| |
| |
| |
Frans Hoppenbrouwers
Het dier de mens
Al geruime tijd was Bernard Overijssel op zoek naar de oorsprong der dingen. Het was begonnen kort nadat zijn zoon z'n biologische studies had voltooid en financieel onafhankelijk van hem werd. Zijn zoon had hem verteld, dat hij naarstig speurde naar een dier met een oneven aantal poten, om hiermee een bepaald facet van de evolutie duidelijk te kunnen onderschrijven. Droogweg had hij hem geadviseerd een vlieg een poot uit te trekken, maar het grapje viel verkeerd. Zijn zoon wees hem ernstig op het belang van het biologisch onderzoek, waarbij hij een lang betoog hield over de voedselvoorziening in de wereld. Vooral het woord eiwitten keerde herhaaldelijk in het betoog terug.
Op dat moment herinnerde Bernard zich de vruchteloze pogingen waarmee hij jarenlang had geprobeerd zijn zoon over te halen ook eens iets anders te eten dan brood met hagelslag. Triomfantelijk bracht hij hem hiervan op de hoogte, maar ook deze opmerking werd niet op de juiste manier verwerkt. Sindsdien begon hun verhouding meer en meer te lijken op de relatie tussen twee eenzelvige kostgangers, die verbeten streefden naar de gunst van de hospita. De houding van zijn vrouw maakte iedere overwinning echter bij voorbaat tot een farce.
Bernard aksepteerde zijn verlies als een ervaren loketambtenaar, die in het bijzijn van enkele adspiranten door een gladde meneer is overbluft.
's Avonds in bed ratelde er een schrijfmachine in zijn hoofd en hij vond de meest gevatte antwoorden om zijn zoon afdoende op zijn nummer te zetten. Maar overdag waren de omstandigheden nooit zoals hij ze hebben wilde. Op de duur kreeg zijn zin voor wraak een meer algemeen karakter, zodat elk onderdeel van zijn leven ermee werd doordrenkt. Hij klampte zich vast aan de meest bizarre fantasieën, die hem beurtelings een radeloze angst en een onmetelijk zelfvertrouwen bezorgden. Dit alles verontrustte hem meer dan hij wilde toegeven. Hij begon zich schichtig te gedragen en de afkeer die hij had van urinoirs, portieken, overdekte bushaltes, wachtkamers en dergelijke openbare gelegenheden, nam met de dag toe. Speciaal op deze plaatsen overviel hem het idee, dat iemand hem beloerde. Hij deed zijn uiterste best zich zo behoedzaam mogelijk te gedragen en nooit langer dan strikt noodzakelijk was, bleef hij op dezelfde plaats staan. Een paar dagen geleden had hij op het postkantoor een vrouw die te dicht achter hem kwam, een rake klap gegeven.
Terwijl de anderen zich verontwaardigd met het slachtoffer bezighielden, ging hij er snel vandoor in de stellige overtuiging, dat hij een aanslag op zijn leven had verijdeld. Daarna liep hij door de stad. Agressie was nooit zijn sterke kant geweest en hij zocht vruchteloos naar een verklaring voor deze plotselinge opwelling van woede. Er kwam een bijna tastbare leegte in zijn maag en hij verlangde naar een warme maaltijd. Omdat er langs de wanden geen plaats vrij was moest hij midden in het restaurant plaatsnemen. Hij ging echter niet zitten, voordat hij een stoel gevonden had met een volkomen dichte rugleuning, die gemaakt was van een dik, betrouwbaar soort hout.
Toen de kelner plotseling achter hem opdoemde, maakte hij een onbeheerste schrikbeweging.
| |
| |
‘Slecht geweten, meneer?’
Hij gaf geen antwoord. ‘Het wordt tijd dat ik er iets aan doe,’ dacht hij.
‘Dit kun je niet normaal meer noemen.’
