| |
| |
| |
Geert van Beek
De seance
‘Alter ego’
Het vroor, het was stil, de rode daken in de omgeving waren ondergesneeuwd, echt een avond om je te Bezinnen en te Wijden aan de Lijdende Mensheid. Om kwart voor acht werd er beneden gebeld. Ik stuwde een scheut elektriciteit naar de ingang van het flatgebouw om Caspar binnen te laten. Natuurlijk was hij stipt op tijd. Ik gooide mijn zwarte cape om mijn schouders, zag met voldoening hoe motten het weefsel kaal vraten en knoopte een rode sjaal om mijn keel. Toen trommelde Caspar al op de massieve deur van mijn appartement. Ik deed open, de klik van het slot klonk fel door de hal.
- Ik kom niet meer binnen, zei Caspar, anders komen we te laat.
Hij droeg een grijze overjas met donker, glanzend bont, zijn zwarte hoed hield hij in de hand. Ik stapte over de drempel heen in het trappenhuis.
- Heb je alles? vroeg Caspar toen de klap van de dichtslaande deur galmde door de diepte ruimte van beton en staal. Hij vroeg dat een seconde te laat want álles betekent in zo'n geval de sléutel en die zat aan de binnenkant van het slot.
Moedeloos en loom stond ik voor het sleutelgat, een koperen cirkeltje met een uniek ingesneden kurve waarop slechts één sleutel toegang had en dan zag je de Genemuider mat, de Chinese schoentjes voor ongelooflijk kleine vrouwenvoetjes vastgehecht op riet aan de wand, diverse felgekleurde abstracten van eigen hand overal in het huis, een paar bloemstukken die ik bewaarde als souvenir aan een vergane periode. En je zag het meisjeskopje dat Caspar ooit voor ons geschilderd had, met het lampje erboven zodat ze ook bij donker weer en duisternis mij aan kon kijken en glimlachen en zachtjes zeggen dat Caspar eigenlijk een eenzaam en droefgeestig man was die hield van kinderen en van meisjes vooral, maar met geen van beiden zijn leven kon delen, en dat hij een eerlijk en integer man was die niet knoeide met de mode mee, en dat hij net iets te integer was om als andere pittoreske collega's zich een faam te verwerven als bordeelhabitué, alcoholicus en marihuana-expert om zodoende de omzet van zijn schilderijen aanzienlijk te vergroten. Zo veelbetekenend kon Caspars meisjeskopje me aankijken. Dat alles was afgesloten, voorgoed, tenzij je ruw geweld te hulp riep.
- Maak je geen zorg, zei Caspar, we bellen op het Legioen de brandweer wel op, we moeten gaan, het is de hoogste tijd.
We daalden de trappen af, ik schoorvoetend achteraan. Bij het eerste portaal keek ik achterom naar boven waar de stugge deur mijn domein onwrikbaar afgesloten hield. Ik was verbitterd en teleurgesteld dat één seconde van onachtzaamheid je tot ontheemde kon maken, radeloos op een wereld die geen toegang verleende tot je liefste dingen. Bij elk portaal keek ik naar boven. Toen ik het laatste rechte stuk afdaalde stond ook Caspar omhoog te kijken. Aan zijn ogen kon je zien dat hij niet naar mij keek, maar veel verder, hoger, naar die lange reeks cementen trappen boven zijn hoofd. Hij scheen totaal vergeten dat we op tijd op het Legioen moesten zijn, de korte haartjes op zijn achterhoofd drukten zich in de zachte bontkraag.
- Het lijkt erop, zei Caspar, zoiets zou het kunnen zijn.
Het was duidelijk dat hij met andere problemen bezig was dan ik.
| |
| |
Het knarste en piepte onder onze voeten, wij drukten maat en dessin van onze schoenen af in de verse sneeuw, ik stak mijn tong uit om het ijskoude dons te voelen smelten. In de zijstraten waar geen pekel was gestrooid blonk een ijskoude onderlaag en bedrieglijk gladde baantjes van kinderen lagen op het trottoir ondergesneeuwd. Ik wist van het Legioen vaag, dat het een soort religieuze sekte was die god méér en béter diende dan alle anderen op de aarde en dus reden gaf tot grondig wantrouwen. Caspar onberispelijke, integrale aard dwong hem zelfs, zich te scharen in de rijen die op zondagen ter kerke tijgen en zich in de avonduren beschikbaar stellen voor sociaal werk. En het is vrijwel uitgesloten, een erkend geacht kunstschilder te zijn wanneer je in colbert gods lof zingt en niet alleen lúistert naar het woord des heren, maar het zelfs in praktijk wilt brengen. Dit was wel het ernstigste syptoom van Caspars rechtlijnigheid.
