heet daarom iets anders dan een boek?
De Amsterdamse dissertatie van A.C.M. Kurpershoek-Scherft over De Episode van ‘Het Getij’ is zorgvuldig uitgekamd op Nijhoff, Van den Bergh etc., maar waar blijft dan J.D.Th. Warners over Het Nederlandsche kwatrijn (Leopold, Boutens, J.I. De Haan)? Waar is H.S. Visscher, Dromen in de moderne Nederlandse poëzie (Vasalis, Achterberg, De Vries)? Waar blijft vooral, als G.H. 's Gravesande, De Geschiedenis van De Nieuwe Gids zo nauwgezet wordt nagegaan, De Kroniek van P.L. Tak van dr. Walter Thys (Huizinga, Verwey, Couperus etc. etc.)? Waar blijft H. Kapteyns, Autonome Dichters (Slauerhoff, Van de Woestijne), waar blijft diens boek over De Gemeenschap?
Van S. Vestdijk wordt alles opgesomd, tot Ellen Corr, Gedichtjes en Gedachtjes toe, maar waar is gesmoord De Glanzende Kiemcel (Nijhoff, Engelman etc. etc.)? Misschien werd er die dag wat zwaarder geheid dan andere dagen, is de lieve juffrouw schichtig geworden, liet ze net die ene dissertatie van Mevrouw Kurpershoek vallen en verdween toen schielijk met de rest van haar stapeltje. Misschien gaf ze een gilletje toen Willy van Cauwenberg, Het Cynisme in de Vlaamse Letteren had moeten worden bezorgd (misschien een prul, maar toch iets over Elsschot). Wel heeft ze over Elsschot een bundel redevoeringen gedeponeerd, maar niet over H. Roland Holst, over P.N. van Eyck en Herman Teirlinck de reeks toespraken ter gelegenheid van hun erepromotie te Amsterdam. (Wegens uitnemende verdiensten).
Een tijdschrift kan een boek zijn, een dissertatie soms, een bundel redevoeringen bij uitzondering, maar wat is een jaarboek? Vandaag en Literair (ook Kritisch-) Akkoord zijn volwaardige boeken, maar het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde weer niet, ondanks de vaak uiterst instructieve Levensberichten en Verhandelingen die daarin te vinden zijn. Ook de Handelingen van het Filologencongres ontbreken, evenals de Kroniek van de Gezelle-specialisten. Gezelle wordt trouwens behandeld met groter brutaliteit dan ik riskeren zou; ofschoon zijn beste werk dateert van de jaren negentig, volgt Van de Laarschot de orthodoxie van de specialisten die het altijd hebben over zijn werk van plusminus zestig, wat regelrecht tot de conclusie voert dat hij tegen tachtig onderhand wel dood moest zijn. Een half oor naar de oppositie had Gezelle kunnen redden, iets waartoe zijn rechtzinnigste aanhang niet in staat is gebleken. Mijn schuld is het dus in ieder geval niet.
Hoe zullen we nu al die tekortkomingen verklaren? De Verantwoording die aan het eigenlijke werk voorafgaat, rept over van alles maar daarover juist niet, ofschoon het interessanter is te vernemen waarom bijvoorbeeld M. Hanot, De Beginselen van Albert Verwey's Literaire kritiek niet is opgenomen dan dat de hulp van de leeszaal aan Van de Laarschot zoveel tijd heeft bespaard. Interessanter ook dan dat dr. Gerard Knuvelder zo vriendelijk is geweest een woord vooraf te schrijven, want die heeft zich nogal op de vlakte gehouden. ‘Uit de aard der zaak’, zegt hij, ‘zullen bepaalde bundels aan zijn aandacht ontgaan zijn’. Maar wat is uit de aard der zaak? Ik zou zeggen, als de zaak een bibliografie is, moet de aard compleetheid zijn, of toch minstens een scherpe afbakening van het terrein. Aan allebei ontbreekt het, aan het eerste naar alle waarschijnlijkheid wegens het tweede.
Als dat waar is kan het te maken hebben met de bebouwing van het nabijgelegen terrein. Eindhoven is een aardige stad, maar je kunt er niet werken, want