| |
| |
| |
Jo Heymans
Martelares en scherprechter
Zoals Alfred Hitchcock zijn korte films in eigen persoon inleidt, zo luidt Gerard Walschap met eigen woorden zijn roman Sibylle uit. Plotseling uit het niets opduikend besluit hij zijn verhaal: ‘Zoo en niet anders is de geschiedenis van Sibylle de Lansere, martelares. Gij, mijne dorpsgenoten, zegt dat zij hare straf niet is ontgaan, Ik heb haar leven beschreven zonder passie of polemiek, maar waarheid, uit deernis. Steenigt mij zo gij wilt, ik getuigde rechtschapen en vrij.’ (blz. 139, uitg. Manteau - Brussel; Nijgh en Van Ditmar - Rotterdam, z.j. derde druk).
Deze zelfpresentatie is een interessant literair verschijnsel. Nergens in de roman komt de ikfiguur tussenbeide. Alleen hier aan het slot wordt de mens Walschap het buitentextueel gegeven van de schrijver Walschap. Daarmee werkt het optreden van de mens provocerend ten aanzien van de schrijver. Niet alleen omdat hij zijn dorpsgenoten - en zijn dat de lezers niet ten aanzien van het romangebeuren? - uitdaagt hem te stenigen als hij de waarheid niet zou gesproken hebben, maar vooral omdat hij als buitenstaander aan het autonome romangebeuren wrikt en zelf de interpretatie van de hoofdfiguur lanceert. De provocatie berust immers op het feit, dat een martelares bestaat bij de gratie van een beul. Nu Walschap zelf ingrijpt en interpreteert zal hij moeten waar maken, dat Sibylle niet het slachtoffer is van de schrijver. Als Sibylle een martelares zou moeten zijn, moet zij dat geworden zijn door de immanente ontwikkeling van het romangebeuren. Wordt dit niet het geval, dan is Walschap de scherprechter geworden over zijn eigen interpretatie. De steniging komt dan terecht neer op zijn eigen hoofd. Een martelares is iemand die sterft voor haar gewetensovertuiging. Dit impliceert dat er een adequate motivering moet zijn om de dood te verkiezen boven de ontrouw aan het beginsel. Waar deze motivering er niet is hebben we met een fanatica te doen. Het romangebeuren zal Sibylle dus opleveren als martelares of fanatica. Wat het geval gecompliceerder maakt is dat Sibylle zelfmoord pleegt. Er is dus - behalve mogelijkerwijze de schrijver zelf - geen beul in levende lijve. Wat drijft Sibylle dus tot de dood? Om dit vast te stellen moeten we weten wat haar psyche en aanleg zijn en de romanomgeving kennen met haar confrontaties waaruit psyche en aanleg zich ontwikkelen.
| |
Het romanbegin
De eerse afdeling van de roman Sibylle is vooral een histoire d'une âme, die door twee correlatieve gegevens gekarakteriseerd wordt: de strenge opvoeding die dit meisje krijgt, er op gericht haar de zelfbeheersing van de De Lansere's bij te brengen, en haar intellectualistische instelling, welke gepaard gaat met een onwankelbaar ordebesef zowel ten aanzien van de wetenschappelijke als de maatschappelijke constellaties. Niet expressis verbis uitgewerkt maar als realiteit voor haar jeugd verondersteld is er nog de invloed van de pedagogie die er uitgaat van een Vlaams meisjespensionaat. Daarbij is dit hyperverstandelijke meisje van
| |
| |
een koele schoonheid die haar ongenaakbaar maakt. Doelbewust met het oog op het komende romangebeuren wordt ons de intellectuele begaafdheid van de jonge Sibylle voor ogen gesteld.
In dit verband is het van belang te signaleren hoe graag zij het woord ‘bewijzen’ in de mond neemt zowel als pensionaire tegenover haar vrienden en contra-model Kwikstaartje alsook als filosofiestudente van Leuven tegenover haar vriend en vertrouweling Harry. Opvallend is ook haar behoefte om iedere conversatie binnen de perken van de logica te dwingen. Haar intellectualiteit is tevens haar passie. Zij wil van geen minnelijke schikkingen in het denken weten: zij kan niet berusten in het ongeloof van Harry. ‘Het was voor haar ondenkbaar dat twee verstandige menschen te goeder trouw in zo belangrijke levensvraag tot een verschillende waarheid konden besluiten, want hare wijsbegeerte leerde dat de waarheid eens is.’ (blz. 50-51). In wezen is schijnheiligheid voor haar het niet volgen van het verstandelijke inzicht. Een element van fanatisme is aan een dergelijk karakter niet te ontzeggen en met even zoveel woorden wordt het gezegd, als zij midden in haar crisis tegenover haar broer Norbert ‘star en fanatiek’ op haar probleem staart, ‘met een gespannen aandacht die niets anders meer kon zien.’ (blz. 71). Op zich genomen staat hier dus een glashelder karakter voor ons, wat zonder meer al onaangepast is aan haar omgeving.