- Een bezoek houdt dus geen enkele konsekwentie in, zei Caspar, zijn woorden dampten uit zijn mond. Als lid van het Legioen ben ik in geweten verplicht propaganda te maken.
Ik liep dus met Caspar door de sneeuw om zijn geweten niet te bezwaren en achter mij had ik de schepen verbrand. Ik dacht aan de problemen die zijn uitnodiging onverhoeds veroorzaakte. De brandweer bellen, jawel, rukten die gehelmde helden uit voor het opknappen van dergelijke karweitjes, bagatellen in hun ogen? Gaat u maar naar een smid of slotenmaker, zouden ze honend roepen, maar wie had zo laat zijn zaak nog open? Mijn aandacht was meer geconcentreerd op dit strikt individueel probleempje dan op de Ten Hemel Schreiende Toestanden rondom ons waaraan iets gedáán moest worden.
We gingen het hekje binnen van een klein herenhuis, zoeen met een erker vol bloemen en een gele lantaarn boven de deur met glas-in-lood ruitje. Er stonden twee dames op de stoep die juist gebeld hadden, zeiden ze en door Caspar begroet werden met ‘goedenavond zusters’, waaruit ik concludeerde dat verpleegsters zich nóg meer wegschonken voor de mensheid dan ik al dacht. Een dame van middelbare leeftijd, in het zwart, een gouden kruisje hoog tegen haar keel, deed open.
- Dag zusters, zei ze, dag broeder, en tegen mij zei ze: - Fijn dat u ook gekomen bent. Ik begreep dat de innige verbondenheid en de gemeenschappelijke bezieling zich ook in de aanspreking manifesteerden.
-Ik hoop dat u ons werk zult waarderen en ik wens u een stichtelijke avond toe, zei de dame terwijl ik mijn cape losknoopte en nonchalant over een laag winterjassen gooide aan de kapstok.
- Mag ik even de brandweer bellen? vroeg ik en onder haar verbaasde ogen belde ik 3333 op een tafeltje in de vestibule. - De zaak zit zo, zei ik tegen de man in de verte, ik heb mijn huissleutel vergeten en nou kan ik er niet in!
De dame glimlachte. - Daar weten ze wel raad op, zei ze, komt u binnen, zei ze tegen Caspar en de zusters en ze hield de deur wijd open naar warmte en dialoog. Ik klemde de hoorn tegen mijn oor.
- Ze vragen hoe laat het hier afgelopen is, riep ik.
- Om half elf houden we altijd op, antwoordde ze, spijtig, omdat het nog beginnen moest.
Dus verzocht ik de man in de verte even na half elf bij ons aan te komen en dat kwam in orde. Enigszins gerustgesteld voegde ik me bij het gezelschap in de gewijde sfeer.
| |
| |
De bijeenkomst werd gehouden in een gewone huiskamer. In totaal waren er een twaalftal mensen, meest onhuwbare oudere dames, van die ontzaglijk beminnelijke, maar uitgesproken onattractieve vrouwelijke wezens die voor een goed functioneren van de maatschappij onmisbaar zijn. Nergens een aantrekkelijke persoonlijkheid, geschikt om na afloop uit te nodigen, op mijn flat de ontmoeting op intiemere wijze voort te zetten, dat constateerde ik niet zonder teleurstelling, hoewel een invitatie van Caspar amoreuze escapades reeds a priori uitsloot. Het tweede wat me opviel was het schilderij van een vrouw in een lang, creme gewaad, centraal opgehangen boven een kastje waar in een zilveren standaard een kaars stond te branden. Ik kende haar niet. Ik was wel bekend met afbeeldingen van de vrouw die men in bepaalde kringen aanduidt met moeder gods, heilige maagd en zo. Deze vrouw kende ik niet. In musea had ik ooit voorstellingen gezien van de moeder gods met een zwaard door het hart en meermalen was ik ontroerd door smartelijke pieta's in oude Italiaanse kerken. Déze droeg een grijsglimmend zwaard in de uitgestrekte hand, ze hield haar hoofd geheven, de lippen venijnig op elkaar geperst, agressief trok ze ten strijde tegen ongeloof, misdaad en discriminatie. Ze had een uitdagende, tirannieke blik, bezield met een fanatisme dat mij een plaatsje deed zoeken op een zwarte poef, ergens in een hoek, dicht bij de deur. Zou Cáspar...