De ziekte manifesteerde zich echter op meer dan een manier. Als een vertraagde film schoof er zo nu en dan een bosrand voor de projector van zijn herinnering. Het beeld moest in de nazomer in zijn hoofd zijn gekomen, want de vlakte vóór het bos was helpaars gekleurd door de bloeiende hei. In het begin overkwam hem dit enkele keren per maand, maar de laatste tijd was de frekwensie toegenomen tot drie à 4 keer per dag. De beelden waren steeds volkomen identiek, zodat hij op de duur elk detail feilloos wist te onderscheiden. Als de voorstelling begon, kwam er een zweterig gevoel van wellust in hem op, gevolgd door een geweldige ereksie.
Afgezien van een stekende pijn boven zijn ogen, die naderhand kwam opzetten, was het verschijnsel hem niet onwelgevallig.
Vooral als de voorstelling op kantoor plaatsvond, moest hij zich tot het uiterste beheersen om de anderen niets te laten merken. Alleen Angela, die vlak naast hem zat, informeerde op die momenten soms nadrukkelijk naar zijn gezondheid. Tot nu toe was het hem gelukt haar gerust te stellen.
Ondanks het feit dat zijn verhouding tot Angela zich beperkte tot zakelijke opmerkingen en een gezamelijke vreugde bij het ontdekken van een fout van een der collega's, waren ze bijzonder op elkaar gesteld. Het is de vraag of de gedachte aan een meer intieme relatie in een van beiden ooit is opgekomen. Ze vormden een apart stel, dat zich duidelijk van de anderen distantieerde, zonder de mogelijkheid van een werkelijke breuk ook maar de geringste kans te geven.
De simptomen van zijn ziekte kwamen eerst duidelijk naar voren, toen Bernard op een morgen een telefoongesprek voerde, dat plotseling werd doorkruist door een hese vrouwenstem, die hem bij zijn voornaam noemde en allerlei liederlijke opmerkingen maakte, waarin het mannelijk geslachtsdeel een hoofdrol speelde. Ze eindigde met een zacht gekir, dat hem herinnerde aan iets, waar hij geen naam voor had. Vreemd genoeg scheen de man met wie hij het gesprek voerde niets van de interruptie gemerkt te hebben. Toen Bernard het gesprek verbrak, keek Angela hem vragend aan.
‘Iets niet in orde met de telefoon?’
‘Nee, hoezo?’
‘Moet ik de storingsdienst bellen?’
‘Ik zeg je toch dat er niets aan de hand is.’
Hij schrok van zijn felle reaksie en hij had zin om zijn arm troostend om haar schouders te leggen. Ze was slechts enkele jaren jonger dan hij, maar haar ongehuwde staat manifesteerde zich zo nadrukkelijk, dat hij haar als een meisje van twintig beschouwde. In haar grove, door haar grote neus enigszins roofvogelachtig gezicht, stonden donkere, waterige ogen, die geen twijfel lieten aan haar onschuld. Haar huid was dik en wit en er begonnen zich scherpe rimpels te vormen rond haar mond. Bernard veronderstelde, dat hij als enige op de hoogte was van het feit, dat ze een pruik droeg. Hij ontdekte het op een winderige morgen, toen de kunstmatige haardos een paar centimeters slagzij maakte. Op onhandige, maar hoffelijke wijze had hij haar op het mankement gewezen en sindsdien droeg hij de ontdekking als een droevig geheim met zich mee. Maar ook dit bracht geen enkele verandering in hun houding.
| |
| |
In bijna alle telefoongesprekken die hij daarna voerde mengde zich de hese vrouwenstem. Angela scheen er iets van te begrijpen, want heel taktvol nam ze zoveel mogelijk zijn taak over.
In diezelfde tijd begon ook de geschiedenis met de keeshond, die iedere morgen als hij naar kantoor ging op een vast punt in de Muntstraat tegen hem opsprong. Hij had het beest nooit eerder gezien maar toch had hij de indruk dat er iets méér moest zijn dan een toevallige aantrekkingskracht. Achter de gedragingen van het dier school een bedoeling, dat was duidelijk. De hond liep telkens mee tot aan de brug, die de Muntstraat met de Tuinstraat verbindt. Op de plaats waar het trottoir een lichte stijging begon te vertonen bleef hij jankend achter, duidelijk teleurgesteld.
