld was dat dit slechts gold voor de Engelse uitgave van deze boeken en dan nog alleen voor de uitgave die door Olympia Press werd verzorgd. Verder werd het verbod gerechtvaardigd door de obscene aard dier boeken, terwijl het door het besluit erbij gehaald wetsartikel de bedoeling had op politieke geschriften te slaan. (Deze wet - de Wet van 29 juli 1881 op de Persvrijheid - is dezelfde wet die door de huidige Franse regering zo gehanteerd wordt dat ze een werktuig van totale censuur is geworden.)
Ik liet er geen gras over groeien en ging tot de tegenaanval over. Dit was een kans om Lolita beroemd te maken en ik was vastbesloten daar een zo ruim mogelijk gebruik van te maken. Ik stelde een actie in tegen het verbod bij de Rechtbank te Parijs. Vervolgens publiceerde ik een brochure waarin ik de grillen van het wetsapparaat opsomde, L'Affaire Lolita, en stuurde die aan duizend parlementsleden en journalisten.
Intussen had de Olympia Press hoogst belangrijke inlichtingen uit Amerika ontvangen. Een exemplaar van Lolita was door de Amerikaanse douanen in beslag genomen, maar in plaats dat de geadresseerde het bekende hoffelijk gestelde briefje kreeg waarin hij van dit feit in kennis werd gesteld, werd het boek enkele weken later zonder verder commentaar aan hem doorgezonden. Zodra ik dit vernam, schreef ik direct naar New York, naar de directie der douanen, en vroeg of het boek niet aanstotelijk was bevonden. Op 7 februari 1957 kreeg ik hun antwoord: ‘... delen wij u mede dat bepaalde exemplaren van dit boek bij dit Bureau ter beoordeling zijn geweest en vrijgegeven zijn.’
Daar het praktisch nooit voorkomt dat de Directeur der Posterijen in Amerika een boek verbiedt dat de douanen hebben toegelaten, was de weg plotseling vrij om Lolita in Amerika uit te geven. En de uitgevers die een jaar of drie daarvoor het manuscript van Nabokov hadden geweigerd, waren er nu als de
| |
| |
kippen bij om de rechten voor Amerika van de Olympia Press te kopen. Deze toestand betekende natuurlijk een geduchte versterking voor mijn geding tegen de Franse regering en toen de zaak in januari 1958 voor de Rechtbank kwam, wonnen we het pleit: het verbod werd ingetrokken.
Aan het uitgeven van Lolita ging in Amerika een dermate serie wettelijke en journalistieke opschuddingen vooraf dat het boek toen het in augustus 1958 verscheen (uitgegeven door Putnam) direct boven aan de lijst van ‘best sellers’ troonde.
Intussen waren in Frankrijk de zwakheden van de IVe Republiek verdreven door het Nietzscheaanse optreden van generaal de Gaulle; door deze plotselinge ommezwaai in de situatie vond de politie zich verplicht haar nederlaag te wreken. De Minister van Binnenlandsche Zaken ging op staande voet in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank en de zaak werd opnieuw onderzocht door de hoogste instantie op het gebied der civiele rechtspraak, de Conseil d'Etat!
Zo ik destijds al illusies mocht hebben gekoesterd wat betreft het onafhankelijk karakter van deze hoge instelling of vertrouwen mocht hebben gesteld in de grondwettelijke waarborgen die dit lichaam zelfs boven de regering stelden, dan zou ik toen terstond mijn onnozelheid wel kwijt zijn geraakt en van mijn illusies zijn afgekomen. Het eerste vonnis, nauwgezet, eerlijk en goed gedocumenteerd, werd doodleuk ongedaan gemaakt door een onbeholpen verklaring, luidende dat de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken aan geen controle onderworpen waren, zelfs niet van de Conseil d'Etat.