De presidente ging staan, het gouden kruisje bewoog toen ze slikte, alle anderen gingen staan en dus ging ik ook staan. Ze tikte met de vingers van haar rechterhand tegen haar voorhoofd - een merkwaardig insinuerend gebaar, zelfs in zo'n plechtige situatie - vervolgens tikte ze tegen haar buste, haar linker- en rechterschouder. Alle anderen deden evenzo en Caspar glimlachte omdat ik er zo bewegingloos bijstond. Toen ging iedereen zitten. De presidente heette alle zusters en broeders welkom in ons midden en ook de introducé van broeder Terlingen die zij een vruchtbare avond toewenste. Alle deelnemers lachten mij uitermate welwillend toe, al viel mijn rode trui bepaald uit de toon, kéurige mensen waren het allemaal. Gingen ze de deur forceren? Hoe zouden ze zo'n veilig lipsslot openbreken? Met een loper konden ze niets beginnen. Zouden ze misschien brutaalweg een stuk uit de deur zagen? Zij stelde voor, om zoals gewoonlijk de bescherming der vrouw in te roepen en dat deden zij door een kort, maar enthousiast klinkend strijdlied te zingen, ik ving woorden op als wereldnood-totterdood-eenzaamheid-weest bereid. Ik keek een beetje schuw naar Caspar: hij zong uit volle borst, hij was iedereen vergeten, zijn ezel en zijn palet, hij staarde over onze hoofden heen naar een plaats hier ver vandaan waar alles mooi was en eerlijk en zonder ongerechtigheid, precies zoals het meisjeskopje dit suggereerde, en dat land bevond zich wellicht in de hoogte. Caspar keek schuin omhoog, daar was een wit plafond, dan een slaapkamer met vaste wastafel en prullenmand, dan een zolder, een dak met sneeuw, en dan een grondeloze zwarte lucht. Caspar zag veel meer. Hoe kreeg je die deur weer in zijn oude staat, een prachtige, massieve deur, dat kon een kostbare geschiedenis worden. Stel dat je dat gat weer dichtmaakte, dan zou je toch de naden blijven zien. De presidente verzocht een vriendelijke man verslag te doen van de vorige bijeenkomst, hij sloeg een dik cahier open met een
wit etiket op het stijve kaft en begon voor de lezen. De hele deur eruit lichten was onmogelijk, de schanieren zaten aan de binnenkant. Als de winkels niet gesloten waren had ik nog een andere sleutel kunnen proberen.
Op- of aanmerkingen werden niet gemaakt, de presidente trok toen uit een kleine
| |
| |
leren beurs een soort ketting te voorschijn waaraan zilveren kralen bevestigd waren. Iedereen bleek van zo'n instrument voorzien te zijn. De kralen verschilden wel, sommige waren bruin, andere wit, Caspar haalde het sieraad gewoon los uit zijn zak, zijn kralen waren van zwart hout, de ketting zat in de war, geduldig haalde hij de knoop eruit. De strijdbaren riepen nu telkens de vrouw aan en ik denk om niet te vergeten hoe vaak zij dit deden of om een bepaald magisch getal niet te overschrijden lieten zij na elke kreet een kraaltje door de vingers glijden.
De ládder, dat ik dáár nog niet aan gedacht had! Natuurlijk kwamen ze met de magyrusladder om op het balkon een glazen deur te forceren of de ruit van de keuken. Of simpel te inspecteren of er boven niets open was blijven staan. Het was inderdaad niet uitgesloten dat er enige beweging zat in de balkondeur, want de handle paste niet correct.