Toch is Sibylle niet zomaar een karikatuur. De erotiek bepaalt feitelijk mede haar levensrichting, maar in een presentatie die niet vrij is van inconsequenties. Al te duidelijk is haar aanleg onderhevig aan een bijzondere mate van frigiditeit. In eerste instantie wordt dit geïllustreerd aan de personen uit de omgeving van haar jeugd. Haar moeder die zich erotisch te kort gedaan weet bij de vormelijke en zelfbeheerste meester De Lansere en een uitvlucht had gezocht in een liefdes-escapade met een architect, vreest voortdurend dat de lust in de studie bij Sibylle zal leiden tot een verzuim in de liefde. Bijzonder illustratief is in dit opzicht de figuur en de ‘romanrol’ van Kwikstaartje, die evenzeer bezeten van de liefde als Sibylle van de wijsbegeerte, duidelijk het erotisch contramodel is van het intellectualistisch prototype van de studente in de wijsbegeerte. Het meest toegespitst wordt de frustratie der erotiek in de confrontatie van de koele en superbe Sibylle met de spontane Michel Porta, die Sibylle's borsten als bumpers ervaren hebbende later niet voor niets Kwikstaartje vinden zal.
Het is van belang op te merken dat het liefdesincident tussen Sibylle en Michel plaats vindt vóór het fundamenteel conflict in de eerste, en al verklaart meester De Lansere de bewuste afwijzing van Sibylle uit de pedagogie der pensionaten, té duidelijk ligt in Sibylle zelf de erotische frustratie. Trouwens, op het hoogtepunt van haar conflict verklaart zij ernstig aan haar lievelingsbroer Cest, dat zij geen zin heeft om te trouwen en een beetje vies is van mannen. Haar ideaal was een professor in Leuven die niet zag dat hij met een vrouw sprak. Op de speciale facetten van haar verhoudingen met Harry komen we nog terug.
Zo gaat onder de dreiging van een fatum Sibylle haar volwassenheid tegemoet: hyperverstandelijk en erotisch gefrustreerd. Gepredestineerd tot het martelaarschap of het fanatisme? De confrontatie met de wereld der volwassenen moet het duidelijk maken. Deze confrontatie is romantechnisch zeer knap gerealiseerd. De drie perioden in het conflict van Sibylle worden uitgewerkt aan de hand van drie confrontaties: met de Engelsman Harry, met haar broer Cest, met de onderpastoor
| |
| |
Noël. Drie confrontaties die als schakels van een keten in elkaar grijpen en een acceleratie in het romangebeuren bewerken. Drie figuren die de binnenste en belangrijkste groep romanfiguren vormen: de ingewijden in het conflict van Sibylle. Alle andere figuren bewegen zich in het buitengebeuren: ze zijn de zijdelings betrokkenen ten aanzien van het conflict, ook haar vader en Kwikstaartje, zij het dat zij de draagwijdte van het conflict niet doorzien, zij het dat zij het in het geheel niet onderkennen.
Als resultante van Sibylle's karakter zien we een sterk filosofische inslag in de roman. Het is onvermijdelijk hier speciale aandacht aan te schenken. Meer dan eens is aangestipt, dat deze roman niet overtuigend aandoet, omdat de filosofische argumentatie niet scherp is doordacht. Ten aanzien van deze aanmerking zijn twee dingen van belang. Ten eerste slaagt Walschap er inderdaad niet in een heldere filosofie uit zijn figuren te laten voortkomen. We zien het reeds onmiddellijk in de eerste conversatie tussen Harry en Sibylle. Na zijn repliek geeft Harry een zwenking aan het gesprek: van filosofische af naar de praktische godsdienstbeleving toe. Later ziet hij er tegen op de gedachtenwisseling per brief voort te zetten. Bij de promotie van Sibylle laat Walschap de professoren niet opponeren tegen twee stellingen, die zij zelf belangrijk vindt. Bij de confrontatie tussen Sibylle en Cest loopt de discussie ook weer uit op de praktische verdraagzaamheid: compromis dat Sibylle wezenlijk vreemd is. Telkens valt te constateren dat de apologeten van een overtuiging de vragen van Sibylle ontwijken.