Een paar maanden daarvoor nog was het ondenkbaar geweest dat de leden van de Conseil d'Etat zich zonder meer hadden neergelegd bij de wensen van een bepaald departement. Het was immers juist hun taak en plicht daar toezicht op uit te oefenen. Ofschoon ik me heus wel bewust ben dat een zaak als die van mij echt geen sympathie verwekt bij die hoeders der burgerlijke ethiek, meen ik toch dat mijn geval even goed als welk ook bewijst hoe amper enkele weken na mei 1958 en de
| |
| |
wijziging in het regime, de raison d'Etat elke wetsregel doodeenvoudig terzijde had geschoven. Daar tegenwoordig niets eenvoudiger is dan wetten maken - de wetten worden door de regering zodanig uitgevaardigd dat het parlement er geen invloed op kan uitoefenen - vaardigde de regering een decreet uit waarbij men met de strafrechter in aanraking kwam zo men de wijsheid of rechtsgeldigheid van de door de gerechtshoven van de Ve Republiek uitgevaardigde bevelschriften in twijfel trok. Doet je dat niet aan iets anders denken? Ja, natuurlijk, maar het huidige Frankrijk kan nog altijd het lot van de Republiek van Weimar ontgaan, omdat het zo gezapig en lethargisch is en in de laatste twee eeuwen wat extra in gewicht is aangekomen. Maar ik dwaal af...
Met het oog op een hernieuwd verbod van Lolita, opgelegd door een hof waarop geen hoger beroep mogelijk was, kon ik niets anders doen dan afwachten. Zoals ik al eerder heb gezegd gold het verbod slechts voor de Engelse uitgaaf en ik wist dat de uitgeverij Gallimard van plan was een Franse vertaling te brengen. Na verloop van tijd verscheen het boek, in april 1959, en het succes ervan was al dadelijk zeer groot. Het was volkomen duidelijk dat er niets zou worden ondernomen tegen de uitgever, Gallimard, daar hij de belangrijkste uitgever van Frankrijk was en men er geen geheim van maakte dat hij dank zij André Malraux goede relaties met het huidige regime onderhield. Deze situatie bood me een nieuwe kans: volgens de Franse wet kon ik mijn toevlucht nemen tot de ongebruikelijke procedure de regering in rechten aan te spreken voor schadevergoeding gezien de onbillijke behandeling die mijn firma had moeten ondervinden - ondanks het feit dat de regering het recht had mijn boeken te verbieden.
Ik wendde me dus weer tot de Rechtbank en zette mijn zaak uiteen. Enkele weken later werd ik door een hoge ambtenaar van Binnenlandse Zaken ontboden. Hij kondigde aan dat de Minister zich persoonlijk met de gerechtelijke warboel had bemoeid en bereid was het verbod in te trekken, zo ik mijn eis
| |
| |
tot schadevergoeding ongedaan maakte. Het zaakje werd beklonken en het verbod werd dan eindelijk voor goed opgeheven, na drie jaar procederen.
Gedurende die jaren werden er nog meer van onze boeken verboden, waaronder de Engelse vertaling van Our Lady of the Flowers, misschien wel het beste boek van een der belangrijkste Franse schrijvers uit onze tijd, Jean Genet. Dit bood de gelegenheid tot een volmaakt proefproces, daar de oorspronkelijke Franse uitgaaf al bijna tien jaar openlijk in Frankrijk werd verkocht. Ik zal hier niet verder ingaan op al de ingewikkelde punten die zich in dit proces voordeden. Op het moment dat ik dit schrijf is de zaak nog hangende. Ik wil alleen dit zeggen, we hebben £50 000 schadeloosstelling geëist voor het verbod dat eenenveertig boeken is opgelegd en, net als in het voorafgaande Lolita proces, is het Ministerie van Binnenlandse Zaken tot schikken bereid: geen schadeloosstelling, geen verbod. Ditmaal hebben we echter de schikking afgewezen; het recht moet zijn beloop hebben.
