Enkele weken voordat hij vertrok naar het seminarie, had Mark ruzie met zijn broer. Hij wond zich zó op, dat hij met het aardappelschilmesje gooide. Even natrillend bleef het steken in de bil van zijn broer, die het er zonder een spier te vertrekken weer uittrok.
Toen zijn broer hem aankeek meende Mark, dat er diepe bewondering sprak uit zijn ogen.
Afgezien van het kommentaar van zijn broer, die hem in alle ernst aan het verstand trachtte te brengen dat hij niet goed snik was, hing er rond zijn vertrek naar het Missiehuis een niet onaangename stilte, die zijn afscheid op gepaste wijze aksentueerde.
's Middags had zijn vader hem in E. op de trein gezet. Mark ging bij het raam zitten, de biezen koffer tussen zijn benen. Er kwamen jongens in de trein die even oud waren als hij. Tot zijn verwondering reisden hun ouders ook mee.
‘Ik maak deze reis alleen’, dacht hij. ‘Ik ben er oud genoeg voor.’
Nauwgezet volgde hij de bewegingen van de anderen en bereikte zo zonder incidenten het missiehuis. De rode pannen op het dak en de groenkoperen koepel waren de eerste dingen die hem opvielen. Urenlang liep hij door de lange gangen, tot hij in de studiezaal op een bank een kaartje ontdekte met zijn naam erop. Hij ging in de bank zitten en keek om zich heen. Hier en daar stonden een stel ouders te praten met een pater. Het waren van die gesprekken waarin uitsluitend overbodige dingen werden gezegd, wist hij, maar toch miste hij zijn ouders op dit vreemde moment.
Hij stond op en volgde een koffersjouwende vader vier trappen hoog tot op de slaapzaal.
Via het kaartsysteem ontdekte hij zijn chambrette. Hij schoof het gordijn weg en tot zijn verbazing stond daar de zwarte kist, die zijn moeder een week geleden met van Gend en Loos had opgestuurd. Buiten de biezen koffer was de kist het enige tastbare teken van de band tussen hem en de wereld thuis. Hij ging op de kist zitten en keek toe hoe ijverige moeders zorgvuldig het bed van hun zoons opmaakten en hun kleren in de kast hingen. Pas toen ze allemaal weg waren volgde hij hun voorbeeld.
Toen hij weer beneden kwam zag hij hoe de jongens afscheid namen van hun ouders en hij lachte in zichzelf om het lege gevoel in zijn maag geen kans te geven.
Drie dagen woonde Mark in het missiehuis, toen voor het eerst een pater hem aansprak.
‘En waar kom jij vandaan?’
‘Uit W., pater.’
‘En waar ligt dat?’
Mark schrok zo van deze onverwachte belangstelling, dat hij sterk aan de paarse buil moest denken.
‘Zo, zo, weet jij niet waar jouw woonplaats ligt?’
‘Ik woon in E.’, riep een ander. ‘Dat ligt hier twintig kilometer vandaan.’
Mark keek de pater hulpeloos aan, maar die was hem alweer uit het oog verloren.
Vanwege het mooie rapport dat Mark van de lagere school had overgehouden, mocht hij het voorbereidende jaar overslaan. In zijn klas zaten allemaal jongens,