| |
Pé Hawinkels
Inleidende vredesbesprekingen
‘I wish I could write you a melody so plain, that
could hold you, dear lady, from going insane,
that could ease you and cool you and cease the
pain of your useless and pointless knowledge.’
Er is hier een belegen, ingekankerd
misverstand in omloop, - in de stijl
van geld, waarvan wij allen weten
dat, het op het ogenblik van zijn opperste
realisering, het niets als een achterlijk
broertje bij de hand heeft.
Het leeft. Het is vrijwel al-
gemeen, en correspondeert met weefsels,
waarin bekende punten van stilte
| |
| |
- ik noem de opgejaagde kangoeroe,
die te langen leste zijn vlucht stopt,
z. omdraait en zijn jagers in
hun jeep fixeert; verder wijs ik
op de Vietnamees, die door het furieuze
spatten van de mensenmaalstroom, door
de harde cordons politie en soldaten
héen breekt, snel tot bij de branden-
de monnik, zijn vlammen als een rede-
voering, sprint en daar, éven, knielt -
weefsels, waarin, ik herhaal maar even,
punten van stilte als deze
worden genegeerd, geabsorbeerd als dromen
van kapsters en artisten in een
implex geheel, dat op hun handen
Het was niet hier, dat jij, en ik,
dit zakschaakspel, dit handzaam parlement,
tesamen kwamen om, terwijl los van ons
de oorlog verder brandde, te overleggen
over ons, ons aller heimwee naar
de charmante stad Chihuahua, -
temidden van welks schaduw, als wijn
van de vlierstruiken, de muzikale huizen
gekropen, als speeksel langs kiezen
omlaag gebeend, jofel & correct,
men soms wel voelt te zijn
geboren, geboren op dezelfde
roerende manier onder het slijm en bloed
die maakt dat het geijkte instrument
van een defloratie na gedane arbeid straalt.
Niet hier, nog niet, al torenen
boven mijn reservaat steeds nieuwe
moederlijke profetessen, stemmen, die
dat lied met erogene spinnevingers
spelen op het authentieke toetsenbord
van orgels voor de massa, orgels,
neem dat maar aan van mij, jij,
Oosterse, wier oogleden gracieus
gedaan zijn naar analogie van
de rinse huiver waarmee rijst ontkiemt,
ook wel: zuiver wakker wordt.
Nee, waar wij zoveel hunkeringen bundel-
den, elkaar dit pakket toen aanboden
als een pilsje, het om beurten ter hand
namen als een sigaret, waarvan de inhoud
| |
| |
zo verrukkelijk is, dat ongeinhaleerd
verdersmeulen zonde heet, - dat was
(jij weet het, lacht er wel eens om,
mij grijpt het aan, terwijl de aandelen
van deze geimporteerde woorden stijgen en
de tijd in andermans gedaante aan
mijn bakkebaarden graast) op fluctuerend
plan, was overal & nergens, het was
een dans, niet zonder punten
van overeenkomst met het licht, de militaire
kleur, de spiegeling, die op de gracht
hun beurt afwachtten in de ingenuë pas-
-de-deux met het ondergeschikte water,
dat achterlijk stinkt als een wond.
Want ja, - noch jij, noch ik zijn zover
gegaan de partner het ooglid omlaag
te drukken teneinde de witte, matte bol
op een kanker te inspecteren, die het grote,
bittere misverstand reflecteert zoals
een wijzerplaat de Grote Beer weerspiegelt:
ik nam dit, dan jij een ander
standpunt in & aan, en de verbindingslijnen
daartussen liepen, anders dan je zou
verwachten niet uit op iets als het
seringenkleurig gewei van oude aardappels,
nee, positief op een spectrale bundel zoals we
er meer zouden kunnen gebruiken:
gelijkend op een stratenplan, dat ver
in de toekomende tijd wel eens algemeen
zou kunnen worden, cfr. het wegennet in
In de koffiekamers van musea
voor moderne kunst hebben ze, stralend,
het er nog altijd over: hoe jij & ik
de trieste blik van kleine, dikke meisjes,
die teleurgesteld uit school komen,
de trieste blik van dames op gevorderde
leeftijd, die uit de tram toekijken
hoe hen persoonlijk onbekende huizen
een onserieus verleden in vluchten,
hoe wij die met verbluffende precisie
- men denke aan de bekende alchimist,
die een druppel in de val met de schaar
halveert - te vangen wisten
in éen wederzijdse manier van kijken,
die dan, krachtens ons beider mandaten,
ineens niets triest meer was, maar enkel
| |
| |
nog sprake van een goedkoop & goed,
verteerbaar heimwee naar de stad
Chihuahua met haar charmes.
Maar wat ik gemist heb, in de paar
futiele dagen, dat jij & ik elkanders
droge leden aftastten op mogelijkheden voor
een duurzame vrede, wilden ineens, zoals
in elk denken, naar wij daar verheugd
hurkten om het hout, dat vuur en zo
te eten betekent, de paar uur, dat jij
en ik op onze lippen zout proefden,
de ambivalente geur opsnoven, zeelui,
je weet wel, die in hun element zijn,
oog in oog staan met een concrete zee,
de luttele keren, dat jij & ik
onder onze nagels de restanten roken
van een overvloedig tijdverdrijf,
wat ik toen gemist heb, was het licht,
de pronkerige pauwenstaart van zilver-,
van zure-haringkleurig licht, waarvoor
bij 't vrijen van kraanvogels, wier nek-
ken ik me gaarne lila voorstel, blank
en deinend als het slank gewei, dat onder water
waterlelies hoog houdt, altijd naar
ontbrak het ons punt van stilte
wel enigszins aan autoriteit.
Maar misschien is dat maar beter ook:
Het licht houdt van zijn tegendeel.
Misschien waren de speciale rookwolken,
het verboden gekringel dat ons treffen
in een milde cocon van zwijgen inspon,
exquise diplomatieke regelingen van
de neutraliteit, de tolerantie, waarmee
we hopen dat het misverstand z. zelf
nekken zal, wel het meest geijkt
als decor voor onze besprekingen, misschien
hadden wij in de charmante stad Chihuahua zelf
niet geweten hoe de belangen der miljoenen
enigermate adequaat te behartigen.
Morgen herneemt ons beider taal-
gebruik zijn rechten, roept ons terug,
elk met onze geuren, onze handen
voor een nieuwe, uiterst belangrijke missie.
23-28. V. '68
|
|