De verhouding tot zijn vrouw kenmerkte zich van haar kant door een schamper soort minachting. Sinds het huwelijk van hun zoon beperkte de dialoog zich tot het hoogst noodzakelijke. De vrije tijd die over bleef nà het huishouden en vóór de televisie, besteedde ze aan het oplossen van puzzels. Ondanks de geringe intelligentie, die Bernard haar toekende, had ze hierin een onvoorstelbare handigheid gekregen. De eerste tijd had hij zich daarover verwonderd, maar later was die verwondering overgegaan in emotieloze aanvaarding. Gelijktijdig met het toenemen van haar handigheid had zich een merkwaardig aanwensel gevormd. Telkens als ze een juist woord ontdekte, haalde ze snorkend haar neus op. Het was een zacht tetterend geluid, bijzonder geschikt om iemand mateloos te irriteren. In machteloze woede balde Bernard zijn vuisten en verliet de kamer om even later terug te keren met twee kopjes thee. Deze kleine attentie sorteerde naar twee kanten effekt. Op de eerste plaats had zijn vrouw de gewoonte onder het theedrinken geen andere bezigheden te verrichten, zodat hij van haar gesnork verlost was en op de tweede plaats verkleinde dit de kans, dat ze hem 's avonds in haar bed haar rug toekeerde in plaats van haar buik. Hij was nooit afkerig geweest van Het Avontuur In Bed, maar het had veel van zijn aantrekkingskracht verloren, sinds zijn vrouw hem onder het uitvoeren van de verplichte oefeningen had toegebeten: je lijkt wel een dronken baviaan. Een paar dagen later, toen hij op zoek was naar zijn pijp, vond hij in een la van het dressoir een boek getiteld: Sexuele Variaties In Het Huwelijk. Op de eerste bladzijde ontdekte hij de initialen van zijn vrouw haar vriendin. Hij wilde het boek juist aan een nader onderzoek onderwerpen, toen hij zijn vrouw hoorde naderen. ‘Wat zoek je Bernard?’
‘Mijn pijp, schat.’
De volgende dag was het boek verdwenen. Na enig zoeken vond hij het terug in de linnenkast onder een stapel directoirs.
Op een avond, toen hij de kamer binnenkwam met twee kopjes thee, was zijn vrouw verdwenen. Toen ze terugkwam was ze gekleed in een doorzichtig négligé, dat hij nooit eerder had gezien. Zonder een woord te spreken legde ze een paar kussens voor de haard op de grond en ging op haar rug liggen. ‘Kom liefste, ik verlang naar je,’ zei ze hees. Met de theekopjes in de hand liep hij op haar toe. Doorheen het rossige schijnsel van het vuur, dat op het textiel weerkaatste, meende hij de geborduurde initialen van haar vriendin te ontcijferen. Hij liet de theekopjes vallen en haastte zich naar buiten. Er viel natte sneeuw. Er bestaat geen gevaar dat zij blijft liggen, dacht hij daar is ie te flodderig voor. Hij liep door een winkelstraat. Fel verlichte etalages werden afgewisseld door donkere portieken.
| |
| |
Iedere keer als hij zo'n portiek passeerde, voelde hij duidelijk het gemis aan dekking in zijn rug en hij opende zijn mond voor een schreeuw om de pijn af te reageren, die het mes tussen zijn ribben zou veroorzaken. Het was een lang, blinkend mes en het licht wierp een blauwe glans op het staal. Ook de man die het mes hanteerde stond hem duidelijk voor de geest: klein, schriel, gebrild, ongeschoren, met een vogelkop en verschrikte ogen.
Met zijn rug tegen de muur gedrukt stond Bernard huiverend stil. Voor het eerst kwam de gedachte in hem op, dat er verband bestond tussen de paarse hei, de vrouwenstem die zijn telefoongesprekken doorkruiste, de witte keeshond en de man met de vogelkop. Deze veronderstelling veroorzaakte een kleine opwinding in zijn borst. Hij zette zich af tegen de muur en liep terug naar huis. Er brandde geen licht meer. Op de kussens die nog steeds voor de haard lagen, viel hij in slaap.