Lolita is natuurlijk een proefproces geworden in de meeste landen waar het boek is uitgegeven en verkocht. Op het moment is het nog altijd verboden in Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en gedeeltelijk in Oostenrijk. In Argentinië was het boek in het Spaans verboden, maar ook dit verbod is ingetrokken. In de strijd tegen de censuur in de Engels sprekende landen, is de publikatie van Lolita de belangrijkste gebeurtenis sedert jaren geweest en heeft ze de weg gebaand voor het eerherstel van Lady Chatterley's Lover, dat, naar ik hoop en vertrouw, binnenkort gevolgd zal worden door dat van Henry Miller's Tropics; en dan zal de Angelsaksiche censuur op literaire werken praktisch gesproken opgehouden hebben te bestaan. In België werd Lolita verwonderlijk genoeg pas in oktober verboden. Ik heb de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken toen een brief geschreven waarin ik mijn verwondering te kennen gaf en de heer René Lefebvre antwoordde per- | |
| |
soonlijk en beloofde een onderzoek in te stellen. Een paar dagen later was het verbod opgeheven. In Birma is de zaak echter niet zo vlot verlopen. De regering heeft daar vijfhonderd exemplaren van Lolita in beslag genomen, de importeur in de gevangenis gezet en weigert verder op mijn brieven te antwoorden.
Mijn persoonlijke overtuiging is dat er van Lolita misschien een paar duizend exemplaren waren verkocht als een der Amerikaanse uitgevers aan wie het boek eerst is voorgelegd besloten had het uit te geven. De charme van het boek komt me veel te esoterisch voor, de perversiteit erin te symbolisch, om een groot publiek voor de intrinsieke waarde van het boek te winnen. Daar was wel wat reklame en degelijke energie aanpak voor nodig en ik meen dat ik (als rode lap op de stieren van regering en censuur) daarvoor heb gezorgd - meer zelfs dan wat voor verwachtingen de schrijver daar ooit omtrent gekoesterd mag hebben.
Toen Vladimir Nabokov me in juli 1955 schreef, ‘U en ik weten dat Lolita een serieus boek is met een serieus doel. Ik hoop dat het publiek het als zodanig zal aanvaarden. Een succès de scandale zou zeer pijnlijk voor me zijn,’ was hij zich niet bewust welke enorme sommen gelds hem zouden toevloeien. Helaas, mijn goede betrekkingen met Nabokov zouden al heel snel minder worden toen er troepen uitgevers kwamen die hem aanbiedingen deden. Al het getob over het succès de scandale versmolt als sneeuw voor de zon; ik zou zo denken dat hij zo geheel opging in het financiële aspect dat de nymphet bood, dat hij blind was voor andere harde feiten. Het werd al dra duidelijk dat hij zich gebelgd toonde over het contract dat mij een gedeelte van de winst bezorgde - me als het ware jongste vennoot maakte in zijn bloeiende Lolita-concern. Maar toch had ik nooit op een aangetekende brief van hem gerekend (vlak nadat verscheidene Amerikaanse uitgevers met aanbiedingen kwamen om de rechten van ons te kopen) waarin in alle onnozelheid stond: ‘Ik verklaar ons contract als van nul en gener
| |
| |
waarde...’ Zijn literaire agente had al haar diplomatieke gaven nodig om hem ervan te overtuigen dat de zaak zo simpel beslist niet lag.
Een dergelijke houding is niets ongewoons onder kunstenaars van het formaat van een Hugo en vele beroemde voorbeelden zijn even zovele bewijzen van de neiging die ze bezitten om zich naarmate ze een meer gerijpt besef van hun waarde verkrijgen daarbij tevens een volkomen middelpuntvliedende persoonlijkheid aan te meten. Toen een Franse filmmaatschappij onlangs besloot om de titel Les Nymphettes aan een van haar films te geven, was het wel duidelijk dat men hier trachtte munt te slaan uit het succes van Lolita. Maar die lui hadden nooit gerekend op de extra publiciteit die Nabokov hun zou geven toen hij de beste advocaten van Parijs nam om voor een onthutste Franse rechter te betogen dat hij, Nabokov, de enige uitvinder en eigenaar van het woord ‘nymphette’ was en dat hij geen misbruik van zijn handelsmerk duldde. Misschien dat Nabokov niets afwist van dat bekoorlijke vers van een van zijn lievelingsdichters, Ronsard (1524-1585), ‘Quand ma nymphette en simple verdudage’ (Toen mijn kleine nimf in een eenvoudige hoepelrok). Of moeten we aannemen dat de sporen die het in het Nabokoviaans heelal heeft achtergelaten zo goed in het landschap pasten dat het woord zich langzamerhand van zijn oorsprong heeft losgemaakt en het bezit van Nabokov is geworden?
