| |
| |
| |
Alain Robbe-Grillet
Jaloezie | romanfragment
Vertaling C.N. Lijsen
Nu valt de schaduw van de zuidwestelijke pilaar - op de hoek van het terras, naast de slaapkamer - op de grond van de tuin. In het oosten staat de zon nog laag aan de hemel, bijna in de rooilijn van het dal. De rijen bananebomen, die schuin op de middellijn van het dal staan, zijn bij deze verlichting overal duidelijk te zien.
Vanaf de kom van het dal tot aan de uiterste grens van de velden helemaal boven op de andere helling, tegenover de kant, waar het huis staat, zijn de planten vrij gemakkelijk te tellen; vooral direct tegenover het huis, dank zij de jonge stand van het hout van de in dit gebied gelegen percelen.
Het grootste deel van de brede laagvlakte is hier ontgonnen: op het ogenblik blijft er nog slechts een ongeveer dertig meter lange strook wildernis over, aan de rand van het plateau, dat als afgeronde vlakte zonder kam of rotsachtige kloof in de glooiing van het dal overgaat.
De scheidingslijn tussen de onbebouwde zone en de bananenaanplant loopt niet helemaal recht. Het is een gebroken, uit afwisselend vooruit- en terugspringende hoeken bestaande lijn, waarvan de toppen telkens tot een ander perceel van een andere leeftijd behoren, maar meestal van dezelfde plantrichting.
Precies tegenover het huis geeft een groepje bomen het
| |
| |
hoogste punt aan, dat in deze sector door de cultuurgrond bereikt is. Het daar eindigende veld is rechthoekig. De grond is daar, tussen de bladertrossen, niet meer of bijna niet meer zichtbaar. Maar de keurige plaatsing van de wortelstokken bewijst dat hun aanplant van jongere datum is en dat daar nog geen tros bananen werd geoogst.
Van het groepje bomen af strekt zich het stroomopwaarts gelegen deel van dit veld in het dal uit, waarbij het in de richting van het sterkste verval een weinig (naar links) afwijkt. Er staan tweeëndertig bananenplanten op een rij tot aan de onderste grens van het perceel.
In het verlengde verder naar beneden, vult een ander veld met dezelfde rijenordening de ganse ruimte tussen het bovenste perceel en het riviertje, dat in het dal stroomt. Het bevat maar drieëntwintig planten in zijn lengterichting. Alleen de meer gevorderde groei onderscheidt het van de vorige: de iets hoger opgeschoten stam, het ineengevlochten gebladerte en de talrijke goed ontwikkelde bananentrossen. Enkele trossen zijn daar overigens reeds afgesneden. Maar de lege plaats van de stronk is dan even gemakkelijk te herkennen, als de plant zelf het zou zijn, met zijn lichtgroene pluim van brede bladeren, waaruit de dikke, door de last van de vruchten gebogen stengel naar voren steekt.
Bovendien is dit perceel niet rechthoekig zoals het er boven liggende, maar trapeziumvormig; want de oever, die de onderste rand ervan vormt, loopt namelijk niet in een rechte hoek op zijn beide - stroomopwaarts en stroomafwaarts gelegen - evenwijdige zijden. De rechterkant (dus de stroomafwaarts liggende) heeft slechts dertien in plaats van drieëntwintig bananebomen.
De onderste rand ten slotte is niet rechtlijnig, omdat het riviertje niet rechtuit stroomt: een lichte verbreding maakt het veld ongeveer in het midden smaller, zodat de middelste rij - waarin, als het om een echt trapezium ging, achttien planten zouden moeten staan - er nu maar zestien kan bevatten.
| |
| |
In de tweede rij, van de linkerrand af gezien, zouden op een rechthoekig veld tweeëntwintig planten staan (tengevolge van de kruisbeplanting). Op een precies trapeziumvormig veld zouden het er eveneens tweeëntwintig zijn, daar de inkorting op zo'n geringe afstand van de basis nauwelijks merkbaar is. Het zijn inderdaad tweeëntwintig planten, die daar staan.
