| |
| |
| |
Corneille
Dagboek van een schilder in Ethiopië
Vertaling Hans Sleutelaar
Toen ik op een zondagmorgen in '53 met Hugo Claus over de vlooienmarkt in Rome slenterde, ontdekte ik een naïef geschilderd doek, zuiver van kleur, dat ik niet thuis kon brengen.
Het schilderij laat zestien figuren zien, van wie er drie een baldakijn dragen; een ander bespeelt een raadselachtig instrument. Optocht of processie? Rechts een vreemd, rond bouwwerk met een weerhaan op het dak, ongetwijfeld een kerk! De vriendelijkheid van het landschap op de achtergrond en de vorm van de bomen doen aan Toscane denken. In een hoek staat iets geschreven dat ik eerst voor Hebreeuws aanzag, maar dat Amharisch (Ethiopisch schrift) bleek.
Het doek heeft lang boven mijn bed gehangen. Ik liet mijn ogen er vaak over dwalen, geboeid...
| |
Winter 1957
11 februari.
Ethiopië! We zijn in een land dat volkomen verschilt van de rest van Afrika. 't Is alsof we zijn teruggereisd in de tijd naar een verleden, dat nabij is maar toch beangstigend (verdwenen is de brede, onschuldige grijns van de neger). We bevinden ons in de Middeleeuwen, de tijd van burchten, rovers, geloofsdweperij, lijfstraffen en allerlei pestilenties...
| |
| |
Een boosaardige, wrede sfeer met momenten van onverwachte tederheid... We zijn gefascineerd...
| |
12 februari.
Na de onmetelijke vlakte van dorre, geschroeide aarde, verzengd tot tinten die, via alle schakeringen van oker, lopen van saffraangeel tot roodbruin, begint nu een groene zone... Is dit groen dat we zijn binnengegaan, de grens?
| |
13 februari.
De eerste gezichten, gesloten. Grimmige krijgers uit de bergen slaan bij het minste gebaar dat we maken de hand aan hun kromme dolken.
Heel wat anders dan de negers die we sinds ons vertrek uit Dakar zijn tegengekomen, stuk voor stuk goedlachs, vriendelijk, spraakzaam. Ik herinner mij nog goed de uitbundige, onverholen hilariteit die wij elke morgen bij het opstaan veroorzaakten wanneer we onze tanden poetsten; de negers hadden er plezier in ons na te apen, waarbij ze zich deden kennen als geboren akteurs. Hier worden we ontvangen met stilzwijgen en norse blikken.
Maar wat voor hen pleit in mijn ogen, is de buitengewone haardos van deze schepsels uit het Abessijnse hooggebergte. Hun haar dient tevens als provisiekast: het is royaal ingesmeerd met (zeer ranzige) boter, die vliegen niet alleen op een afstand houdt maar zelfs verjaagt, en 's avonds tegen etenstijd wordt gemolken als een koe. Toch hebben deze primitieven met hun fijngegraveerde kammen een verbluffende smaak en een zuiver kunstgevoel - zij dragen Paul Klee's in het haar. De Engelsen noemen deze bergbewoners ‘Fuzzy Wuzzies’.
| |
15 februari / Axoum.
Axoum - ik hou van de klank van dit woord...
‘De liefde gaat de ziel binnen door de ogen’, zegt Euripides. De vrouwen hier zijn bijzonder gehecht aan alles wat hen siert en hun bevalligheid ten goede komt. Zij rollen hun haar tot een bal die ze bijeenhouden met een netje of een doek. Uit de ver- | |
| |
te lijken deze vrouwen met hun kolossale kapsels en grote hoofden op wandelende kegels (Oscar Schlemmer zag en schilderde zijn figuren net zo).
| |
16 februari.
Soms lijkt Axoum op een Russisch dorp; ik denk aan een Chagall - Vitebsk -: straten van geverfde houten huizen, schots en scheef getimmerd van ruwe planken waar de spijkers uitsteken.