Mijn eerste kennismaking met Nabokov vond plaats kort nadat onze wittebroodsweken achter de rug waren en we zulke kleurrijke en onbeschaamde brieven hadden gewisseld dat het er alle schijn van had dat onze eerste ontmoeting wel op een uitbarsting moest uitlopen.
De confrontatie vond plaats in de deftige salons van Gallimard, enige tijd na hun publikatie van de Franse uitgaaf van Lolita. Critici, de internationale pers, bewoners van de letterkundige wereld in allerlei vorm en schakering, waren opgeroe- | |
| |
pen om Vladimir Nabokov hun hulde te betonen. Na een pijnlijke aarzeling hadden de Gallimards besloten mij niet uit te nodigen ten einde een anders onontkoombaar schandaal te vermijden. Maar de dame wie men de kiese taak had opgedragen de uitnodigingen te verzenden vond (zoals ze het later uitdrukte) dat het een geweldige mop zou zijn om de bevelen te overtreden en er mij ook een te zenden. Daar stond ik nu voor een lastige keus: niet gaan en dan voor lafaard uitgekreten worden, of wel gaan en misschien de oorzaak van een weinig verheffende rel worden. Misschien dat de gedachte dat een klein schandaaltje wel eens vijftigduizend extra verkochte exemplaren kon betekenen, er wel toe heeft bijgedragen dat ik besloot te gaan.
Toen ik in die overvolle zaal arriveerde was het net iets uit Macbeth. Er stonden twintig camera's gereed; de leden van de familie Gallimard keken vol afschuw toe hoe ik door een zee van lichamen heen heel langaam op de schrijver afging. Ik merkte dat Nabokov me herkend had doordat zijn blik zich van de microfoon afwendde en op mij werd gevestigd. In zijn buurt stond Doussia Ergaz, zijn literaire agente en lankmoedige supporter, die me vol doodsschrik aankeek toen ik haar vertelde dat het, daar zij onze oorspronkelijke tussenpersoon was geweest, niet meer dan gepast was dat zij ons aan elkaar voorstelde. En zo werden we aan elkaar voorgesteld; het enige beeld dat de camera's konden vastleggen laat twee flauwe glimlachen zien, wel wat geforceerd misschien, maar niettemin toch glimlachen. De paar zinnen die we wisselden waren verward maar niet onvriendschappelijk; Nabokov zei een paar complimenteuze woorden over mijn broer (de vertaler van Lolita in het Frans), die even later naast Doussia Ergaz stond. Daarop onderging de flauwe glimlach van Nabokov een subtiele verandering, terwijl zijn schouder een weinig omhoog schoot, wat misschien wel betekende: ‘Ik vind het een verschrikkelijk interessant gesprek maar ik word daar geroepen...’ Met de vlotheid en gratie van een dolfijn sprong hij achteruit en zij- | |
| |
waarts en begaf zich naar mevrouw Nabokov die, totaal onbewust van het hele voorval, ergens vlakbij stond. Het was allemaal heel gauw gegaan; ik stond perplex, daar het laatste wat ik had verwacht zo'n tamme anti-climax op onze heftige briefwisseling was. Ik ging dus maar naar de bar en dronk wat.