Maar de derde rij bestaat ook maar uit tweeëntwintig planten in plaats van uit drieëntwintig, wat weer bij een rechthoek het geval zou zijn. Ook hier geen aanvullend onderscheid tengevolge van de kromming van de onderste rand. Hetzelfde geldt voor de vierde rij, die eenentwintig wortelstokken telt, dus een minder dan de overeenkomstige rij, met een even aantal, van de fictieve rechthoek zou hebben.
Vanaf de vijfde rij gaat de kromming van de oever een woordje meespreken, deze vijfde rij bestaat namelijk eveneens slechts uit eenentwintig eenheden, terwijl zij bij een echt trapezium tweeëntwintig en bij een rechthoek (rij van de serie met oneven nummers) drieëntwintig eenheden zou hebben. Deze cijfers zijn echter theoretisch, aangezien bepaalde bananebomen, op het ogenblik van het rijpen van hun trossen, vlak langs de grond werden gekapt. De vierde rij is in werkelijkheid samengesteld uit negentien bladertrossen en twee openingen en de vijfde uit twintig pluimen en een opening - dat zijn dus, van onder naar boven gezien: uit acht bladerpluimen, een lege ruimte en de andere twaalf bladerpluimen.
Ongeacht de volgorde van de werkelijk zichtbare en van de gekapte bananebomen, levert de zesde rij de volgende getallen: tweeëntwintig, eenentwintig, twintig, negentien - die respectievelijk op de rechthoek, het echte trapezium, het trapezium met de gekromde rand en ten slotte, na aftrek van de voor de oogst omgehakte stronken, op juist ditzelfde trapezium betrekking hebben. Voor de volgende rijen gelden de aantallen: drientwintig, eenentwintig, eenentwintig, eenentwintig, Tweeëntwintig, eenentwintig, twintig, twintig. Drieëntwintig, eenentwintig, twintig, negentien, enz...
| |
| |
Op de houten brug, die bij de stroomafwaarts gelegen rand van dit veld over de rivier gaat, zit een man gehurkt. Het is een inboorling, die gekleed is in een blauwe broek en een kleurloos tricothemd dat de schouders bloot laat. Hij zit gebogen over de waterspiegel, alsof hij iets op de bodem probeert te zien, wat nauwelijks mogelijk is, aangezien het water ondanks de lage waterstand nooit doorschijnend genoeg is.
Op deze helling van het dal strekt zich slechts één perceel uit vanaf de rivier tot aan de tuin. Ondanks de tamelijk flauwe hoek, waaronder de helling zichtbaar wordt, zijn de bananebomen daarop vanuit de hoogte van het terras nog gemakkelijk te tellen. In deze onlangs opnieuw beplante zone zijn ze namelijk erg jong. Hun regelmatige opstelling is daar voorbeeldig, de stengels zijn niet hoger dan vijftig centimeter en de trossen bladeren aan hun einden raken elkaar nog in 't geheel niet. Tenslotte wordt de telling nog vergemakkelijkt doordat de rijen afwijken van de middellijn van het dal (ongeveer vijfenveertig graden).
Een schuin verlopende rij begint rechts bij de houten brug en reikt tot aan de linkerhoek van de tuin. Zij telt in de lengte zesendertig planten. Op grond van de kruisbeplanting kan men deze stengels zien, alsof bij de plaatsing in rijen nog drie andere richtingen beslissend zouden zijn geweest: om te beginnen de loodlijn van de eerst vermelde richting, vervolgens twee andere richtingen die eveneens loodrecht op elkaar staan en met de eerste twee telkens hoeken van vijfenveertig graden vormen. Van deze laatste twee richtingen loopt dus de ene parallel met de andere loodrecht op de as van het dal - en op de onderste rand van de tuin. De tuin is op het ogenblik slechts een vierkant stuk vers omgeploegde, naakte aarde, waaruit een dozijn jonge, dunne, nauwelijks manshoge sinaasappelboompjes oprijzen, die op verzoek van A... werden geplant.
Het huis beslaat niet de gehele breedte van de tuin. Het is dus aan elke kant geïsoleerd van de groene massa van de bananebomen.
| |
| |
Op de naakte aarde voor de westelijke gevelpunt valt de vervormde schaduw van het huis. De schaduw van het dak is door de schuine schaduw van de hoekpilaar met de schaduw van het terras verbonden. De balustrade vormt daar een nauwelijks opengewerkte reep, ofschoon de werkelijke afstand tussen de spijlen niet veel kleiner is dan hun gemiddelde dikte.