Het kantoor was licht en luchtig. Doorheen de ramen viel ingefilterd licht, dat de dingen en de mensen steriliseerde. Alles stond met elkaar in verband. De pilaren, de buroos, de telmachines, de gezichten van zijn collega's alles werd bedekt met een uniforme glans, die elk onderscheid belachelijk maakte. Samen waren ze deel van een kolossaal gebeuren, dat begon te wentelen in een cirkel, die alles en iedereen meesleurde in een draaikolk van licht.
Met opengesperde ogen wachtte hij de gebeurtenissen af. Voor het raam verscheen een enorme rubberen slurf, die zich tot hoog boven het gebouw oprichtte. Van onderuit kwam een sidderende beweging opzetten, die het gevaarte volkomen deed verstijven, tot het als een reusachtige penis uittorende boven de stad. De slurf had een zijdeachtige, rose glans en er liepen polsdikke blauwe aders doorheen. Op het hoogtepunt van kracht en verstijving, toen het gevaarte deed denken aan de schoorsteen van een chemische industrie, begon er uit de opening een grijze, vettige massa te stromen, die zich uitstortte boven bomen en de huizen, tot zelfs de hoogste gebouwen onder een metersdikke laag waren bedolven.
Hij schreed met lange passen over de grijze vlakte. De leegte was volkomen. Nergens werden zijn ogen gehinderd door bomen of gebouwen. Overal waar zijn voeten een indruk achterlieten in de weke bodem, schoten reusachtige bloemen omhoog, die een zoete, doordringende geur verspreidden. Hij hield zijn pas in en keerde zich om. Uit de kelk van een der bloemen kwam de naakte gestalte van een vrouw oprijzen. Met moeite herkende hij Angela. Haar lichtgroene haar deed hem denken aan het loof van asperges. Het schouwspel maakte hem onpasselijk van ontroering. ‘De aarde heeft zichzelf bevrucht,’ schreeuwde hij. Hij wierp zich voorover en begroef zijn gezicht in de grond. Alleen aan zijn schokkende schouders was te zien dat hij snikte.
Er viel een ziekelijk, geel licht in de straten. Bernard kreeg de indruk, dat er iets niet in orde was met de zon. Het bezorgde hem een onbehaaglijk gevoel en het verlangen groeide in hem om zich op te richten boven de bomen en de huizen, zodat hij de situatie beter kon overzien. Hij stak zijn hoofd recht tussen zijn schouders en even leek het of de poging het gewenste effekt had. Het was of een geweldige veerkracht zich samenbalde in zijn lichaam en zijn benen uitgroeiden tot kolossale pilaren. Hij wilde zijn armen uitstrekken om zich op te trekken aan de randen van de huizen, toen een venijnige pijn in zijn rug dit voornemen afkapte. Hij wreef met zijn handen over de zere plek en keerde zijn ge- | |
| |
zicht naar de lucht. Op de derde verdieping van een groot herenhuis hing een vrouw uit het raam. Ze helde gevaarlijk ver voorover en haar blote rechterborst puilde uitdagend uit haar jurk. Met haar ene hand omklemde ze de borst, terwijl ze met de andere hand naar hem wuifde. Naast haar hoofd verscheen de keffende kop van een witte keeshond.
Bernard nam zijn normale houding aan en liep verder. Het was lente.
De gemeentewerkers hadden grote, stenen bakken op de trottoirs geplaatst, waarin gele en witte narcissen bloeiden. Hij zag hoe een oude man zich bukte en zijn gezicht tussen de bloemen stak. Toen hij recht kwam klonk er een rochelende hoest in zijn borst en even later spoog hij een groene fluim meters ver tegen de gevel van een huis. Daarna bukte hij zich weer, brak een narcis van de stengel, stak ze in zijn knoopsgat en liep fluitend verder.
Zoals deze morgen zijn er niet veel, dacht Bernard. Hij keek naar een vrouw in peignoir, die een vuilnisbak op het trottoir zette, en knikte haar vriendelijk toe. Ze keek hem aan met een lange, bedachtzame blik, keerde zich abrupt om en ging haar winkel binnen. Op de etalageruit las hij ‘Maison Anita’, een naam waarachter beha's en corsetten schuilgingen. ‘Maison Anita’, voor hangbuiken en dito borsten, dacht hij. Op dat moment moest hij aan de paar woorden denken, die zijn vrouw die morgen aan hem had besteed: de riolering is weer verstopt.