De volgende ochtend vroeg belde Doussia Ergaz me op. ‘Moet je horen,’ zei ze opgewonden. ‘Daar haalt niets bij, zelfs niet in Lolita! Een fraaie streek... Na de fuif bij Gallimard vroeg ik Nabokov wat hij van je vond. En wat dacht je dat zijn antwoord was? Waar twintig mensen bijstonden zei hij, “Girodias? Is die hier geweest? Die heb ik helemaal niet gezien...”’
Gelukkig zijn mijn betrekkingen met de meeste schrijvers waarvan de Olympia Press werk uitgeeft, heel vriendschappelijk geweest, of althans prettig. Sommigen hebben voor mij bijzonder veel betekend - contact met mensen als Georges Bataille, of Henry Miller, de vergrijsde vaandeldrager van de revolutionaire dertiger jaren, of William Burroughs, wiens boek The Naked Lunch, de revolutie van de zestiger jaren inluidt.
Door de uitgave in de afgelopen zeven jaar van Miller en Durrell, Burroughs en Genet, Beckett, Nabokov en de talentvolle jongere auteurs zoals O'Connor (Steiner's Tour), Pollini (Night- een der meest indrukwekkende oorlogsverhalen die ooit zijn geschreven), Talsman (The Gaudy Image), Ableman (I Hear Voices), Donleavy (The Ginger Man), Gregory Corso (The American Express), heeft de Olympia Press veel aan de openbaarheid prijs gegeven dat meetelt en in de naaste toekomst der letterkunde mee zal tellen. Weinig uitgevers zijn zo gelukkig geweest en ik haast me hieraan toe te voegen dat ik dit succes niet aan mijn persoonlijke capaciteiten zou durven toeschrijven. Ik ben dit vooral verschuldigd aan het voortbestaan van een archaïsche en semi-religieuze vorm van onderdrukking van de geest: de censuur. De Amerikaanse en Engelse censuur beroofde deze schrijvers van hun recht op vrije en volledige meningsuiting in eigen land en dus bleef hun slechts de keus over letterkundige geëxpatrieerden te worden.
| |
| |
De overheersing van de Christelijke geestelijkheid over het vulgus pecus in de Middeleeuwen is door de moderne staat overgenomen - de atheïstische incluis - en op nieuwe vormen van toezicht en druk op de moraal van toepassing gebracht: goede smaak, de burgerethiek en partij-idealen hebben van die valse verhoudingen tussen mens en staat een hecht en streng systeem gemaakt.
Op een dag kreeg ik een boze brief van een boekverkoper in Soho. Hij beklaagde zich erover dat hij niet meer dan £3 voor mijn boeken kon krijgen, terwijl hij ze voor enkele jaren nog tegen het dubbele of meer kon verkopen. Ik was voor die ellendige toestand verantwoordelijk, tierde hij, daar zijn klanten mijn boeken minder schokkend vonden dan vroeger. Ik antwoordde op deze ongewone klacht dat zijn conclusies volkomen foutief waren; mijn boeken waren nog even schokkend als vroeger, maar zijn klanten waren er doodeenvoudig gewend aan geraakt, waren er misschien zelfs wel aan ontgroeid; ik besloot met te zeggen dat ik er erg dankbaar voor was dat ik ertoe had mogen bijdragen dat ze van hun typische Britse dwangvoorstellingen waren afgekomen.
Nadrukkelijk ontken ik dat vrijheid van uitdrukkingswijze in seksuele aangelegenheden een maatschappelijke chaos zou verwekken, verkrachting en wangedrag aanmoedigen, het huwelijk vernietigen en de jeugd perverteren. Integendeel, ik ben de overtuiging toegedaan dat ze tot een omvattender, vollediger leven zou leiden, een leven dat niet langer belast wordt door de vele volkomen nutteloze nachtmerries die ons nu vervolgen. Een ding is wel zeker, pornografie in al zijn duizend vormen zou ophouden te bestaan.