De spijlen zijn van gedraaid hout met een buik in het midden en twee bijkomstige, kleinere opzwellingen naar beide uiteinden. De verf, die boven op de leuning bijna geheel verdwenen is, begint op de opgebolde delen van de spijlen eveneens af te bladderen; de meeste spijlen vertonen ter halver hoogte op de buikrondingen aan de kant van het terras een brede zone kaal hout. Tussen de nog vastzittende, in de loop der jaren verbleekte, grijze verf en het, onder invloed van de vochtigheid grijs geworden hout, komen kleine plekjes tevoorschijn, die er roodachtig bruin uitzien - zoals de natuurlijke kleur van het hout -, en wel daar, waar dit hout door pas afgevallen schilfers ontbloot werd. De hele balustrade moet helder geel worden overgeschilderd: zo heeft A... het beslist.
De ramen van haar kamer zijn nog gesloten. Alleen de houten latjes van de jaloezieën, die de ruiten vervangen, zijn horizontaal gesteld, zodat er genoeg licht naar binnen dringt. A... staat bij het rechterraam en kijkt door een van de spleten op het terras.
De man zit nog steeds onbeweeglijk over het modderige water gebogen, op de met aarde bedekte houten brug. Hij heeft geen vin verroerd: hij zit er gehurkt, het hoofd voorovergebogen en met de armen leunend op zijn dijen, de neerhangende handen tussen zijn gespreide knieën.
Naast hem, in het perceel, dat op de andere oever aan de smalle stroom grenst, schijnen talrijke bananentrossen rijp voor de pluk te zijn. Verscheidene struiken in deze sector zijn reeds geoogst. Hun lege plaatsen vallen in de opeenvolging van de geometrisch opgestelde plantenrijen heel duidelijk in het oog. Bij nauwkeuriger beschouwing is het echter mogelijk de al vrij
| |
| |
grote stek te ontdekken, die de gekapte bananeboom zal vervangen, een paar meter naast de oude boomstronk, zodat langzamerhand aan de ideale regelmatigheid van de ruiten afbreuk wordt gedaan.
Het geluid van een vrachtwagen, die op deze helling van het dal over de weg rijdt, is aan de andere kant van het huis te horen.
Achter het raam van haar kamer is de door de jaloezie in horizontale repen gesneden silhouet van A... nu verdwenen.
Nadat de vrachtwagen het vlakke traject van de weg precies onder de rotsrand van de hoogvlakte bereikt heeft, verandert hij van snelheid en rijdt met minder dof gebrom verder. Daarna neemt zijn geraas geleidelijk af, naarmate hij zich door de verzengende wildernis, waartussen hier en daar bomen met verdorde bladeren staan, naar het oosten verwijdert, in de richting van de volgende concessie, die van Franck.
Het raam van de kamer - datgene dat het dichtst bij de gang is - gaat naar twee kanten open. Het bovenlichaam van A... wordt erdoor omlijst. Zij zegt vrolijk ‘goedemorgen’, als iemand die goed geslapen heeft en goedgehumeurd ontwaakt is; of tenminste als iemand die zijn zorgen - als die er zijn - liever verbergt en principieel altijd hetzelfde glimlachje tentoonspreidt, hetzelfde glimlachje, dat even goed spot als vertrouwen of volkomen ongevoeligheid kan betekenen.
Zij is trouwens niet daarnet pas ontwaakt. Het is duidelijk, dat zij haar douche al heeft genomen. Ze heeft haar ochtendjapon nog aan, maar haar lippen zijn geverfd met de op hun natuurlijke kleur gelijkende, nauwelijks iets fellere kleur rood en haar zorgvuldig gekamde haar glanst in het volle licht van het raam, als zij bij het draaien van het hoofd de zachte, dikke krullen rondzwaait, waarvan de donkere overvloed op de witte zijde van de schouder valt.