Deze constatering brengt ons op het tweede belangrijke punt. Betekent dit ontwijken van de filosofische vragen een romantechnische zwakheid? Behoren m.a.w. de filosofische argumenten tot het romangebeuren? In principe niet. Voor de lezer en medebelever, de dorpsgenoten, is het niet in de eerste plaats belangrijk uit welke redeneringen het conflict in Sibylle ontstaat. Het gaat wezenlijk om het proces dat zich tengevolge van deze argumenten in Sibylle voltrekt, ongeacht of die voor ons die buiten het romangebeuren staan, houdbaar zijn of niet. Daarom kunnen we nu, in 1968, niet de roman Sibylle verwerpen, omdat de filosofische argumentering van dertig jaar geleden ons niet meer zou aanspreken. Dat is ook niet ons bezwaar tegen dit romanaspect. Maar er is iets anders. Filosofische argumenten zijn niet alleen maar logisch van uitwerking, ze zijn ook psychologisch van inwerking. Een onontkoombare logica doet een beroep op de gehele mens. En deze onontkoombare logica wordt uit de confrontaties ten aanzien van Sibylle in het geheel niet gerealiseerd. Datgene waartegen Sibylle zich zou moeten verzetten en waardoor zij uiteindelijk zou kunnen wijken of ondergaan, blijft in de aanzet steken: de apologeten zijn te snel vermoeid om te kunnen overtuigen. Hier zit de zwakke component in het romangebeuren. De dorpsgenoten kunnen zich hoofdschuddend afvragen of Sibylle geen vrouwelijke pendante is van Don Quichotte, vechtende tegen de windmolens der frasen. Feit is dat Sibylle vecht en zelf een in haar ogen heilige strijd voert. En hierom behoudt de roman zijn waarde. Is het logisch argument zwak, het psychologisch conflict is aangrijpend. Maar de dorpsgenoten zijn attent gemaakt op de impasse tussen het martelaarschap en het fanatisme.
| |
1ste confrontatie: Sibylle - Harry
Sibylle is studente in de wijsbegeerte te Leuven. Het denken maakt haar geluk
| |
| |
uit, omdat zij het positieve systeem van het Thomisme aanhangt, dat dan nog één geheel vormt met de theologie. In deze periode van intellectuele rust vindt de eerste confrontatie plaats: met de humane Engelsman Harry, die door zijn relativerend eclectisme de serene levensbeschouwing van Sibylle aan het wankelen brengt. Deze confrontatie is zo belangrijk omdat zij als aanleiding tot het conflict de oorzaak hiervan openbaart. Maar deze confrontatie is ook dubbelzinnig, omdat zij zich op het dubbele terrein van het ratiocineren en van de erotiek afspeelt. Volgt het eerste uit het karakter van Sibylle, het tweede brengt een afbuiging van de karaktertekening met zich mee.
Het karakter van Sibylle zoals dat tot nu toe uit het romangebeuren bleek, vindt zijn natuurlijke uitdrukking en voortzetting in de conversatie tussen Sibylle en Harry. Deze conversatie is psychologisch en chronologisch het eerste aspect in de confrontatie Sibylle-Harry. Het is de ouverture op Sibylle's geloofstwijfel. Op de opmerking van Harry dat het ‘philosophia ancilla theologiae’ een onwaardige rol voor de filosofie betekent, redeneert Sibylle volgens het axioma: onze godsdienst is de ware godsdienst. Het natuurlijk verstand bevestigt hem dus vanzelf.