De gewone mens mag dan geen artistieke scheppingskracht bezitten, blind voor lijn of kleur zijn, doof voor muziek en dichtkunst, toch kan hij seksueel de hoogste toppen beklimmen. Misschien voelt hij de seksualiteit wel aan als de bron van leven, warmte, kunst, nieuwsgierigheid, bewustzijn, verstand en vooruitgang. Maar dan komt men hem vertellen dat
| |
| |
seksualiteit slecht is, schaamteloos, dat die tot verderf leidt; dat die grootse drijfkracht bewaard moet blijven om de soort in stand te houden, en vooral in het donker alsjeblieft, zodat hij zijn angsten en mislukkingen aan de volgende generatie kan overdragen.
En zo dwaalt onze aftandse, x-benige Prometheus maar rond, het arme hoofd duizelt hem van redeneringen zoals de volgende, die ik aanhaal uit dat verrukkelijk symposium van onbewuste humor, de Acte van Getuigenverklaringen afgelegd voor de Speciale Commissie voor Obscene Publikaties, gepubliceerd door de Landsdrukkerij, Londen, 1958.
sir theobald mathew (Landsadvocaat): ...‘Zo ik niet adviseer in elk speciaal geval om tot vervolging over te gaan, dan komt er naar alle waarschijnlijkheid geheel geen vervolging, tenzij een privépersoon zulks onderneemt. Zodat ik, in zoverre, volledige verantwoordelijkheid als censor op me neem; maar ik maak niet uit of een boek obsceen is.’
mr. hugh fraser (commissielid): ‘U geeft toe dat u tot op zekere hoogte censor bent?’
sir theobald: ‘Ja.’
mr. fraser: ‘Daar gaat het om en het frappeert me dat er een deskundige verklaring noodzakelijk is, vooral als ik denk aan uw opmerkingen betreffende Ulysses: u hebt gezegd dat u Ulysses toegelaten hebt omdat u het onbegrijpelijk vond. Eerlijk gezegd is dat niet wat ik onder een deskundige verklaring versta, Sir Theobald. Ik ben geen letterkundige maar wel weet ik dat het (al vind ik het zelf ook moeilijk te begrijpen) de laatste twintig jaar of zo een grote invloed en uitwerking op jonge schrijvers heeft gehad en dat die invloed werkelijk heel groot is geweest. Ik vind het onrustbarend dat u als semi-censor, zo we ergens in de kosmogonie van de rechterlijke en politionele wereld een censor kunnen vinden, zo iets kunt doen en een dergelijk boek toelaten alleen omdat u het, zoals u hebt toegegeven, volkomen onbegrijpelijk vindt.’
sir theobald: ‘Ik moet mijn excuses aanbieden dat ik een
| |
| |
grapje heb gemaakt. Maar ik zou willen zeggen, zelfs als deskundige, dat ik naar zo'n boek kijk of het de opzet heeft hen in wier handen het valt te corromperen en te verderven. Ik tart iedereen te beweren dat Ulysses, zoals het geschreven is - en ik weet natuurlijk ook dat het een zeer belangrijke invloed op de literatuur heeft uitgeoefend, met zijn nieuwe ideeën omtrent woordgebruik en zo voort - deze mensen kon corromperen of verderven. Ik wees de beschuldiging dus af om deze reden. Na me door een zeer groot gedeelte heen geploeterd te hebben en me bepaalde passages te hebben laten aanwijzen, beweer ik nog steeds dat ik niet geloof dat er iemand te vinden is die zo'n boek leest als obscene of pornografische lectuur.’
mr. simon (Lid van de commissie): ‘Vreemd genoeg vond D.H. Lawrence het een obsceen boek.’
sir theobald: ‘Dat zal zeker wel - want hij begreep het!’
Het zijn me de getuigenverklaringen wel.