Ze gaat naar de grote commode tegen de achterste muur. Ze trekt de bovenste la half open, om er een klein voorwerp uit te halen en draait zich weer naar het licht. Op de houten brug is de inboorling, die daar gehurkt zat, verdwenen. Er is in de
| |
| |
ganse omtrek niemand te zien. In deze sector is op het ogenblik geen enkele ploeg aan het werk(...)
(...)Nu is het huis leeg.
A... is met Franck naar de stad gegaan, om een paar dringende inkopen te doen. Zij heeft niet precies gezegd welke.
Zij zijn vroeg weggegaan, om over de nodige tijd voor hun boodschappen te kunnen beschikken en toch nog dezelfde avond naar de plantage te kunnen terugkeren.
Daar zij het huis 's morgens om half zeven verlaten hebben, rekenen zij erop, kort voor middernacht terug te zijn, hetgeen achttien uur van afwezigheid betekent, waarvan ze minstens acht uur onderweg zijn, als alles goed loopt.
Maar vertragingen zijn altijd te vrezen op deze slechte wegen. Zelfs als zij zich op de vastgestelde tijd, onmiddellijk na een kort avondeten, op weg begeven, kunnen de reizigers heel goed pas tegen één uur 's morgens of zelfs belangrijk later terug zijn.
Ondertussen is het huis leeg. Alle ramen van de slaapkamer staan open, evenals de twee deuren, die naar de gang en die naar de badkamer. Tussen de badkamer en de gang staat de deur ook wijd open, evenals die welke van de gang tot het middenstuk van het terras toegang geeft. Het terras is eveneens leeg; er is vanmorgen geen enkele gemakkelijke stoel naar buiten gedragen, ook niet het lage tafeltje, dat voor de aperitief en de koffie gebruikt wordt. Maar onder het open venster van het kantoor dragen de tegels de sporen van acht stoelpoten: tweemaal vier glimmende punten, die gladder zijn dan hun omgeving en vierkante stukken aangeven. De twee linkerhoeken van het rechter vierkant zijn nauwelijks tien centimeter van de twee rechterhoeken van het linker vierkant verwijderd. Deze glimmende punten zijn alleen vanaf de balustrade duidelijk te zien. Ze worden onduidelijker als de waarnemer dichterbij komt. Van boven gezien, door het raam dat zich juist erboven bevindt, is het zelfs onmogelijk hun plaats te bepalen.
| |
| |
Het meubilair van dit vertrek is zeer eenvoudig, mappen- en boekenrekken tegen de muur, twee stoelen, het massieve bureau met schuifladen. Op de hoek van het bureau staat een klein, met paarlemoer ingelegd lijstje, dat een kiekje bevat, genomen aan de zeekust in Europa. A... zit op het terras van een groot café. Haar stoel staat schuin ten opzichte van de tafel, waarop zij juist haar glas wil neerzetten.
De tafel bestaat uit een metalen schijf, die door talloze gaatjes doorboord is, waarvan de grootsten een ingewikkeld rozet vormen: S-vormen, die allemaal uit het midden komen, als tweemaal gebogen spaken van een wiel, en die zich aan het andere eind, aan de periferie van de schijf, spiraalvormig om zichzelf winden. De voet die dit draagt, bestaat uit een dunne schacht, waarvan de drie stangen zich bolrond vertakken om vervolgens holrond weer bij elkaar te komen en op hun beurt (in drie verticale, door de as van het geheel lopende vlakken) in drie eendere krullen zijn gedraaid, die met hun onderste rand op de grond rusten en, iets erboven, door een ring op dezelfde krommingen met elkaar verbonden zijn.
De stoel is eveneens uit geperforeerde schijven en metalen stangen samengesteld. Hun windingen te volgen is moeilijker omdat er iemand op zit, waardoor ze voor het grootste deel bedekt worden.
Op de tafel, geheel rechts op het beeld, ligt naast een tweede glas een mannenhand, die er slechts tot de rand van de jasmouw opkomt en door de witte rand van de foto wordt afgesneden.
Alle andere delen van stoelen die op de foto te onderscheiden zijn, schijnen bij lege zitplaatsen te horen. Er is niemand op dit terras, als in de rest van het huis.
In de eetkamer is voor de lunch maar één bord neergezet, aan de kant, tegenover de keukendeur en het lange lage buffet, dat van deze deur tot aan het raam loopt.