Dit heeft dan tot gevolg, dat de filosofie niet opzettelijk aan de godsdienst onderworpen is. Op de keper beschouwd is de daarop volgende repliek van Harry vrij banaal: hij ziet niet in waarom het natuurlijk verstand de ware godsdienst zou moeten bevestigen en hij betwijfelt of van één godsdienst kan gezegd worden dat hij de ware is. Het discursieve patroon is afgeknapt; de conversatie verloopt in een vlakaffe negatie. Hoe dan ook, Sibylle wordt door de repliek aangegrepen. De twijfel is gezaaid. Zo wordt de confrontatie op welke logica dan ook beslissend voor Sibylle. De scherpte van haar geest die ze haar trots noemt is niet opgewassen gebleken tegen het vlotte relativeren van de globetrotter. De met prijzen en onderscheidingen behangen filosofe voelt haar systeem wankelen. Haar waarheid is weg. Voor zulk een superbe geest heeft dit zulk een diepingrijpende zin en betekenis, dat zij er aan te gronde moet gaan of het zegevierend moet transcenderen in een nieuwe levensvisie. Dit onder ogen te zien is het directe gevolg van Sibylle's karakter, opvoeding, opleiding en confrontatie met Harry. Deze heeft haar trouwens gewaarschuwd: ‘Gij hebt een grooten schat, Sibylle, maar twijfel in 's hemels naam nooit aan zijn waarde, want dan wordt hij een vloek.’ (blz. 46).
Maar het romangebeuren krijgt een ongehoorde en een romanfeitelijk ongeoorloofde wending. De frigide Sibylle schijnt verliefd op Harry. Men heeft Walschap deze verliefdheid verweten. We staan met gemengde gevoelens tegenover dit verwijt. Bij nadere beschouwing blijkt de verliefdheid bij deze confrontatie een gecompliceerd fenomeen. We kunnen niet bestrijden dat er indicaties van verliefdheid zijn in Sibylle. Deze komen strikt genomen uit de lucht vallen na alles wat we over haar vernomen hebben. Juist weer in deze beginperiode van haar crisis wordt nog eens gewezen op haar onvolwassen visie op de zinnelijkheid. We hebben met opzet gesproken van indicaties van verliefdheid. Immers, de verliefdheid van Sibylle staat niet scherp getekend voor ons. Zij houdt het midden tussen genegenheid en liefde. Walschap zelf spreekt van een liefde uit zo'n diepe en echte geneigdheid der naturen, dat zij de passie zelf terzijde kan stellen. De passie van Sibylle lag trouwens - we zagen het reeds - elders. Behalve van dit platonische element wordt ook gesproken van een vriendschappelijkheid, die nooit overging
| |
| |
tot intieme mededelingen en toch ongedwongen openhartig was.
Hierbij valt te bedenken, dat er ten aanzien van Harry nauwelijks een beantwoording van haar liefde te bespeuren valt. Tegenover zijn aarzelende houding kan Sibylle niet berusten in een fatale verwijdering. Bijna alles komt van de kant van Sibylle, zelfs maakt Harry op lakonieke wijze een einde aan haar illusie. Hij ziet trouwens alleen maar haar intellectuele nood, niet haar erotische behoefte. Meer dan een verliefde partner is hij een wijze voogd over een onzeker meisje. Tenslotte hebben we met opzet van indicaties gesproken, omdat de liefdesbetuigingen telkens in de context van een afscheid staan: waar er zulk een grote genegenheid voor elkaar bestaat, is het niet verwonderlijk, dat deze zich bij een afscheid in tranen en kussen uitdrukt.
Vanwege dit ambigue karakter van het erotisch aspect in de confrontatie Sibylle-Harry kunnen we niet zonder meer van een romantechnisch ongeoorloofde liefde spreken. Ze troubleert niet het conflict in Sibylle. Haar periode-Harry is wat de erotiek betreft slechts een episode. Haar verstandelijke aanleg is op de proef gesteld vóór er van liefde sprake is. Wel heeft de erotiek een climax in de afwending van de confrontatie tot gevolg: na de ratiocinerende dialoog over de ware godsdienst volgt er een verschuiving en een uitwijking naar de praktische religiebeleving om af te dwalen naar het erotisch aspect in de confrontatie.
Wanneer we de periode-Harry overzien moeten we samenvattend zeggen, dat de confrontatie met Harry voor Sibylle het einde van haar intellectuele geloofszekerheid betekent. Op de oude intellectuele basis kan zij niet meer verder leven. De twijfel is in haar geboren, maar voorlopig blijft het wat het romangebeuren betreft iets tussen Harry en haar. De cirkels van tijd en ruimte blijven nog eng. De erotische ervaringen slechts een begeleidend verschijnsel.
| |
2de confrontatie: Sibylle - Cest
De tweede periode wordt gekenmerkt door een uitbreiding van het conflict, zijdelings ten aanzien van haar broer Norbert, direct ten aanzien van haar lievelingsbroer Cest. Bovendien vindt Sibylle bij gelegenheid van haar confrontatie met Cest in de vorm van een compromis een compensatie voor haar oude zekerheid: de zedelijke kracht van het christendom wordt haar houvast in plaats van de intellectuele geloofswaarheid ervan.