De riolering bestond uit een ingewikkeld systeem van putten en buizen. Omdat het zuiveringsritueel jaarlijks terugkeerde, had het ondergrondse netwerk bijna al zijn geheimen prijsgegeven. Het was ook niet de moeilijkheidsgraad die hem tegen dit karwei deed opzien. Telkens als hij eraan dacht, kwam er een vettig soort walging in hem op, zodat hij zijn ademsappel voelde verschuiven. Meestal had hij een hele zaterdag nodig om het zaakje op te knappen. In de schuur bewaarde zijn vrouw de kleren, die speciaal voor dit doel bestemd waren. Ze stonden stijf van de smeerlapperij van de voorgaande jaren. De broek en de schoenen had hij gedragen op zijn trouwdag. De eerste keer dat hij ze voor dit karwei aantrok, had hij er een grapje over willen maken, maar de ervaring dat zijn vrouw dit soort humor zeer traag verwerkte, deed hem op het laatste moment van het voornemen afzien. Een grapje is goed, dacht hij, maar het moet niet ten koste gaan van een paar weken echtelijk verkeer. Het feit dat hij drie dagen in een ander bed moest slapen vanwege de stank die hem na het karwei aankleefde, was al erg genoeg.
Na een jaar in de schuur was de stank van de kleren afgezwakt, maar nog sterk genoeg om hem in de juiste stemming te brengen, konstateerde hij, toen hij van broek verwisselde. Het viel hem op dat hij dit jaar minder tegen het werk opzag dan andere jaren. Hij zag het geheel in een groter perspektief en de lichaamsbeweging die eraan tepas kwam, trok hem erg aan. Bij het oplichten van het eerste deksel kwam er beweging in het lijf van de oranje-bruine slak, die hier haar hele leven scheen door te brengen. Voorzichtig duwde hij haar met de punt van zijn schoen terug in de put. ‘Tot volgend jaar, vies beest. Je bent te slijmerig om aan te pakken, maar je hebt kwaliteiten dat kan ik niet ontkennen. Het lijkt me geen lolletje om altijd in die glibberige troep te zitten en ik begrijp dat je er wel eens uit wilt. Maar hier is het ook niet alles. Je moet tevreden zijn met je lot, leer dat van mij’. Hij ging op zijn knieën liggen en stak een stugge draad in de buis naar de volgende put. Er kwam een trage golfbeweging in de dikke brij en de stank maakte zich los uit de diepte. Met een haringintomatensausblikje schepte hij de blubber in
| |
| |
een oude emmer. Iedere keer als de emmer vol was goot hij de inhoud voorzichtig uit over de bloemen in de tuin. Dit beschouwde hij als het meest nuttige onderdeel van het karwei. Ondanks de slechte kwaliteit van de grond, deden alle bloemen het uitstekend. Ze hadden volle, diepe kleuren en de struktuur van de blaren was hechter en over het groen lag een diepblauwe glans. Zelfs zijn vrouw kon waardering opbrengen voor het verschil in kwaliteit met de omringende bloemtuintjes. Naarmate het werk vorderde, verminderde zijn afkeer ervan. Tot ver over zijn ellebogen waren zijn melkwitte armen bedekt met een grijze laag slijm. Zijn gezicht zat vol spetters. Toen hij zijn lippen likte, proefde hij de weeë smaak van het spul. Deze ontdekking bezorgde hem een prikkelende sensatie waartegen hij geen verweer had. Hij rukte de kleren van zijn lijf, schepte met beide handen slik uit de put en smeerde het over zich uit. Diep uit zijn keel kwam een gebulk, dat aan een rund deed denken. Hij stormde het huis binnen, en verraste zijn vrouw in de kamer. ‘We keren terug naar de aarde’, schreeuwde hij. ‘Dit is onze laatste kans’.
