C.J. Kelk
Laatste grote ontmoeting
Het voornemen om in een aantal herinneringen een beeld te geven van Anton van Duinkerken als vriend, heeft ten opzichte van hem een speciale betekenis. Want zoals iedereen weet die met hem in aanraking is gekomen, bezat hij de gave van de vriendschap in hoge mate. Ik denk niet dat er veel mensen in Nederland een zo groot aantal vrienden zullen hebben gehad als hij.
Met Toon en zijn vrouw Nini heb ik in de jaren dat ik, uit Frankrijk teruggekomen, in Broek-in-Waterland woonde, veel omgang gehad en ik was - laat ik eerlijk zijn - tot tranen toe bewogen toen ik hoorde dat ze zouden vertrekken om in Nijmegen te gaan wonen. Ik begreep heel goed dat het op die afstand bezwaarlijk werd het contact levend te houden. Toch was de vriendschap niet dood, allerminst, en de zeldzame ontmoetingen naderhand waren des te kostelijker.
Op het Muiderslot bij een of andere literaire plechtigheid werd een afspraak gemaakt voor wat achteraf gebleken is onze laatste grote ontmoeting te zullen worden. Eka en ik zouden die zomer van het jaar 1961 met ons vijfjarig zoontje Onno, in St. Paul bij Vence de junimaand doorbrengen, juist de maand dat Nini en Toon een uitgebreide reis door Frankrijk maakten en o.a. Nîmes en Arles gingen bezoeken. Het slot van die reis zou dan een verblijf worden van enkele dagen in onze nabijheid, waar wij een klein appartement hadden gehuurd. Zij zouden dus komen, zo mogelijk, om een paar plezierige dagen met elkaar door te brengen. Zulke beloften worden in het vage wel vaker gedaan onder invloed van een feestelijke stemming en het heerlijke vooruitzicht, maar meestal worden ze door omstandigheden of doordat de reislust door vermoeidheid wordt ondermijnd, niet vervuld. Anders was dit met Toon van Duinkerken. Precies op tijd ontvingen wij een uitvoerige brief met de meest nauwgezette aanwijzingen omtrent uur van aankomst en duur van het verblijf, met het verzoek voor een behoorlijk onderdak zorg te dragen. Ik weet nog met hoeveel enthousiasme ik er op uittrok om links en rechts naar een passend nachtverblijf voor hen te zoeken. Want dat zij de verdere dag bij ons zouden doorbrengen en bij ons elke maaltijd zouden nuttigen, en elk drinkgelag aanrichten, stond natuurlijk als een paal boven water. Door middel van onze propriétaire, de excentrieke Madlle Faure, vonden wij een slaapkamer voor Nini en Toon bij een tuinder en wijnboer, op 400 meter ongeveer van ons verblijf, in het huis genaamd ‘Les vieux ceps’.
Op het aangegeven uur stormden wij de weg op, de autobus tegemoet en daar waren zij dan, vol van de in Frankrijk opgedane indrukken maar terstond te onzer wille, niet zoals zoveel pas bereisden met eigen belevenissen te koop lopend, maar volkomen opgaand in onze aangelegenheden, onze situatie en de natuur hier om ons heen.
Hoe kunnen onder dergelijke omstandigheden een drie-, viertal dagen in de herinnering blijven als een lange geluksperiode! Dit was nu het geval: die paar wandelingen, feitelijk wel eens te ver voor ons kind - want Toon, onvermoeibaar, spaarde noch zichzelf noch anderen waar het een wandeling betrof, - ze leken wel een hele reeks dwaaltochten, op gezette tijden onderbroken in een