De reusachtige monolieten van Axoum (verrassende resten van een onbekende beschaving) torenen boven het centrum van de Heilige Stad. Er zijn er van 35 meter hoogte, gehouwen uit één stuk granietharde steen, - een ongelofelijke, technische prestatie. Sommige liggen in brokstukken op de grond, andere zijn in de beek gevallen; de vrouwen gebruiken deze grote blokken om er de was op te boenen - wat mij niet hindert: de monolieten krijgen er juist iets menselijks door en worden, nu men de oorspronkelijke zin ervan heeft vergeten, opnieuw bruikbaar. Ze wijzen niet langer trots naar de hemel, maar zijn nederige stukken gebeitelde steen, door vrouwevoeten betreden en misschien door de rivier verder bewerkt.
Vandaag bezoek aan verscheidene kerken. Om de sleutel te krijgen, die altijd zoek is, moet je soms naar het andere eind van de stad. Eindeloos gepraat over en weer, ontelbare bezoeken aan oude, bleke geestelijken. De uren gaan verloren met soebatten. Na talloze knielingen, ons door de priesters gelast, moesten we tenslotte gaan zitten op ongemakkelijke, bizarre kussens. Eindelijk gingen de deuren open: een indrukwekkend schouwspel wachtte ons.
De naïeve, religieuze schilderingen overrompelen me; het enige voorbeeld van Ethiopische schilderkunst dat mij ooit onder ogen was gekomen, had me de rijkdom ervan niet doen vermoeden. De kerken zijn van binnen geheel beschilderd: de zoldering, de vloer, de muren, zuilen, nissen, alle hoeken en gaten.
Ik zou een schilderij willen kopen! Morgen neemt iemand
| |
| |
mij mee naar een van de schilders die nog in de oude stijl werken, degeen die belast is met het bijhouden van de schilderingen die ik net heb gezien. De fresco's worden regelmatig bijgewerkt - bijna herschilderd -, vandaar dat ze er zo verbazend fris uitzien.
De Ethiopiërs hebben wat dit betreft geen complexen en de traditie leeft nog zo sterk, dat een schilder drie of vier eeuwen oude schilderijen kan oplappen, zonder angst om schade aan te richten.
| |
17 februari.
Op de markten en pleinen lijken de Ethiopiërs een zwerm witte duiven; ze dragen nooit bonte stoffen, altijd wit. Hun schilderkunst is niet realistisch: ze geven de kleding van hun figuren uitbundige kleuren.
Homerus kende de Ethiopiërs al en noemde hen: ‘Abessiniërs, zonder blaam, wier offeranden de Goden het welgevalligst zijn’.
Om vier uur hebben we de schilder opgezocht, die ons zeer vriendelijk ontving. Door bemiddeling van een jonge knaap heb ik met deze waardige, oude man kunnen praten over techniek en materialen en een schilderij op hout kunnen kopen, dat hij in een donkere hoek van zijn atelier had staan en dat ik bij toeval ontdekte (hij zou het ons zeker niet hebben laten zien): een Sint George die met zijn lans de draak doorsteekt. Sint George is de schutspatroon van Ethiopië. Voor we vertrekken, poseert de schilder, waardig als steeds, gewillig voor een laatste foto, mijn nieuwe bezit in de hand.
| |
18 februari.
Ze zijn in de Ethiopische kunst bezeten van ogen: hele series ogen, dikwijls op gelijke hoogte, starend uit bleke gezichten, dicht tegen elkaar gedrukt. (Ze zien zichzelf niet als zwarten en schilderen zich ook niet zo.) Altijd die talloze hoofden op hun schilderijen; dikwijls ontdek je aan de uiterste rand van het doek nog een paar ogen. En altijd die zelfde ernstige, vreemd starende blik.
| |
| |
Op straat zie ik overal om mij heen deze obsederende blik onder een opvallend hoog, licht gewelfd voorhoofd.
Met zijn eucalyptussen, die vriendelijke, zilverblanke, sterk geurende bomen, zijn onvergetelijke kerken, door hun vele fresco's vol leven, zijn fascinerende monumenten, zal Axoum voor mij onvergetelijk blijven.
| |
21 februari.
Het decor dat we sinds vanmorgen voor ons zien: hoge, koude bergen, bezaaid met reusachtige wolfsmelk, cactussen, distels, aloé's, overladen met oranje-rode klokjes, - alles van adembenemende afmetingen.
| |
22 februari.