Als je meer dan vijfentwintig jaar ambtenaar bent, zijn de schroefbouten van je schedeldak op de meeste vitale plaatsen muurvast aangedraaid. Meestal gaat dit gepaard met een duurzame, drukkende pijn boven je slapen. De dokter schrijft rust voor en het leven gaat verder. Vreemd genoeg is niemand tot nog toe op de gedachte gekomen, dat kruipolie het enigste middel is, dat genezing kan brengen. Op kantoor lukte het Barend nog steeds zijn ziekte binnen de perken te houden. Als het op de een of andere manier tóch uit de hand dreigde te lopen was er altijd nog de zorgzame hand van Angela, om de gebeurtenissen in goede banen te leiden. Omdat Bernard haar liet begaan, kon ze al het werk naar zich toetrekken, zodat er voor hem veel tijd overbleef om aan zijn ziekte te denken. Vooral de verschijning van de bosrand met de bloeiende hei ervóór, eiste veel van zijn aandacht. Hij probeerde het verschijnsel een plaats te geven in zijn jeugdherinneringen, maar met de beste wil van de wereld kon hij geen aanvaardbaar tijdstip bedenken. De zeldzame keren dat zijn ouders met hem de stad verlieten om te genieten van de vrije natuur, waren niet in staat geweest een duidelijke indruk achter te laten. Een van die uitstapjes vond plaats in een periode van hitte en licht. Zijn ouders hadden een zomerhuisje gehuurd aan de rand van een dorp. De godsganselijke dag hingen ze papperig in hun rieten stoelen en spraken over de heerlijke geur van de bomen, het prachtige vakantieweer en over de vriendelijke inboorlingen uit het dorp. Om van hun gewauwel verlost te zijn had hij zich teruggetrokken. Hij liep onder de bomen en wijdde zich ongestoord aan de gedachten die in hem opkwamen. Het zonlicht viel trillend door de takken en veroorzaakte rode, gele en violette kringetjes voor zijn ogen. De stilte riep een geweldige ruimte in hem op, waarin plaats was voor de meest ongeproportioneerde fantasie. Soms dacht hij, dat hij vleugels had. Met krachtige slagen trok hij zich op
boven de bomen en dreef langzaam over het land. Een gevoel van goddelijkheid doorstroomde hem en hij kreeg de indruk dat een geweldige kracht zich samenbalde in zijn lijf. Als hij het ritme van zijn ademhaling verhoogde, bogen de bomen onder hem tot hun kruinen de grond raakten. Voor de grap loosde hij een zucht in de richting van de dorpskerk. Onder donderend geraas kwam de toren naar beneden en verpletterde drie of vier huizen, die aan zijn voet stonden. De schaterende lach, die zich daarna losmaakte uit zijn borst, veroorzaakte metersdiepe scheuren in het land en ontwortelde hele rijen bomen. Daarna spreidde hij zijn vleugels en trok zich op naar de zon. Langzaam loste hij op in het licht. Na dit
| |
| |
avontuur voelde hij zich moe en lusteloos. Hij sloeg verveeld met een stok tegen de bomen en slenterde verder. Toen de stemmen tot hem doordrongen bleef hij staan. Tussen een paar bremstruiken lagen een man en een vrouw. De vreemde manier waarop hun benen in elkaar verstrengeld waren en de geluiden die hij hoorde, leken hem enigszins abnormaal voor twee volwassen mensen. Op de een of andere manier besefte hij, dat hij getuige was van een gebeurtenis, die zich niet leende voor publieke belangstelling. Hij wilde doorlopen maar de vreemde trilling in zijn buik was te sterk. Pas toen de man overeind kwam en zijn witte billen duidelijk zichtbaar werden tussen de groene brem, won zijn schaamte het van zijn nieuwsgierigheid. Een paar honderd meter verder trok hij zich terug in de struiken, knoopte zijn broek los en bekeek het stijve stokje tussen zijn benen. Zelden had hij er zo weinig behoefte aan gehad om te kunnen vliegen.
Er waren gepantserde dagen en dagen van ontplooiïng. Zodra hij 's morgens het raam opende, plakte Bernard dit etiket op de dag die hem te wachten stond. Om de eenvoudige reden dat hij alle gebeurtenissen naar dit etiket beoordeelde, verliep een dag steeds zoals hij voorspelde. Hij had het nooit precies uitgerekend, maar sinds deze gewoonte in hem was ontstaan, schatte hij het aantal gepantserde dage op 99,99%. Groot was zijn verwondering, toen zich op een dinsdag in augustus bij het openen van het raam een dag ontplooide, die hem volkomen opbrak. De verwachting die kwam opzetten veroorzaakte een lichte paniek, juist voldoende om hem in een allesofnietsstemming te brengen. Hij kleedde zich en zonder ontbijt verliet hij het huis.