Het venster is gesloten. Het erf is leeg. De tweede chauffeur heeft de bestelwagen zeker bij de loodsen neergezet, om
| |
| |
te wassen. Op de plaats die hij gewoonlijk inneemt, is alleen maar een brede, zwarte vlek achtergebleven, die tegen de stoffige oppervlakte van het erf afsteekt. Het is wat olie die in de loop van de tijd steeds op dezelfde plaats uit de motor is gedruppeld.
Het is dank zij de bobbels in het zeer grove glas, waarvan het venster is voorzien, gemakkelijk deze vlek te doen verdwijnen. Het is voldoende het zwartgeworden plekje na herhaalde pogingen naar een blinde vlek van de ruit te dirigeren.
De vlek begint zich uit te breiden, doordat een van de zijden opzwelt en een ronde knobbel vormt, die alleen al veel dikker is dan het aanvankelijke ding. Maar een paar millimeter verder wordt deze buik in een reeks nietige, concentrische sikkeltjes veranderd, die tot lijnen ineenslinken, terwijl de andere rand van de vlek zich samentrekt en een gesteeld aanhangsel achterlaat, dat eveneens een moment uitdijt, daarna is alles ineens verdwenen.
Achter de ruit, in de door de middelste stijl en de dwarshout gevormde hoek is nu alleen nog maar de grauwgele kleur van de stoffige steengrond te zien, waaruit het erf bestaat.
Op de tegenovergelegen muur zit de duizendpoot op zijn oude plaats, midden op de wand.
De smalle, schuine, tien centimeter lange streep is juist op ooghoogte halverwege tussen de rand van de plint (vlak voor de gang) en de hoek van het plafond, stilgehouden. Het beest zit doodstil. Alleen zijn voelsprieten gaan om de beurt liggen en richten zich afwisselend langzaam maar zeker weer op.
Aan zijn achterste eind kan men aan de aanzienlijke ontwikkeling van de poten - vooral van het laatste paar, dat langer dan de voelsprieten is - onmiskenbaar de Scutigera herkennen, die ‘duizendpoot-spin’ genoemd wordt of ook wel ‘snelle duizendpoot’, omdat de inboorlingen aan de snelle, zogenaamd dodelijke, werking van de steek geloven. Dit soort is in werkelijkheid niet zo erg vergiftig; in elk geval veel minder dan de in de streek in groten getale voorkomende scolopender.
| |
| |
Plotseling zet het voorste gedeelte van het lichaam zich in beweging, door ter plaatse een zwenking uit te voeren, die de donkere streep naar de onderkant van de muur buigt. En meteen daarop, zonder de tijd te hebben nog verder te gaan valt het beestje op de tegels, waar het nog wat heen en weer draait en zijn lange poten af en toe krampachtig samentrekt, terwijl de kaken, als in een reflex trillend, zich gejaagd om de lege monddelen openen en sluiten.
Tien seconden later is dat alles nog slechts een roodachtige brij, met verminkte resten van ledematen vermengd.
Maar op de naakte muur daarentegen, is het beeld van de verpletterde scutigera heel goed te onderscheiden. Het is weliswaar incompleet, maar scherp afgedrukt met de nauwkeurigheid van een anatomische tekening, die slechts zekere lichaamsdelen uitbeeldt: een voelspriet, twee gebogen kaken, de kop en de eerste ring, de helft van de tweede, een stel grotere poten enz...
De tekening schijnt onuitwisbaar. Zij heeft geen reliëf en geen korst van opgedroogd vuil, dat zich met de nagel laat loskrabben. Zij lijkt veeleer op een bruine intvlek die in de bovenste laag van de bepleistering is getrokken.
Een reiniging van de muur is trouwens nauwelijks uitvoerbaar. De matte verf zou het waarschijnlijk niet verdragen, want zij is veel gevoeliger dan de gewone, met lijnolie vermengde glansverf, waar vroeger de kamer mee geverfd was. De beste oplossing zou dus zijn, een vlakje te gebruiken, een keihard inktvlak met een fijne korrel, dat het vuilgeworden stuk beetje bij beetje zou afschuren, het schrijfmachinevlak bijvoorbeeld, dat zich in de bovenste, linker la van het bureau bevindt.