Sinds het vertrek van Harry is er in Sibylle een smartelijke verbittering tegen de godsdienst gegroeid. Chronologisch en psychologisch zijn we dus een stadium verder: de periode-Harry krijgt haar vervolg in de periode-Cest. Haar ontreddering krijgt een grotere actieradius. De cirkel van tijd in de periode-Harry bleef beperkt tot de cirkel van ruimte in het huis van haar ouders. De cirkel van tijd in de periode-Cest breidt zich uit met de cirkel van ruimte in het huis van haar broer Norbert en het klooster van haar broer Cest. Bij deze uitbreiding valt op te merken dat hier het fysieke gebeuren in de roman nauwelijks gestalte krijgt. Sibylle is in Leuven afgestudeerd, maar heeft nog geen werkkring gevonden. Het fysieke gebeuren speelt zich dus af zonder enige maatschappelijke implicatie. Het roman-gebeuren daarentegen krijgt een intensievere werking: in diepte en in de breedte. De geloofskwelling begint opnieuw en nog helser dan in Leuven. Ze vindt haar intensivering uitgedrukt in de gedachten aan zelfmoord die Sibylle
| |
| |
bekruipen.
In verband met een mogelijk martelaarschap is het van belang de zelfmoord-indicaties in hun context te zien, omdat uiteindelijk de zelfmoord-daad het martelaarschap zou moeten realiseren. Welnu, voor de eerste maal komt in Sibylle de gedachte aan zelfmoord op na een bezoek van Cest aan de familie De Lansere, waarbij hij uitgebreide beschouwingen weggeeft over de corruptie in het Vaticaan. Nog met haar gedachten bij Harry wroet in Sibylle de hang naar consequentie die naar intransigentie tendeert: de leer zelf kan niet bewezen worden (1ste confrontatie) en haar hoogste vertegenwoordigers waren niet beter dan bijvoorbeeld het hof van Frankrijk en Spanje. Het lampje van een compromis flikkert (2de confrontatie). Na de gesprekken ontvalt haar de moed om verder te leven en verlangt zij naar de dood: zij begint na te denken over de beste manier om zich te zelfmoorden. In een verder stadium ontwikkelt het nadenken zich tot een bewust voornemen. En in het derde stadium doet zij inderdaad - zij het melodramatische - zelfmoordpogingen. Binnen de cirkel van de bovenaangegeven ruimte: de eerste in aanwezigheid van haar broer Cest die haar van de naderende trein redt; de tweede overweegt zij op de vijver in de tuin van haar broer Norbert en hier wordt zij weerhouden door haar eigen zwakheid. De zelfmoord-indicaties met hun climax staan dus duidelijk in de context van haar geloofscrisis en hoe cerebraal deze context ook is, hij ligt duidelijk in het verlengde van Sibylle's karakter, dat niet strookt met een niet te bewijzen leer. Ook de zelfmoord-indicatie in de derde periode: de confrontatie Sibylle-Noël, blijft in deze context. Op het romaneinde wordt gepreludeerd. Maar de dorpsgenoten die attent zijn gemaakt op de impasse kunnen dit niet vermoeden. De zelfmoord-daad zelf moet daarom later aan de orde komen.
De zelfmoord-indicaties vormen tevens de symboliek om de desoriëntatie in Sibylle te illustreren. Maar de ontreddering loopt nog niet uit op de ondergang dank zij de confrontatie met Cest. Feitelijk redt deze sympathiekste van de romanfiguren Sibylle uit de handen van de schrijver. Zijn confrontatie met haar heeft tot doel het compromis te realiseren, dat door de schrijver wezensvreemd gemaakt is aan de intransigente Sibylle. Het compromis wordt voorbereid onder dezelfde omstandigheden van en dus tegelijkertijd met de eerste zelfmoord-indicatie: het wordt de onvermijdelijke trits van geloofscrisis, zelfmoord-indicatie en compromis. Psychologisch en chronologisch is er eerst de crisis (confrontatie Sibylle-Harry). Dan volgt de mogelijkheid van een uitredding: de zelfmoord of het compromis (confrontatie Sibylle-Cest).