Uit het oosten kwam een warme wind, die de bomen voorzichtig in beweging zette. De zomer vertoefde al enkele weken op een statisch hoogtepunt en deed alle moeite om het ontbindingsproces af te weren. Maar op het donkere groen van de blaren lag al een glans van verraad en achter het blauw van de lucht school reeds de adem van de oksidasie.
Met opgeheven hoofd liep Bernard door de straten. Bij iedere stap voelde hij een merkwaardig soort verstijving in zijn benen en zijn bewegingen kregen een machinaal karakter. Ondanks het feit dat hij zich volkomen helder voelde, kon hij zich niet aan de indruk onttrekken, dat zijn handelingen buiten hem om werden geregeld. Hij probeerde stil te staan, maar alleen de poging al veroorzaakte een heftige kortsluiting in zijn achterhoofd. De donkere kamer achter zijn ogen werd een fraksie van een seconde hel verlicht, alsof er een flitslampje in zijn hoofd ontbrandde. In die korte tijd zag hij de rode massa van zijn hersenen opzwellen en weer inkrimpen. De geluiden daarbij deden hem denken aan een kolonne soldaten, die één voor één 'n schot afvuurden uit hun rubberen geweren en vervolgens aan het aflopen van een veer, dat eindigde met een abrupte tik. De leegte die zich daarna aan hem opdrong, deed hem bijna barsten van volheid. In de Muntstraat kwam de witte keeshond kwispelstaartend op hem toe. Bernard bukte zich en streelde het beest over de kop. Samen liepen ze zo over het trottoir, tot de hond plotseling de straat overstak. Aan de overkant bleef hij afwachtend staan. Zonder zich te bedenken voegde Bernard zich weer bij het dier en volgde het door de geopende deur van een herenhuis. Het licht viel vol in de kamer. De vrouw stond bij het raam, met de rug naar hem toe. Bernard bleef in de deur staan en wachtte af.
‘Ik heb veel geduld met je gehad, want ik wist dat het niet kon mislukken. Neem een stoel en maak het je gemakkelijk’.
| |
| |
Bij het eerste woord had hij haar stem herkend: dit was de vrouw van de telefoon. Hij wilde een snelle uitval doen naar buiten, maar weer was er die kortsluiting in zijn achterhoofd. Hij klemde zijn tanden op elkaar en sloot zijn ogen. Langzaam werd de pijn minder. Toen het ritme van zijn ademhaling was gedaald tot de normale frekwensie, liet hij zijn verstarde houding varen en opende zijn ogen. De muren van de kamer hadden zich metersver teruggetrokken en het plafond leek hem driemaal zo hoog. Het vertrek had het aanzien gekregen van een middelgrote kapel, waar een slecht bezochte eredienst werd gehouden.
Voor het geweldige raam stond de vrouw, haar gezicht naar hem toegewend. Door een rond gat in haar jurk hing haar rechterborst, wit stil en levenloos. Op haar arm droeg ze de keeshond, die met een lange tong de oranjebruine tepel likte. De vrouw hield haar hoofd hoog opgericht en vanonder haar wimpers keek ze hem minachtend aan. Bernard voelde zijn ingewanden verschrompelen. De vrijkomende ruimte vulde zich met ijskoude lucht. Hij knielde neer, bukte diep en kuste de vloer. Pas toen hij haar koele hand in zijn nek voelde, richtte hij zich op. De kamer had zich weer aangepast aan de gangbare afmetingen. Het rook er naar kamperfoelie en jasmijn en het licht hing stil voor de ramen: een duidelijk teken van ontplooiïng. Terwijl de vrouw zorgde voor het ontbijt, keek hij uit het raam. In de straat waren haastige mensen op weg naar hun werk. Hij haalde zijn schouders op en keerde zich af. Op tafel stonden grote kommen zwarte koffie en verse, ronde broodjes.
