belezenheid van Huizinga. Ik weet niet of ik hem toen vooral martiaal vond omdat je je wel een heel kleine jongen voelen moest wanneer je hoorde dat Van Duinkerken een ander bewonderen kon om diens belezenheid, óf omdat hij gekleed was in een donkere winterjas, een zwarte hoed op 't hoofd droeg, de beide handen in zijn zakken had en zijn buik vooruitstak. Toen hij de monoloog beëindigde, verontschuldigde hij zich met de mededeling dat hij om negen uur ‘naar school moest’, terwijl wij wel weer zouden uitslapen.
Ik geloof dat heel wat aankomende neerlandici, evenals ik, juist door de faam van Van Duinkerken naar de Nijmeegse universiteit trokken. Ik ben Van Duinkerken blijven bewonderen. Voor die bewondering heb ik me echter tegenover studiegenoten vaker moeten verdedigen, dan dat ik bijval van hen ondervond. Professor Asselbergs stond bij het merendeel van zijn studenten niet erg hoog aangeschreven en zij hadden weinig eerbied voor hem. Zij hadden redenen daartoe.
Zijn colleges, die zeer matig bezocht werden, waren meestal verward en uiterst saai. Je moest dikwijls weken lang college lopen om er een te aanhoren dat de moeite waard was. Dat ene was dan wel briljant genoeg om de andere ruimschoots op de koop toe te nemen. Ik heb dikwijls de indruk gehad dat de drie kwartier die een college duurde, voor de redenaar Van Duinkerken te kort waren om op temperatuur te komen. Bovendien kwam hij niet los als hij geen weerklank vond bij zijn gehoor. Toen we eens in klein gezelschap hadden afgesproken om bij de eerste enigszins grappige opmerking die hij maakte zo hard te lachen als de grenzen van de betamelijkheid maar toelieten, toen heeft hij een college weggegeven waarvan zo ongeveer het stadsdeel waar wij toen waren in barsten gelachen moet zijn.
Het afleggen van een tentamen bij Asselbergs bestond in negen van de tien gevallen uit weinig meer dan het aanhoren van een professorale alleenspraak. De luisterbereidheid van de kandidaat werd in de regel met een ‘goed’ beloond. Als er al eens iemand zakte was dat dikwijls op grond van betoonde onwetendheid omtrent bv. de datum waarop de eerste trein van Arnhem naar Nijmegen vertrok. Kandidaatsscripties, werkstukken toch waarop de meeste studenten enige maanden hadden geploeterd, keek hij maar zelden na, doctoraalscripties niet eens altijd. Soms verraste hij een student met pagina's uiterst waardevolle opmerkingen, maar de betrekkelijkheid waarmee hij in de regel deze werkstukken bekeek, was voor de betrokkenen vaak een bron van ergernis. Niet iedere student wist dat hij, als iemand door het ministerie van oorlog achter de broek gezeten werd, vrij gemakkelijk een scriptie door een tentamen verving, echter nooit zonder de student er uitdrukkelijk op te wijzen dat het academisch statuut de hoogleraar daartoe het recht gaf.
Ik ken geen studenten die bij hem afstudeerden zonder de raad meegekregen te hebben spoedig te promoveren. Maar ik ken ook geen promovendi die van Asselbergs veel steun ondervonden. Volstrekt foutieve raadgevingen en opdrachten waren geen uitzondering. Ook gebeurde het dat promovendi, nadat ze een gedeelte van hun proefschrift bij hem ingeleverd hadden, een jaar of langer tevergeefs om enig oordeel bij hem aanklopten.
Professor Asselbergs kende de meeste van zijn studenten nauwelijks of niet. Ook dat verwekte wel eens wrevel. Menigeen werd geprezen voor werk dat hij niet had afgeleverd. Sommige studenten werden tot op examens toe de dupe van het