terste voren gebeurd. Vrijdag voor de candidaten begin ik met de Roemster van de Aemstel, ga dan langs Vondels Rijnstroom naar het Sparen van Lukas Schermer met zijzicht op andere stroomgedichten. Deze mededeling dwingt tot niets, hoogstens tot het meebrengen van sigaren voor na afloop’.
Het lijkt mij tekenend voor Van Duinkerken, deze berichtgeving die aan de geadresseerde Hadewych en aan zichzelf een welverdiende sigaar in het vooruitzicht stelde. Toen de weg naar Catharina Rebecca Woesthoven, weldra mevrouw Bilderdijk, begaan werd, was het wintertij reeds ingevallen. Dit hield in dat Van Duinkerken nogal eens bij het afrekenen de kelner betrok in zijn voorpret over de erwtensoep met kluif die hem zo dadelijk thuis zou wachten. Hij placht dan sterk in twijfel te trekken - en hij lardeerde deze twijfel met een citaat uit Gogol, dat mijn geheugen helaas weigert uit te leveren - of enige andere soep ter wereld het zou kunnen halen bij die waarvan alleen aan zijn vrouw het recept bekend was. Als zoveel anderen raakte ik dan onder de indruk van de benijdenswaardige ongedwongenheid, het bepaald losse gemak waarmee hij kelner met de kelners en, bij andere gelegenheden, hovenier met de hoveniers, stratenmaker met de stratenmakers kon zijn. Zelfs zijn bastaardvloeken paste hij moeiteloos aan bij die welke in het spraakgebruik van de door hem toegesprokene opgeld deden. Alleen met geaffecteerdheid wist hij geen raad. Het lag sinds lang in zijn voornemen om iemand te bezoeken die ik tamelijk goed kende. Toen dit bezoek tenslotte zijn beslag scheen te gaan krijgen, vertelde ik terloops dat een butler daar zijn jas en hoed in ontvangst zou nemen. Dit vooruitzicht amuseerde hem, maar hij raakte zichtbaar in de war toen ik vervolgde dat de geaffecteerdheid van deze butler rivaliseerde met die van zijn heer en meester. Van Duinkerken zag toen voorgoed van dit bezoek af!
Ieder mens heeft wel eens behoefte aan een blijk van meeleven, aan een moreel schouderklopje, aan een pluim op zijn hoed, als 't even lijden kan. Bij Van Duinkerken kon het altijd lijden. Het minste wat hij zei, en dat kon al heel weldadig aankomen, was dat hij een artikel van je gelezen had. Was hij zo vriendelijk deze constatering uit te breiden tot de mededeling dat hij je artikel met profijt gelezen had, dan zei hij daarmee iets waar sommige naturen maandenlang op kunnen teren. Men vergisse zich niet! Dit is iets heel bizonders dat allernadrukkelijkst gememoreerd moet worden. Zovelen slikken liever hun tong in dan eens spontaan iets aardigs en bemoedigends te zeggen. Toch is juist dit laatste een vorm van praktisch Christendom.
Anton van Duinkerken wist enorm veel, hij was verschrikkelijk geleerd, hij had alle boeken van de wereld gelezen, zo vertelde mij een eenvoudige ziel enkele dagen na zijn overlijden. Inderdaad, Van Duinkerken wist enorm veel, hij had het Evangelie gelezen en hij heeft geleefd naar wat daarin te lezen staat.