Cest laat Sibylle kiezen voor het compromis: de leer houdt geen stand; het komt alleen aan op het zedelijk leven. We merken op dat Sibylle dan in haar eigen ogen kiest voor de schijnheiligheid. Op dit conflict kan het romangebeuren verder gaan. Maar dit gebeurt niet. Het compromis in Sibylle is ook het romancompromis van de schrijver. Het is niet duidelijk wat de zin van het compromis is. Was de capitulatie van Sibylle haar enige kans om in leven te blijven? In ieder geval is het martelaarschap nog ontweken. De scherprechter is nog niet aangetreden. De dorpsgenoten zijn tegemoet gekomen. Maar slechts halverwege. Redt de concessie Sibylle, ze brengt de roman structureel aan de rand van de afgrond. Hoe het ook zij, de kiem voor een nieuw conflict is gelegd. Niet meer van Sibylle met zichzelf, maar met haar omgeving. De tweede periode wordt ‘ingeschakeld’ in de derde.
| |
| |
| |
3de confrontatie: Sibylle - Noël
‘Niet onwaarschijnlijk zou het leven van Sibylle de Lansere totaal anders zijn verlopen indien zich in den eerstvolgenden winter, enkele dagen voor het Kerstverlof, op den vijver van hetzelfde “Torekenshof” niet het tragisch ongeval had voorgedaan dat het leven kostte aan haar broeder Alex.’ (blz. 82).
Nu gebeurt er iets wonderlijks in Sibylle, zowel in de roman als in de romanfiguur. De schrijver wijst in bovenstaand citaat uitdrukkelijk op een belangrijk knooppunt. Voor de roman betekent dit dat het fysieke gebeuren van nu af aan een grote rol gaat spelen. Voor de romanfiguur betekent dit, dat het interne geloofsconflict afgebogen wordt naar het externe maatschappijconflict. Speelden tot nu toe de uiterlijke gebeurtenissen - de wereld van Walschap kent amper tijd of landschap - nauwelijks een rol, nu ont-‘ketent’ er zich een kataraktische reeks voorvallen, die uiteindelijk zal leiden tot de ondergang van het pensionaat, niet tot die van Sibylle.
Het is goed aan deze restrictie te denken. Werd het leven van de romanfiguur tot nu toe hoofdzakelijk bepaald door de conflictuele evolutie in haar gedachtenleven, zodat we van een ‘histoire d'une âme’ konden spreken, nu wordt haar keuze voor een minnelijke schikking aanleiding tot conflicten met de anderen, nagenoeg haar gehele omgeving, zelfs Cest. Door de escalatie van het fysieke gebeuren wordt de cirkel van de ruimte zeer uitgebreid: familie, pensionaat, dorp, bisdom. Deze derde periode is een roman in een roman. We hebben reeds gewezen op het twijfelachtige van de ‘schakeling’ naar de derde periode. Het logische, vooral psychologische, verloop van het romangebeuren staat op het spel. In deze kritieke situatie is een schoorvoetende benadering geboden. We kunnen in ieder geval zeggen, dat de twee perioden aaneengeschakeld zijn door het feit van het compromis, in de tweede periode gesloten, in de derde de aanleiding tot de ondergang van het pensionaat. En hier moeten we terugkomen op de boven gemaakte restrictie: het pensionaat gaat te gronde, niet Sibylle. Ook nu is zij nog geen martelares. En wel omdat het fysieke gebeuren in deze derde periode beheerst wordt door de confrontatie van Sibylle met Noël. Haar compromis van het zedelijk leven te stellen boven de geloofswaarheid brengt haar in conflict met de onderpastoor Noël, die de omgekeerde opvatting is toegedaan.