Terwijl de kilometers achter ons wegvallen, registreert mijn oog beelden: een edelman met zwarte sik te paard; zijn eega volgt hem met haar lange zonnescherm van gevlochten stro; een voornaam en trots heerschap, begeleid door schildknapen te voet, die de wapens van hun meester dragen: een geweldige sabel en lange, fijnbewerkte geweren; een onstuimige ruiter met vertoornde blik, op weg naar een feest, met lans en schild; boerinnen in lange rijen, gebukt onder het gewicht van grote waterkruiken, prachtig, antiek van vorm, waarvan ze de halzen dichtstoppen met welriekende planten, geplukt bij de hier zo talrijke bronnen; drukgebarende priesters of monniken, in de ene hand een bewerkt kruis, in de andere een vliegenmepper (een soort karwats).
| |
13 februari.
Een fel violet en oranje licht, als het ware opgehangen in de ruimte en langzaam uitvloeiend over dit chaotische en maanachtige landschap, een landschap van voor de komst van de mens. De Ethiopiër is door de eeuwen heen bezield geweest door een intens, brandend, fanatisch geloof; overal heeft dit geloof sporen nagelaten: kerken, heiligdommen, kloosters uit alle tijdperken getuigen er van. Wat een rijkdom aan merkwaardige bouwsels! In tegenstelling tot de kerken op ons platteland zijn de Ethiopische kerken verscholen:
| |
| |
Ethiopisch schilder in Axoum.
| |
| |
St. George en de draak, kerkmuurschildering.
| |
| |
Religieuze volksschildering in een kleine kapel.
| |
| |
Kloosterschildering, voorstellende de legende van Debra-Damo.
| |
| |
ze zijn altijd omgeven door een gordel van groen. De kloosters zijn meestal gebouwd op bijna ontoegankelijke plaatsen: een twintig van de meest vermaarde zijn gelegen op de eilandjes van het Tana-meer, andere zijn gebouwd op de toppen van steile bergen. Op een afgeplatte bergkruin (amba, een soort tafelrots) ligt, nog dichter bij de alles verschroeiende zon: Debra-Damo.
Na een lange afmattende dagmars, waarbij vallei op vallei volgde en het reisdoel nauwelijks dichterbij kwam, belanden we, van top tot teen geschramd door zo goed als verkoolde doornstruiken, met een uitgedroogde keel, in de namiddag bij de voet van een duizelingwekkende gladde rotswand. Een koord van repen leer bengelt van negen meter hoogte uit een nauwe, in de rots gehouwen spleet naar beneden: de enige toegang tot dit eerbiedwaardige klooster! Met slappe benen, de handen om het kleverige koord geklemd, onder ons de immense ruimte van het land, hijsen we ons moeizaam omhoog om de ingang te bereiken, vanwaar een ontelbaar aantal ongelijke treden naar de top voert. Een verzameling rijkgekleurde schilderingen wacht ons. Sombere hermieten tonen ons weergaloze, oude manuscripten en leiden ons door de miniatuurstad die Debra-Damo is en die misschien al sinds de dagen van de Kopten van de wereld is af gesneden. Er is hier een zwervend monnikendom blijven bestaan, dat reeds lang uit het Christendom is verdwenen.
We zijn al vijf bergpassen van 3000 meter overgetrokken, gevolgd door afdalingen van 2000 meter; maar er ligt nog een buitengewoon moeilijke route voor ons: we zullen nog eens 3300 meter moeten klimmen (de beroemde, voormalige Mussolinipas) om Addis-Abeba binnen te vallen, een der hoogst gelegen hoofdsteden ter wereld.
Geen sterveling meer te bekennen hier, een indrukwekkende stilte omgeeft ons, boven ons zweven de adelaars...
| |
27 februari / Addis-Abeba.
Ik scheer me, een vergeten sensatie. Mijn ruige baard paste goed bij het landschap.
| |
| |
De ijle lucht brengt je hier gauw buiten adem; toch doen we niets anders dan lopen langs nauwelijks gebaande wegen, die naar uitgestrekte modderige terreinen leiden: marktplaatsen... Buiten het centrum vind je wegrottende huizen, verloren in het hoge gras waarin de eucalyptussen eeuwig druipen. Deze stad zonder einde is even uitgestrekt als Parijs en lijkt op een groot woud.