Sommige dagen in augustus worden gekenmerkt door een dik soort licht, dat een vlezige hitte verspreidt tot in de diepste uithoeken van de stad. In de tram perste de hitte zich samen tot een weke muur. De lucht die je inademde gleed stroperig door je keel en hoopte zich op in je borst en je ingewanden, om na verloop van tijd een uitweg te vinden via een flodderige scheet. Bernard stond in het achterportaal bij de staander. Hij droeg een pitrieten mand met een rond gat, waardoorheen de keeshond zijn kop stak. De tong van het dier hing centimeters ver uit zijn bek en uit zijn ogen drupte een gelig vocht, dat, zodra het de grond raakte, stolde tot een glibberig soort slijm. De vrouw zat een paar meter verder. Duidelijk zag hij het dikke vel van haar hals en hij kreeg dringend behoefte om ergens op te kauwen. Zo nu en dan keek ze moeizaam om en maakte smakkende geluiden naar de keeshond, die dan probeerde wat sneller adem te halen.
Het doel van de reis was Bernard niet bekend. Na de tram werd de tocht per trein en weer later per bus voortgezet, tot bij de kerk van een plaatsje genaamd W. Hij volgde de rouw door de hoofdstraat, tot ze uitkwamen op een zandweg die aan weerszijde werd begrensd door dennebomen, die er ongezond en dor uitzagen. Hier en daar groeiden plukjes hei als paarse vlekken in een groen en bruin landschap. Bernard zette de mand op de grond en liet de hond vrij. Als een witte schim verdween het beest tussen de bomen.
Ondanks het feit, dat hij een geweldige hekel had aan gezamenlijke tochten in de vrije natuur, was zelfs de gedáchte aan protest niet in hem opgekomen. De vrouw leek zich niet om hem te bekommeren. Vanaf het moment dat ze in de tram stapten, had hij geen woord met haar gewisseld. Ze scheen bijzonder zeker te zijn van haar zaak, want ze koos haar weg zonder de minste aarzeling. Vrij plotseling maakte het bos aan de rechterkant plaats voor een hobbelige vlakte. In het midden verhief zich een afgeronde heuvel, die overwoekerd was door paarse hei. Op de top een bizar gevormde, dode denneboom. De schors was nagenoeg van de
| |
| |
stam verdwenen. De kleur deed hem denken aan een kale schedel en aan de blinkende botten van een dood konijn, dat hij eens onder een struik had zien liggen. De vrouw verliet de zandweg en begon door de stugge begroeiïng te waden. Haar bewegingen richtten zich ontegenzeggelijk op de heuvel.
Achter de heuvel hing de zon, bulkend van hitte en licht. Bernard bleef staan en veegde met een zakdoek over zijn voorhoofd.
‘Dit is het moment om te kiezen’, dacht hij, ‘terugkeren of oplossen in het licht’. Maar van keuze was al geen sprake meer. Zijn benen hadden zich weer in beweging gezet en voor het eerst voelde hij, hoe de drift zich vastzette in zijn buik. Loeiend als een rund en met trillende neusvleugels zette hij de achtervolging in. Nog juist voor de top van de heuvel kreeg hij haar te pakken. Hij rukte de kleren van haar lijf en drukte haar op de grond. De geur van zweet en parfum maakte hem razend. Snakkend naar adem vond hij de hitte van haar lichaam, tot een reusachtige hamer van schuimrubber neerdaalde op zijn hoofd.
De man met de vogelkop kwam uit het bos, het mes in zijn rechterhand geklemd. Met zijn mond maakte hij happende bewegingen naar de zon, die splinters licht verstoof over de vlakte. De waanzin lag als een taai vlies over zijn gezicht.
Het was een warme dag in augustus, niet meer en niet minder, daar waren ze het allemaal over eens, al had de een wat meer last van de hitte dan de ander. Twee kruimeldieven stalen een handvol ringen uit een vitrine en een dienstbode viel uit het raam op straat. Maar wat wil je, de kranten moeten vol met dingen die gebeuren en journalisten fietsen niet over de hei.
|
|