Het begrip conflict wordt nu uitermate belangrijk. Ten eerste is het van Sibylle's innerlijk leven mede afgebogen naar haar uiterlijk leven. Ten tweede wordt de confrontatie met Noël in tegenstelling tot die met Harry en Cest, die het karakter had van een theoretische dialoog, nu wezenlijk te bepalen als een pragmatische discussie, een strijd op leven en dood, een existentieel gevecht. Daarom is deze periode de menselijkste periode in het romangebeuren, maar tevens de meest ontwrichtende in de romancompositie. De aandacht voor Sibylle's zielelijden als gevolg van haar geloofsconflict wordt verlegd naar haar ontreddering als gevolg van een sociaal conflict. Hier ligt het ontwrichtende. En de inzet is niet meer Sibylle, maar het pensionaat. In deze roman in een roman had Sibylle de martelares kunnen worden, die de mens Walschap vroeg van de schrijver Walschap. De verschuiving naar de socialiteit van het conflict, waarbij Noël bijna de martelaar wordt, brengt met zich een merkwaardig parallellisme met het wezenlijk conflict in Sibylle zelf. Zoals zij het slachtoffer werd van Harry's relativisme, zo wordt Noël het slachtoffer van Sibylle's relativerend compromis. Haar slachtoffer wordt haar spiegelbeeld. Noël verliest zijn geloof en vraagt daarvoor compensatie
| |
| |
in de liefde van Sibylle. Deze echter weigert vol afschuw. Het ongegeneerd aandringen van Noël, als priesterfiguur een topos in Walschaps werken, en de onstuimigheid van Kwikstaartje versnellen het proces. Noël wordt ontslagen, het pensionaat is zijn goede naam kwijt en Sibylle moet het van de hand doen. Dit is de afloop van de confrontatie van Sibylle met Noël.
We zijn plotseling in een geheel andere literaire wereld gekomen dan die van de eerste en tweede periode. De thematiek is een in zichzelf gesloten geheel: de angst voor en de onzekerheid van Sibylle om Noël. Hoe kwantitatief uitgebreid ook, de derde periode in de roman is slechts een episode. Door ze zo te noemen kunnen we de roman als structureel gebeuren redden. Hoe aangrijpend ook als geïsoleerd romangebeuren, de episode - Noël is compositorisch een zwakte. Toch valt de roman er niet mee, omdat zij niet het romaneinde is. Hierin worden we weer teruggebogen naar het wezenlijke conflict in Sibylle, waarmee de lineaire structuur van de roman als geheel gesalveerd blijft.
| |
Het romaneinde
Het fysieke gebeuren sluit zich immers volgens de lineaire beweging van de cirkel. Harry komt terug in het leven van Sibylle. Kwikstaartje trouwt met Michel Porta. De compositie van de roman wordt volmaakt. Maar in het romangebeuren is er niets veranderd. We zien een soort nieuwe romance tussen Sibylle en Harry. Maar deze romance speelt zich af in uiterlijkheden. Ze bevat geen wezenlijke confrontatie. We zijn immers in het romaneinde. Zo kan het dan ook gebeuren dat wel in aanwezigheid van Harry maar niet in confrontatie met Harry in Sibylle plotseling de drift van haar intellect naar boven komt. De aanleiding hiertoe is een krantebericht, waarin ze op zekere morgen leest over de mogelijkheid van mirakels zoals die te Lourdes gebeuren. Het gedub begint opnieuw. Genoemde aanleiding is vrij futiel, maar we moeten ze zien in samenhang met het feit, dat de aanwezigheid van Harry van geen invloed meer is op het levensbesef van Sibylle. Zij komt tot het inzicht dat ze hem moet verlaten. Weer sluit een cirkel zich: zoals Harry zich in de eerste romance realiseerde dat zijn aanwezigheid haar onrust veroorzaakte, zo beseft Sibylle nu, dat haar onrust zijn leven zou vergallen. Hiermee is enige dubbelzinnigheid ten aanzien van de motivering van de zelfmoord geschapen. Pleegt zij zelfmoord om Harry niet te belasten of om de oneindigheid van het mysterie te doorgronden? Het romaneinde laat ons voor een oplossing in de steek. Het romangebeuren als totaliteit zal hier licht moeten brengen. Nu worden de reeds vermelde zelfmoord-indicaties belangrijk. Zoals we zagen stonden deze duidelijk in de context van haar geloofcrisis. De zelfmoord is dus een cerebrale consequentie. Daar komt bij dat de erotiek in de verhouding met Harry schimmige contouren krijgt ondanks de soms hartstochtelijke expressie ervan in de context van een afscheid. Was dit reeds bij de eerste confrontatie met Harry zo, nog duidelijker is deze schimmigheid in het romaneinde waar Sibylle zich ondanks de
aanwezigheid van Harry in een vacuüm terecht komt. Het frigide in haar karakter vindt geen uitweg. We moeten dus concluderen dat de zelfmoorddaad van Sibylle in de context staat van haar geloofscrisis.