Addis-Abeba is een stad in wording, waarin maar enkele straten zijn aangelegd. Voor de rest: bermen die zich verhezen in de ruimte, dalingen, stijgingen, amper afgebakende tuinen, strohutten waaruit diepblauwe rook opstijgt, grote open plekken, des te kaler als je van de nauwe verstikkende paden komt, die bedolven zijn onder dicht lover, glimmend in de voortdurende regen. De voeten zakken tot de enkels weg in de vette, zwarte aarde.
Een lange straat. Het bordeel. Kleine kamers, schaars gemeubileerd: een ronde tafel met het onvermijdelijke theeservies, een paar stoelen, in de hoek een bed, aan de muur een orgie van kleuren. Grote vellen papier naast elkaar: een volkskunst, zingend, juichend van vitaliteit. Wat een genot! De lichaamsvormen zijn tot het uiterste vereenvoudigd en bezitten een zekere stramheid (enigszins als op de images d'Epinal; maar wat een rijkdom aan vondsten, wat een kleurschakeringen! De prenten stellen meestal de Maagd (Myriam) en het Kind voor; Salomo met zijn leeuwen, die op vette katers lijken; de Koning der Koningen, Keizer Haile Selassie te paard, op jacht, in de oorlog, altijd overwinnaar; landarbeid; soms het portret van een der dames die hier wonen (ik had het geluk zo'n prent te kopen), met het haar tot een bal gerold, bijeengehouden door een in de hals dichtgeknoopte zijden doek, en met een enorme tatoeëring: een speelse tekening rond de hals, snoeren, kruizen, rozetten, driehoeken, vierkanten en cirkels, die een versiering vormen tot tussen de borsten.
De meisjes spinnen katoen met snelle, luchtige gebaren, ze zijn sierlijk als vogeltjes.
| |
| |
| |
3 maart.
Heet als in een oven. We missen de ijle, frisse berglucht. Vliegen, aangetrokken door onze wagen, reizen mee. Ze zijn er al sinds Dakar en tergen ons onophoudelijk, terwijl de hitte ons stevig roostert.
Ik droom van een schilderij dat een beeld geeft van het natuurlijke verloop van de uren hier (met diezelfde onderhuidse wreedheid), het trage voortglijden van de wolken boven deze onmetelijke vlakten met hun verraderlijke, hoogopgeschoten, rossige gras, waarin jakhalzen loeren tot de zatgevreten leeuwen een stuk zwart-wit gestreept zebravlees overlaten.
Zware, lauwe druppels spatten uiteen op het gebladerte. Al dagenlang stort de hemel zijn tropische regens over ons uit, die de kleuren doen schitteren, de grijze, vale, verlepte planten hun groene, glanzende jeugd hergeven. Onze wagen ploetert door de modder, slippend en glijdend; we komen nog maar enkele kilometers per dag vooruit in de richting van Kenya. We passeren wegvluchtende, angstige wezens, de dorpen zijn verdwenen, jongetjes lopen naakt rond, sommigen bedekken zich met bananenbladeren, de mannen hullen zich zo goed als maar kan in te kleine lappen, de vrouwen dragen rokken van leer en rinkelende sieraden. Het regent hard, bijna zonder ophouden, de planten reiken gulzig naar het neerruisende water, slingeren en strengelen zich ineen tot onontwarbare knopen. Er schuilt in dit alles een schrijnende melancholie...
| |
6 maart.
In de vlakte die volgt op de plantenweelde van de laatste dagen, tekenen zich de grafzuilen af van de Arrussikrijgers.
Soms staan er vier bij elkaar, een naar elke windrichting: Noord, Zuid, Oost, West. Ze zijn stuk voor stuk versierd met rudimentaire tekens, zonnen, manen, wielen en andere motieven. Ook vandaag nog worden deze grafstenen in het zuiden van Ethiopië gehouwen, bewerkt en opgericht. Volgens mij zijn ze verwant met de abstrakte kunst uit het Scandinavische bronzen tijdperk...
|
|