Ik geloof dat het wel vijftig aanroepingen waren, ik hoorde de kettingen ritselen, de presidente vouwde haar beursje dicht, Caspar zag ik in zijn broekzak woelen. Hierna deden enkele leden verslag van hun aktiviteiten ten bate van het mensdom. Een zuster was met een broeder die haar man bleek te zijn op bezoek geweest bij een asociaal gezin en daar hadden zij een gunstiger klimaat geschapen. Door bemiddeling van een andere broeder ging een kind weer naar school. Dankzij tijdig ingrijpen van Caspar was een jongeman van het slechte pad afgedwaald en gespaard gebleven voor tuchthuis.
Maar zouden ze wel uitrukken met die huizenhoge ladder nu de wegen zo glad waren en 't in hun ogen maar een kleinigheid betrof?
Moest ik nu ook neerknielen, nu iedereen met kwetsbare nylons en broekspijpen op z'n knieën viel, de handen ophief en de vrouw om bijstand smeekte voor de verdrukten, moed voor de zwakken en nederigheid voor de welvarenden? Ik bleef zitten op mijn poef, streek met mijn handen over mijn spijkerbroek. Ik zat op gelijke hoogte met de gezichten, ik keek naar Caspar, zijn handen beefden een beetje.
Op dit hoogtepunt ging de telefoon. Ik zát. Ik zat bovendien dicht bij de deur. Zal ik maar even, gebaarde ik tegen de presidente die uit haar trance raakte. Ik stapte over nylons en broekspijpen en schoenen heen de vestibule in.
- Hoe is 't? vroeg de man in de verte, kunnen we beginnen? 't Is rond half elf.
- Moment, zei ik. Ik legde de hoorn op het kastje, ik stapte over nylons en broekspijpen en schoenen heen naar de presidente, iedereen hield zijn handen ten hemel, ik mompelde in haar haren: - De brandweer vraagt of het nog lang duurt.
- We zijn direct klaar, fluisterde ze, niet zo vriendelijk als haar devote handen deden verwachten.
En weer stapte ik over al die benen heen. - Mooi, dan rukken we direct uit, riep de man.
Ik bleef in de open deur staan nu. Ze lieten de kaars brandend van hand tot hand gaan. Het vlammetje flakkerde en trilde toen Caspar met een verheerlijkt gezicht de standaard vasthield, er lag een aparte glans in zijn ogen, hij ging er helemaal in op. De presidente blies de vlam uit, de walm blies ze ook de kamer in, ze sloot de bijeenkomst met enkele eerbiedwaardige woorden, zouden ze wérkelijk met de ladder komen?
- Ik hoop dat het voor u een vruchtbare avond geweest is, zei de presidente toen ik mijn cape over mijn hoofd wierp. Handenwrijvend stapte ik de besneeuwde
| |
| |
stoep op, dag broeder, dag zuster, de wereld was vervuld van liefde en vriendschap en edele gevoelens. Wij liepen haastig de straat uit.
- Hoe vond je 't? vroeg Caspar, wiens geweten voldaan was.
- Ik ben benieuwd of ze er al zijn, antwoordde ik.
Op de hoek van de straat zagen we hem staan: onwaarschijnlijk, reusachtig, monsterlijk, de magyrusladder op een rode brandweerwagen, in het licht van de lantaarns, van het trappenhuis, van alle ramen die aan de straatkant verlicht waren. Waren ze gekomen met loeiende sirenes? Er stonden maar weinig mensen te kijken, de ladder was helemaal voor óns. Ik liep op het groepje brandweermannen toe, ik was de bewoner, zei ik, en ik had om assistentie gevraagd, en daar op de zesde verdieping, daar moet u wezen, misschien is de balkondeur wel open te krijgen. Ze keken me alle drie minachtend aan. -Zet 'm wat hoger, zei een man in zwarte leren jas en met oorkleppen op, de beugel trok een paadje dwars door zijn kuif. Ze rekten de ladder uit, twee stalen balken staken haast loodrecht omhoog en honderden stalen treden, zwart metaal, solide, betrouwbaar, lekker om je voeten op te zetten en te klimmen stap voor stap, de donkere lucht in. De treden glansden, ze wezen een weg van de witte aarde naar de duisternis van de hemel en ik dacht: ik zou er best eens op willen.