De fijne omtrek van de brokstukken van poten of voelsprieten verdwijnt meteen bij de eerste vegen van het gummetje. Het grootste deel van het reeds tamelijk bleke, tot een vraagteken omgebogen lichaam, dat aan de bovenste rand van het gebogen eind steeds waziger wordt, laat zich ook al gauw volkomen uitvlakken. Maar de kop en de eerste ring ma- | |
| |
ken een grondiger arbeid noodzakelijk; nadat de vorm die overblijft zeer snel zijn kleur verloren heeft, blijft hij nog vrij lang onveranderd. Alleen de contouren zijn wat minder scherp geworden. Het harde vlakje, dat steeds op dezelfde plaats heen en weer blijft vegen, verandert er niet veel meer aan.
Een aanvullend werkje is nu geboden: heel voorzichtig krabben met de hoek van een scheermesje. Witte stofkorreltjes maken zich los van de muur. De precisie van het gereedschap staat toe, zo nauwkeurig mogelijk het gebied dat aan zijn aanval blootstaat te omgrenzen. Opnieuw vlakken met het gum maakt het werk nu zonder moeite af.
Het verdachte teken is nu volkomen verdwenen. Er blijft nu op zijn plaats slechts een wat lichtere zone met vervaagde randen en zonder merkbare verdieping achter, die desnoods voor een onbetekenende fout in de oppervlakte kan worden aangezien.
Het papier is niettemin dunner geworden; het is nu doorschijnender, oneffen en een beetje pluizig. Hetzelfde scheermesje dat tussen twee vingers is omgebogen, dient nogmaals om de door het vlakje losgewreven pluisjes vlak af te snijden. De bovenkant van een nagel maakt tenslotte de laatste ruwheden glad.
In het volle licht onthult een aandachtiger onderzoek van het lichtblauwe blad, dat twee korte delen van de neerhalen alles hebben weerstaan, daar ze waarschijnlijk overeenkomen met de al te krachtige neerhalen van het handschrift. Zolang deze twee overbodige halen niet door een nieuw, handig aangebracht woord bedekt worden, dat de tot dusver op de bladzijde geschrevene aanvult, blijven de resten van de zwarte inkt daar te zien. Tenzij het gummetje opnieuw ingrijpt.
Dit tekent zich nu op het donkerbruine hout van het bureau af, evenals het scheermesje aan de voet van het met paarlmoer ingelegde lijstje, waar A... op het punt staat haar glas op de ronde, vele malen geperforeerde tafel neer te zetten. Het vlakje is een dun, rose schijfje, waarvan het midden uit een rond blikken
| |
| |
plaatje bestaat. Het blad van het scheermesje is een gladde platte rechthoek met twee afgeronde smalle kanten en drie op een rij geponsde gaten. Het middelste gat is rond; de twee andere aan weerskanten geven - op zeer verkleinde schaal - precies de omtrek van het blad weer, dat wil zeggen een rechthoek met afgeronde smalle kantjes.
In plaats van naar het glas te kijken dat zij wil neerzetten, draait A..., wier stoel schuin ten opzichte van de tafel staat, zich in de tegenovergestelde richting om naar de fotograaf te glimlachen, als om hem aan te moedigen deze momentopname te maken.
De fotograaf heeft zijn toestel niet lager gehouden, om het op gelijke hoogte te brengen met het model. Hij schijnt zelfs ergens op te zijn gaan staan: op een stenen bank, een trede of een muurtje. A... moet haar gezicht opheffen om in de lens te kijken. De slanke hals is naar rechts gericht. Aan deze kant steunt de hand natuurlijk op de uiterste rand van de stoel, tegen het dijbeen, de blote arm is bij de elleboog lichtelijk doorgebogen. De knieën staan iets uit elkaar, de benen half gestrekt, de enkels gekruist.
Het zeer dunne middel wordt samengesnoerd door een brede ceintuur met een drievoudige gesp. De uitgestrekte linker arm houdt het glas twintig centimeter boven het opengewerkte tafeltje.
