Raam. Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 49] | |
[pagina 2]
| |
De zeldzame ortolaanSommige zaken moet je een tijd niet hebben gezien om weer verrast te ontdekken hoe goed zij zijn. Daarvoor is geen voorwaarde dat je een tijd weg bent. Nee, de kwaliteit van dergelijke zaken is juist dat zij zo'n argeloze eenvoud bezitten, dat je vanzelf langs ze heen kijkt. Pakhuisgevels hebben dat bijvoorbeeld. Opeens echter blijken ze je een schok te geven: jij was veranderd, beïnvloed, en daardoor zag je niet hoe goed de dingen waren. Zo kun je in de trein een stuk proza vinden op alledaags, houthoudend papier in linotype zetsel dat op een volstrekt ongewone wijze verschilt van alles wat als krant wordt uitgegeven. Het schreeuwt niet, het wil eenvoudig niets anders dan anoniem een mededeling overbrengen. En toch ervaar je al lezend dat je weer de charme proeft van oude, degelijke gravures in plantkundeboeken uit de vorige eeuw. Lees nu eens zoiets, de dato 5 augustus 1968: ‘Loofhoutbosje op zandopduiking, waarin zich o.m. de das ophoudt. Het bos is van natuurlijke samenstelling en behoort tot de eiken-berkenbossen, maar vertoont aan de randen het karakteristieke vegetatiebeeld van de doomstruwelen, die onder het Rubion thuishoren.’ Voor zulk proza ga ik door de knieën. Dit is volmaakt. Zoals een zadel volmaakt kan zijn: je merkt het niet. Een zinnetje als dit: ‘.... In dit complex komt de vos nog geregeld voor....’ is verrukkelijk. Hoe kun je daarmee een adept van de Chomsky-sekte chanteren? Zou hij eruit halen dat ‘nog geregeld’ een onscheidbare eenheid vormt? Wie waagt het te beslissen of nog het woord geregeld nader bepaalt, dan wel of het ‘nog voorkomen’ nader gedefinieerd wordt door ‘geregeld’? Opeens lees je in deze tekst - een tekst die niets van jou wil - deze woorden: ‘... met o.a. de zeldzame ortolaan...’ Het is voor het eerst dat je het ziet staan: ‘ortolaan’.
Dit is waarlijk een gebeurtenis. Want het staat in de Nederlandse Staatscourant van 5 augustus 1968. Onder deze stilistische goorheid: ‘Lijst van natuurgebieden in Noord-Brabant ten aanzien waarvan bij besluit d.d. 31 mei 1968, nr. 82, van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de wet van 28 september 1950, Stb. K 415, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij wet van 7 juli 1965, Stb. 324, van toepassing is verklaard.
Een schizofrene krant.
J.J.M. Bakker | |
JoopVanmiddag zat ik in de trein, ter hoogte van het bekende Vortum-Mullem, waar- | |
[pagina 3]
| |
aan de sympathieke chroniqueur van dit letterkundig maandblad enkele ontstegen regeltjes gewijd heeft, voor de zoveelste maal te lezen in ongeveer het plezierigste boek dat ik ken: het van 1759 tot 1767 verschenen ‘The Life and Opinions of TRISTRAM SHANDY, Gentleman’ van Lawrence Sterne. Als nu een van U zo goed zou willen zijn om de dichtstbijzijnde Universiteitsbibliotheek even binnen te wippen, en dit boek, in de editie van ‘The World's Classics’ van de Oxford University Press te London, New York en Toronto, open te slaan op pagina 67, dan leest hij daar, zoals ik las, in een digressie over digressies en de genoegens die zij auteur en lezer te bieden hebben: ‘All the dexterity is in the good cookery and management of them, so as to be not only for the advantage of the reader, but also of the author, whose distress, in this matter, is truly pitiable: For, if he begins a digression, - from that moment, I observe, his whole work stands stock still; - and if he goes on with his main work, - then there is an end of his digression’. Een goedgeluimde opmerking, dat ziet iedereen zonder moeite, die, dat kan iedereen met wat meer inspanning ook zien, van diepzinnigheid niet vrij te pleiten is. Maar nu. Simone de Beauvoir, de, ik zei het reeds eerder, en ik zeg het thans weer, Juanita Banana van de Franse letterkunde, schreef in 1964 een voorwoord bij het toen in het territorium van Marianne, de oude de Gaulle, verschenen lamentorium ‘La Bâtarde’ van Violette Leduc. Dat boek verscheen in 1966 in een Nederlandse vertaling waar je helemaal stil van wordt - ‘hoe zal ik het doen, hoe het ten uitvoer brengen? met het mes? de strop? het bad? de hoge sprong? de elektriciteit? het gas? doorlezen? - en, lekker lezertje van me, als U nou zo geschikt wil zijn om dat boek even uit de kast te pakken en op pagina 8 te kijken, dan leest U daar, kalm maar, de broeder komt zo: ‘Afwezigheid is een beproeving: het bange wachten op een aanwezigheid; aanwezigheid is een tussenspel van twee afwezigheden: een marteling’. En de overeenkomsten tussen beide citaten zijn U al opgevallen. De verschilpunten mij. Het laatste is slechter geschreven; niet goedgehumeurd, maar huilebalkerig van toon; niet diepzinnig, maar schijndiepzinnig, want aan de hysterische kant, gedacht op het verkeerde niveau, niet dat van de existentialistische filosofuitelarij, maar dat van de alledaagse ervaring, niet gebaseerd op een ervaring, maar op een scrupule; en tenslotte slecht van smaak: het gaat niet uit van een werkelijk dilemma en doet zo een gooi naar de diepzinnigheid, maar creëert vanuit een bepaald soort diepzinnigheid een dilemma dat maar bij uiterst weinig mensen bekend zal zijn. En dat is dat tussen vakantie en plicht beslist wel.