Caspar was me voor. Hij pakte de balken met beide handen vast, hij omhelsde de ladder, hij zette zijn voeten op de sporten, zwaar leunde hij tegen de ladder aan en zo schoof hij langzaam omhoog, met opgeheven hoofd kijkend naar het balkon, of was het de lucht?
- Misschien hoef je alleen maar even te duwen, Caspar! riep ik hem achterna. Hij antwoordde niet, knikte niet of hij het begrepen had. Hij steeg voor onze ogen ten hemel. Bij de verbindingspunten boog de ladder een tikje door. Steeds verder raakte Caspar van ons af, flatbewoners stonden achter hun verlichte ramen te kijken en te wijzen, maar Caspar scheen niets te horen of te zien. Toen hoorde ik liederen zingen in de huiskamer van het Legioen, hartstochtelijk, zelfvergeten, en hoewel ik last heb van hoogtevrees greep ik het koude staal tussen mijn blote handen. Ik klom Caspar achterna, waarachtig met bevende knieën en toen ik dichterbij kwam en zijn gladde schoenzolen zag blinken, hoorde ik hem zingen zoals de negers doen, eentonig, vol vertrouwen. Over jacob zong hij en een ladder.
- Caspar, riep ik, luister eens!
Maar Caspar zong dat iedere sport hoger voerde en dat wás ook zo, maar ik maakte me bezorgd.
- Caspar, verdomme, hoor je me niet!
Maar hij zong over soldaten van het kruis en dat het werk bijna gedaan was, en dat was óók zo, want hij hoefde nu zijn handen maar uit te steken om de balustrade van het balkon te grijpen. Maar Caspar strekte zijn handen niét uit. Boven de balustrade liep de ladder verder de lucht in, Caspar stapte hogerop. Hij kéék niet eens naar de deur die misschien met één duwtje open zou zwaaien. Hij stapte recht op de sterren af in de enorme lege ruimte, in een jas met bontkraag, een hoed op zijn hoofd. Toen snelde ik de laatste treden op die mij van hem scheidden. Ik plaatste mijn voeten op de sport waar zijn voeten stonden en hield me met mijn vuisten vast ter hoogte van zijn handen. Met mijn volle gewicht drukte ik mijn lichaam tegen Caspars rug, doodsbang dat hij daar, aan de top van een magyrusladder, zou gaan worstelen. Er ging een rilling door zijn
| |
| |
lijf als bij een konijn dat je een dodelijke slag achter de oren geeft. Ik voelde de kracht en de spanning uit zijn lichaam zinken, nog harder moest ik duwen om hem tegen de ladder geklemd te houden. Zijn hoed schoof van zijn hoofd en zeilde als een aangeschoten zwarte kraai naar de vaste grond. Ik voelde het bont van zijn jas aan mijn hals en zijn haren aan mijn lippen en onze wangen schuurden tegen elkaar, ik hoorde hem uithijgen als een hardloper na de wedstrijd, zijn adem rook ik en ik voelde zijn harde schouderbladen tegen mijn borst, zijn knieholten tegen mijn knieën en zijn rug tegen mijn buik. Toen merkte ik dat we langzaam daalden, beneden trokken ze de ladder in, de aarde kwam weer dichterbij.
- Houd 'm goed vast! riep de man in leren jas, ik ken dat, hoogtevrees!
De laatste treden liepen we samen voorzichtig af. Het was maar een klein stukje meer.
Inderdaad bleek de balkondeur niet goed te sluiten. Een brandweerman ontstak licht op mijn flat en opende de voordeur, o.k. galmde hij door het trappenhuis. Caspar was niet te bewegen mee naar boven te gaan voor een borrel, een sigaret, dat heb je nodig man.
- Ik ga die trappen van jou niet op, zei hij vermoeid, ik ga nog een poosje in de sneeuw lopen.
Naar links liep Caspar een poosje de sneeuw in, naar rechts zwenkte de magyrusladder de straat uit. Zwijgend ging ik naar boven. Ik keek even naar het slot van de deur en deed die achter mij dicht. Toen trok ik aan een koordje. Daar was het weer: het meisjeskopje, blij dat ik weer terug was. Ik ging er vlak vóór staan. Het keek me aan. -Hij is er nog altijd, zei ze zacht, en ze lachte meewarig toen ik berustend knikte.
|
|