Het weelderige zwarte haar ligt los op de schouders. De vloed van dikke, glanzende krullen beeft bij de minste verandering die door het hoofd wordt overgebracht. Dit moet door heel kleine, op zichzelf onmerkbare bewegingen heen en weer bewogen worden, die echter - versterkt door de overvloedige haardos die van de ene schouder naar de andere glijdt - glanzende, snel verschietende golven verwekken wier intensiteit plotseling met onverhoedse stuiptrekkingen weer toeneemt, iets lager... nog lager... en een laatste kramptrekking veel lager.
Het gezicht dat ten gevolge van haar houding bedekt blijft, is over de tafel gebogen waar de onzichtbare handen zich aan
| |
| |
een of ander peuterig en langdurig werkje wijden: het ophalen van een zeer dunne kous, het lakken van de nagels, een heel klein potloodtekeningetje, het uitvlakken van een vlek of een slecht gekozen woord. Van tijd tot tijd richt zij haar bovenlichaam op en neemt afstand, om haar werk beter te kunnen beoordelen. Met een traag gebaar strijkt zij een kortere lok naar achteren die is losgeraakt van dat te losse kapsel en die haar hindert.
Maar de weerbarstige lok blijft op de witte stof liggen, die door de huid van de schouder wordt gespannen, waar zij een golvende lijn vormt, die in een pijpekrul eindigt. Onder de losse haardos wordt het ranke figuur in de as van de rug door de smalle, metalen ritssluiting van de jurk loodrecht verdeeld.
A... staat op het terras, bij de hoek van het huis, vlak bij de vierkante pilaar die de zuidwestelijke hoek van het dak schraagt. Zij steunt met beide handen op de balustrade van de zuidkant die over de tuin en het ganse dal uitziet.
Zij staat in de volle zon. De stralen vallen pal op haar gezicht. Maar zij kan er wel tegen zelfs op het middaguur. Haar verkorte schaduw valt in een rechte hoek op de stenen vloer, waarop haar lengte niet meer dan een tegel beslaat. Twee centimeter daarachter begint de schaduw van het dak, evenwijdig aan de balustrade. De zon staat bijna in het zenit.
De twee gestrekte armen hebben rechts en links dezelfde afstand tot de heupen. Beide handen omvatten de houten lijst op dezelfde manier. Daar A... op elke van de hoge hakken van haar schoenen precies de helft van haar gewicht laat rusten, is de symmetrie van haar hele lichaam volkomen.
A... staat tegen een van de gesloten ramen van de salon, recht tegenover de weg die van de hoofdweg afkomt. Zij kijkt door het raam recht voor zich uit naar het begin van de weg over het stoffige erf, waarop de schaduw van het huis een ongeveer drie meter brede strook donker maakt. De rest van het erf ligt in de felle zon.
De grote kamer lijkt daarbij vergeleken donker. Het ver- | |
| |
leent de jurk diepte door de koele, blauwe weerschijn. A... verroert geen vin. Zij blijft het erf aanschouwen en de ingang van de weg temidden van de bananebomen, recht voor zich uit.
A... is in de badkamer waarvan zij de gangdeur half open heeft gelaten. Zij is niet met haar toilet bezig. Zij staat bij de wit gelakte tafel voor het vierkante raam, dat tot aan haar borst reikt. Aan de andere kant van het wijdopen raam, over het terras, de opengewerkte balustrade en de lager gelegen tuin heen, kan haar blik slechts de groene massa van de bananebomen bereiken en daar voorbij de rotsachtige uitloper van de hoogvlakte, die boven de, naar de laagvlakte lopende, weg uitsteekt en waarachter de zon net verdwenen is.
Daarna duurt het niet lang meer of het is nacht in deze contreien zonder schemering. De gelakte tafel neemt snel een diepere blauwe kleur aan, evenals de jurk, de witte vloer en de zijkanten van het bad. Het hele vertrek is in duisternis gedompeld.
Alleen het vierkante venstergat is een vlek van lichter violet, waartegen het zwarte silhouet van A... zich scherp aftekent: de lijn van de schouders en armen, de omtrek van het haar. Het is bij deze belichting onmogelijk uit te maken, of het hoofd zich van voren of van achteren vertoont. In het hele kantoor wordt het plotseling donker. De zon is ondergegaan.
|
|