Jos Panhuijsen
Tegen de inquisitie
De eerste roman van Walschap heet als we ons niet vergissen Waldo. Hij toonde dat Walschap gestudeerd had in Leuven en dat hij een romanticus is. Hij is dat gebleven. Wie ooit het voorwoord van Victor Hugo op zijn drama Cromwell las, weet dat de romantici onder meer naar realisme, naar werkelijkheidsverbeelding streefden, zoals trouwens het begin van Notre Dame de Paris duidelijk zien laat. Na Waldo kwam het volgende jaar reeds Adelaïde het eerste deel van de trilogie van de familie Roothooft. Dat trof de lezers van toen als het toppunt van realisme, te voren in Vlaanderen nog niet zo overtuigend bereikt. De volgende delen Eric en Carla bevestigden dit. Gerard Walschap was zijn strijd tegen de inquisitie begonnen. Een zenuwarts verklaarde dat de psychiatrie heel anders leerde dan Walschap toonde. Hij kon psychiatrisch gelijk hebben, hij had het niet wat de roman betreft. In de roman was alles wat Walschap geschreven had onomstotelijk waar. Ik dacht toen dat hij de grootste realist van Vlaanderen was. Ik moest nog vele romans van hem lezen voor ik ontdekte, dat hij ook de grootste romanticus van Vlaanderen is.
Ik las Celibaat, ik las Een Mensch van Goeden Wil. Op bladzijde twee of drie begon ik tranen met tuiten te huilen en ik heb dat volgehouden tot het slot. Dat doet men bij een louter realistisch werk niet. Ik had toen de romantiek in Walschap al moeten ontdekken. Ik deed het niet in Sibylle en Het Kind. Ik deed het eerst in 1940 in Houtekiet.
Houtekiet is duidelijk meer dan levensgroot en van hem terugblikkend op de gestalten die Walschap eerder geschapen had, bleken ze allen meer dan levensgroot, Waldo al, maar zeker Adelaïde, Eric en Carla en die na hen kwamen.
Bovendien waren Houtekiet en het vervolg er op in Faustische zin utopieën en de utopie is, zoals men weet, het troetelkind der romantici.
Weverbergh in zijn Bokboek slaat de essays tegen de inquisitie hoger aan dan de romans van Walschap. Hij heeft romans niet goed gelezen en - als het er op aan komt - de essays ook niet. In zijn strijd tegen de inquisitie-niet in de beperkte, maar in de algemener zin-had Walschap het kind met het badwater weggegooid. Men moet er bij zeggen dat het waswater zo vuil was, dat men het kind er nauwelijks meer door zien kon.
In een van de weinige ontmoetingen, die ik met Gerard Walschap had - het was in Westberlijn - werd mijn vrijzinnigheid door hem op de proef gesteld. Ik zakte deerlijk voor het examen. Bij een andere gelegenheid - het was in de Haagse tram - legde hij me uit hoe een schrijver wat de maatschappelijke welstand betreft het af moet leggen tegen andere vaklui, althans in onze lage landen.
Op een conferentie der nederlandse letteren zat ik naast hem. Hij zei me toen, dat zijn hoofdkussenboek bestond uit de Tradiciones Peruanas van de anticlericale bibliothecaris van Lima: Ricardo Palma, die zo verzot was op heiligen en heiligen-