P. Hawinkels | |
Boer DekkerVrij Nederland, ons beste weekblad, ondogmatisch links, maar niettemin voortdurend op jacht naar bij voorkeur vooroorlogse ketterijen, tracteert ons wekelijks op een achterpagina, waar eens fijntjes gelachen wordt om de provincie en haar domheid. In het nummer van 31 mei werd o.a. wat losse scherts ten beste gegeven over het Benelux-filmfestival in den Bosch. Nu ben ik niet genoeg cinefiel om me daarover op te winden, maar ik vroeg me even af, hoe dit verslag geweest zou zijn, als precies diezelfde gebeurtenis toevallig in Amsterdam zou hebben plaats gevonden. Verderop gaat het dan over een veefokker die tot grote hilariteit Dekker blijkt te heten en die uiteraard niet in Amsterdam woont - wat zou een veefokker zelfs in een kalverstraat moeten beginnen - maar in een ‘vlek’. Over zijn moeilijkheden worden dan wat half serieuze informaties verstrekt. Het is allemaal een beetje ingewikkeld met de veefokkerij, maar belangrijk is het natuurlijk niet, | |
[pagina 4]
| |
haha. Boer Dekker - zo heet hij daar hardnekkig - wordt afgebeeld op klompen en met de pet op. Zo stelt de stadse pennelikker - om eens een boers woord te gebruiken - zich de boer nog altijd voor. Dat betekent, dat hij tientallen jaren lang niet naar een boer gekeken heeft; ze zijn namelijk niet zo; ze worden alleen maar zo voorgesteld. In het nummer van 5 juli zien we, als bijdrage tot ‘duidelijkheid’, het menselijke hoofd zelfs vervangen door een koeiekop. Het is deze journalisten wel ingepeperd dat zij te vuur en te zwaard tegen de discriminatie moeten strijden, bij voorkeur in het buitenland, maar zodra het niet meer over joden of negers gaat, zijn ze hun tekst kwijt: uit eigen beweging komen ze niet op het idee, dat hun nobele thema niet tot joden en negers beperkt is. In feite bestaat hun hele gezichtsveld uit één kolossale blinde vlek met een smal randje van tyrannieke helderheid eromheen. In dat randje gaan ze enorm profetisch en visionair tekeer, waarschijnlijk om daarbuiten blind te kunnen blijven. In deze geest althans praten zij over anderen. Deze onderzoekers hebben blijkbaar niet ontdekt dat vee fokken een serieus beroep is, waarvoor heel wat meer intelligentie en deskundigheid nodig is dan voor het produceren van een paar flauwe opmerkingen. Natuurlijk, ze hebben niets tegen boeren; die moeten er ‘ook’ zijn (dat zeggen ze dan altijd, die stommelingen, alsof dat ‘ook’ niet een rechtstreekse verwijzing inhield naar het allerlaagste minimum); we moeten tegen een grapje kunnen, haha, we moeten daar niet zo zwaar aan tillen, haha, het is zo niet bedoeld, haha. Maar we kennen dit soort van reacties nog uit de tijd dat er geprotesteerd moest worden tegen een karikaturale jodenneus, en dank zij Vrij Nederland weten we heel precies wat we van zo'n reactie moeten denken.
Corn. Verhoeven | |
WaarnemingenDe wetenschap is zover voortgeschreden, dat zelfs twee theologen van verschillende specialisatie, een marioloog en een ecclesioloog, elkaar niet meer verstaan. Zij praten dus maar over vrouwen zonder te weten dat ook hun specialisatie daarover gaat.
*
‘Uw beroep, mijnheer?’ ‘Marioloog’. ‘Rijdt U maar door, dokter’.
*
Om de televisie goed te zien, moet ik een bril dragen. Toen ik vanavond naar de radio wilde luisteren, zette ik onwillekeurig mijn bril op. Ik merkte het pas, toen de uitzending afgelopen was.
*
Er vloog een vliegje in mijn oog. Het was niet meer te redden.
*
Theologie van het geweld: als er geen water is om de brand te blussen, mag men benzine gebruiken.
*
Wie te dicht bij het water komt, wordt er in gegooid.
*
We kunnen niet passief zijn. Rampen lokken geweld uit.
*
Wij verdragen het gemakkelijker dat straf zinloos is dan dat een waarschuwing genegeerd wordt.
*
‘Moedig’ noemen wij een optreden waarvan verder niets goeds te zeggen is. | |
[pagina 5]
| |
Van echte ruzie is pas sprake, wanneer de discussie nergens meer over gaat.
*
‘Eerst leven, dan filosoferen’. Dus nooit.
C. Verhoeven |
|