Rest de vraag: is Sibylle dan martelares of fanatica? Wanneer we ons houden
| |
| |
aan het romangebeuren zien we het volgende: de intellectualistische Sibylle wier geluk in het denken ligt ziet haar levenswaarheden vernietigd door de confrontatie met Harry. Zij vindt een haar wezensvreemd compromis in een pragmatische zedelijkheidsopvatting door de confrontatie met Cest. Haar compromis betekent een verschuiving van het conflict naar het sociale door de confrontatie met Noël. Maar het compromis bevat geen katharsis. Het authentieke conflict komt zonder confrontatie terug in het romaneinde en loopt uit op de zelfmoord van Sibylle. Wezenlijk ligt haar conflict dus in haar ratiocineren over de waarheid, waaraan zij bezwijkt. Omdat de erotiek uiteindelijk haar leven niet kan oriënteren en omdat de confrontatie met Noël slechts een episode is tussen haar ratiocineren, waarmee het romangebeuren begint en het ratiocineren, waarmee het romangebeuren eindigt, blijft het conflict fundamenteel autistisch en maakt het van Sibylle een fanatica. Er is geen adequate motivering voor de zelfmoord om van een martelares te kunnen spreken. Er is dus ook geen scherprechter die het oordeel aan Sibylle voltrekt tenzij zelf.
Toch kunnen we ook in een ander opzicht van de scherprechter blijven spreken. Aan het begin van onze beschouwing citeerden we de slotpassus van de roman. Daarin rekent Walschap zichzelf tot de dorpsgenoten en geeft hij een interpretatie van de roman. Maar het merkwaardige is dat de dorpsgenoot een verkeerde interpretatie geeft. Daarom is de schrijver Walschap de scherprechter ten aanzien van de mens Walschap. De mens dacht de geschiedenis van een martelares te zullen schrijven, maar de schrijver schreef die van een fanatica. Deze verwarring is aan de roman merkbaar, maar redt hem tegelijkertijd van een vervluchtiging in de steriele abstractie. De rudimenten van erotiek in Sibylle en haar compromis in de confrontatie met Noël vermenselijken de fanatica, maar brachten de interpretator op een dwaalweg, omdat de romanstructuur geweld aangedaan werd. We kennen dus wel duidelijk de bedoeling van Walschap. Maar gelukkig is hem Sibylle uit de hand gelopen. Zijn geschiedenis van een geloofsheldin van de geest, die in feite een fanatica bleek, wordt doorkruist door fragmenten martelaarsleven in Sibylle met haar gefrustreerde erotiek en vooral het maatschappelijk onbegrip, dat haar compromis treft. Hebben we dus een hard oordeel geveld over Sibylle, ten aanzien van Walschap konden we mild zijn.
Beter dan wie ook beseffen we dat we slechts grove contouren getrokken hebben van de roman Sibylle. Het ging ons vooral om de presentatie van het proces in Sibylle en de confrontatie waarin dit verliep. Bepaalde compositiemomenten moesten hierbij op de donkere achtergrond blijven. Een van deze sterkste momenten is het optreden van de figuur van Kwikstaartje. Op bewonderenswaardige wijze is het leven van deze onverzadelijke in de liefde vervlochten in het romangebeuren. We zeggen uitdrukkelijk niet in het proces van Sibylle, omdat in het fysieke gebeuren het conflict aan Kwikstaartje voorbijgaat. Zo gering haar rol is in het fysieke gebeuren, zo groot is haar rol als component in het autonome romangebeuren. Haar optreden brengt een sterk evenwicht in de compositie van de roman. Vooral als ‘romanrol’ zou zij dus een aparte studie verdienen. Hetzelfde evenwicht wordt ook gebracht door de figuur van Michel Porta, zij het op iets bescheidener wijze. Een speciale aandacht kan geschonken worden aan de manier waarop Walschap zijn figuren karakteriseert: door hun prehistorie, hun
| |
| |
uiterlijk gedrag, vooral de karakteristieke conversatie. We hebben niet gesproken over de op de man afgaande stijl waarin Walschap vertelt en waarmee hij een vaart in het verhaal brengt die hij zelf soms niet kan bijhouden. Het is te zien aan zijn presentatie van de ontmoeting tussen Kwikstaartje en haar Griek. Over de roman is een boek te schrijven. Wij schreven een artikel.
|
|