De laatste jaren wordt mijn tijd niet alleen in beslag genomen door de Olympia Press (onze huidige catalogus bevat meer dan zestig titels) maar ook door twee tijdrovende, niets met elkaar te maken hebbende ondernemingen: de oprichting en exploitatie van La Grande Séverine, een restaurant-annex-nachtclub van Babylonische afmetingen en het schrijven van een biografie van Roger Casement, de Ierse patriot die door de Engelsen is terechtgesteld. Ik hoop er toe te mogen bijdragen dat men hem posthuum recht doet wedervaren, aangezien ik meen dat de manier waarop hij is berecht, gevonnist en terechtgesteld een laaghartige combinatie vormt van misdadige schijnheiligheid, rechtsverkrachting, verdraaiing van de waarheid en een cynisch uitbuiten der blinde vooroordelen der publieke moraal is. Van Engelse zijde is het een erezaak die op het spel staat; in Ierland moet de eer van een nationale held veilig worden gesteld; en de wereld moet de waarheid weten.
| |
| |
La Grande Séverine is een van die opvoedkundige projecten geweest waarvoor sterkere personen dan ik waren teruggedeinsd als ze vooruit hadden geweten wat voor problemen hiermede waren gemoeid. Het is begonnen als een idee om een semi-privé club van bescheiden afmetingen op te richten. Mijn vrienden putten zich uit om me ideeën aan de hand te doen en van advies te dienen. Het gebouw waarin de club gevestigd zou worden was al erg oud, uit de 12e eeuw; na veel geld betaald te hebben om 120 ton slib uit het souterrain te laten verwijderen, was ik dolblij in het bezit te zijn van een aantal kelders met prachtige gewelven, die door al dat bezinksel overdekt waren geweest. De opening was reusachtig en daarna bleven de klanten stuk voor stuk weg. Ze hadden het eten geproefd dat in de volkomen ontoereikende keuken was klaargemaakt en hadden de onvoldoende geventileerde lucht moeten inademen. Het verlies werd steeds groter, de kaviaar werd steeds bleker en mijn eenzaamheid in die mooie middeleeuwse omgeving werd slechts gedeeltelijk verlicht door de geforceerde vrolijkheid van gasten die ik zelf had uitgenodigd. De genadeslag was een brand die het hele pand deed uitbranden. Maar dit was een slag die in een zegen verkeerde, want drie weken later gingen we weer open, geheel gemoderniseerd en al mijn problemen waren als bij toverslag opgelost. De publiciteit die de brand ons had bezorgd had vreemd genoeg veel uitwerking en de mensen kwamen in drommen opzetten en als ze weggingen keken ze nog blij. Ook alle oude vrienden waren weer terug. Hemingway demonstreerde op de dansvloer dat hij met de muletta (de rode lap voor de stier) kon omgaan. Lawrence Durrell vierde feest op de naamdag van zijn lievelingsheilige (St. Justine) en Henry Miller op die van de zijne (St. Borgia). Later zong Louis Armstrong voor Françoise Sagan en Simone Signoret sloeg een fles op iemands hoofd stuk. Met andere woorden, alles was puik in orde.
Dit zijn slechts enkele van de vele episoden die in mijn leven
| |
| |
zijn voorgekomen - het leven en de loopbaan van een pornoloog-uitgever-kroegbaas. Ik hoop dat ik veel geleerd heb sedert mijn kruistocht tegen de oorlog op negenjarige leeftijd. Toch verheugt het me te bedenken dat iets van die kinderlijke eerzucht die me destijds bezielde, op het Collége Georges Courteline me geholpen heeft in die jaren toen ik zo goed ik kon (en, naar ik meen, met een gevoel voor humor) tegenstand heb geboden aan de pressie en vooroordelen die nog steeds hun zwarte schaduwen op de ziel van de mens blijven werpen. Het is waar dat ik zo af en toe compromissen heb gesloten om aan wat gemakkelijk verkregen geld te komen, iets wat niet helemaal bij mijn overtuigingen hoort; maar mijn enige excuus is dat ik het ook net zo gauw weer kwijt was! Zodoende kan ik met een zuiver geweten op een praktisch gesproken vlekkeloze loopbaan terugzien - met als prettig resultaat, het afbreken en bijna totaal vernietigen van de censuur op de moraal in Engels sprekende landen.
Atilla heeft zo zijn eigen profeten.
|
|