[Literatuurgeschiedenis]
Een nieuwe Elkerlijc
Den Spieghel der Salicheit van Elckerlijc. Ingeleid en van aantekeningen en bijlagen voorzien door R. Vos. (Van alle tijden, 4), Groningen, J.B. Wolters, 1967, 8o, 125 blz., prijs ing. f 4,90.
Na de reeks artikelen die R. Vos, neerlandicus aan de Chr. ‘Jan van Arkel’-h.b.s. te Harderberg, sedert 1965 in verscheidene literatuur-historische periodieken heeft gepubliceerd, waarin hij niet enkel gevestigde standpunten kritisch onderzocht, maar ook originele bijdragen leverde van thematologische en structurele aard, wekt het geen verbazing dat hij een Elckerlijc-editie te verzorgen kreeg in de al jaren qua omvang versteende ‘Van alle tijden’ - reeks van Wolters, waarin overigens voortreffelijke uitgaven van Beatrijs en Vanden Vos Reinaerde zijn bezorgd. Wie zich afvraagt, of er naast de tamelijk recente Elckerlijc-uitgaven van Van der Meulen, Steenbergen en Van Elslander nog een zinvolle plaats was voor deze, zal deze twijfel uit de weg geruimd zien bij lezing van de boeiende inleiding en van de uiterst zorgvuldig en ampel aangebrachte aantekeningen. Ook hij die meent, dat over deze moraliteit wel alles gezegd was, dient van deze uitgave kennis te nemen.
De inleiding is in hoge mate oorspronkelijk. Die originaliteit is een kwaliteit die tevens oorzaak is van tekorten die wij verderop gespecificeerd willen vermelden. Voor deze editie geldt in zekere mate, wat wij tegen Lulofs' Beatrijs hebben ingebracht (Raam 3, 1963, blz. 74-76): er worden zo veel nieuwe visies en nuances voorgedragen, dat de traditionele meningen en standpunten niet of onvoldoende uit de verf komen, - al moet er in dit geval aan worden toegevoegd, dat de zorgvuldig samengestelde bibliografie in dit opzicht heel wat goed maakt.
Vos acht in de titel en de ondertitel van het spel de bedoeling en de inhoud ervan omschreven. Hij meent daarbij, dat het gebruik van het bepaalde lidwoord in de hoofdtitel aangeeft, dat de schrijver geen andere waarheden gekend heeft dan die welke hij in dit spel aan de orde stelt.
Bezwaren maakt hij tegen de gebruikelijke moraliserende en didactische kwalificaties van het spel. Hij is van oordeel dat het spreukmatige karakter van de tekst Elckerlijc tot de gnomische literatuur doet behoren.
Na een korte inhoudsopgave weidt hij uitvoerig uit over het motief van het-rekenschap-afleggen, dat hij een der hoofdzaken van Elckerlijc acht, daarbij citaten van velerlei aard overleggend om zijn beweringen te staven. Niet minder grondig introduceert hij in zijn inleiding het pelgrims-motief; Vos meent, en o.i. terecht, dat in het samengaan van beide motieven op logische wijze de volgorde in het optreden der allegorische toneelfiguren te verklaren valt. Tegen het vermeende allegorische karakter van Elckerlijc maakt Vos eveneens bezwaar, omdat er geen sprake zou zijn van symboliek en er geen abstracties worden gepersonifieerd.
In een uitvoerige analyse, die van groot inlevingsvermogen getuigt, toont Vos aan hoe gefundeerd het optreden der toneelfiguren is, gelet op de waarheden die de auteur zijn toeschouwers wilde voorhouden. Opmerkelijk is zijn interpretatie van de ‘vijf sinnen’ als ‘het geheel der vermogens om waar te nemen’, waarmee hij zich distantieert van de meningen van o.a. Michels, Knuvelder en Kazemier.
Vervolgens ziet Vos in de aanduiding ‘na noene’ (vs. 175) de leeftijd van de Elckerlijc-figuur aangegeven. Met een excursie naar de psychologie van C.G. Jung meent hij zelfs dat in deze fase van het spel de auteur zich identificeert met de titelrol-speler. In het eind van zijn inleiding knoopt hij aan deze opvatting ook nog de dateringskwestie en het probleem van het auteurschap vast.
Kort wordt de bouw van het spel bespro-