Raam. Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 43] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JournaalGaat Neurenberg tweemaal ten onder?Tegen het einde van de tweede wereldoorlog vond de eerste ondergang van Neurenberg plaats door de bombardementen van de geallieerden. Kort na de oorlok leek Neurenberg het uitgangspunt voor een nieuwe wereld te worden. Voor het eerst in de wereldgeschiedenis werd een gerechtshof ingesteld, dat moest oordelen over de door de leiders van een staat bedreven oorlogsmisdaden. Het Hof bestond uit vertegenwoordigers van de vier voornaamste overwinnende mogendheden. De verhouding overwinnaar-rechter tot overwonnene-verdachte was niet ideaal, maar er was geen andere mogelijkheid en het was beter met onvolkomen middelen een nieuwe rechtsvorm op te bouwen dan geen enkele rechtsvorm op te bouwen. Daarenboven heeft niemand de objectiviteit der Neurenberger rechtspraak in twijfel durven trekken. Neurenberg en het daarop aansluitende Tokio waren bedoeld als het begin van een nieuwe rechtsorde. Hier moesten de normen opgesteld worden, die ook in de toekomst gehanteerd zouden moeten worden. Het is de uitdrukkelijke bedoeling geweest een jurisprudentie te scheppen voor de vraagstukken, die een oorlog oproept, kracht bij te zetten aan de reeds van veel eerder daterende afspraken tegen het onnodig gebruik van geweld en tegen onnodige wreedheid in de oorlog. Men hoopte op deze wijze een stap verder gezet te hebben in de richting van de vrede. Neurenberg en Tokio waren niet alleen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar het verleden gericht. Zij waren naar het verleden gericht om een menselijker toekomst mogelijk te maken. Dit betekent, dat de in Neurenberg en Tokio opgesteld normen niet alleen bestemd waren om daden in het verleden te beoordelen, maar dat zij daarnaast feitelijk een richtlijn betekenden voor de toekomst. Het valt bijzonder te betreuren, dat het onmiddellijk na de tweede wereldoorlog oplaaiende wantrouwen tussen de grote mogendheden de totstandkoming van een internationaal strafrecht verhinderd heeft. Hierdoor beschikken wij thans over geen ander uitgewerkt normenstelsel dan de normen van Neurenberg en Tokio. Na de jongste wereldoorlog is dit acuut geworden in verband met de Amerikaanse houding in Vietnam. Het is een tragedie, dat juist hier een probleem rijst, omdat Amerika wel het belangrijkste aandeel heeft gehad in het Neurenbergse initiatief. Het zou echter verraad zijn aan het beste in de Amerikaanse geest, als wij zouden weigeren Amerika te toetsen aan de normen, die het grotendeels zelf heeft geformuleerd en ieder geval zelf volledig heeft onderschreven. De vraag is derhalve deze: begaat Amerika in Vietnam oorlogsmisdaden? Na Neurenberg en Tokio zijn wij niet meer vrij deze vraag niet te stellen. Weigeren wij haar te stellen, dan plegen wij verraad aan de geest van Neurenberg, omdat wij weigeren oorlogshandelingen te confronteren met ethisch-juridische normen. Op grond van tal van gegevens, o.a. verstrekt door het Vietnam-Tribunaal, heb ik bij de Vietnam-betoging in de R.A.I. op vrijdag 21 oktober gesteld: ‘Gemeten aan de maatstaven van Neurenberg zijn Johnson, zijn naaste medewerkers en zijn generaals, oorlogsmisdadigers’. Een dergelijke uitspraak veronderstelt zowel kennis van de maatstaven van Neurenberg als van feiten. Wij zullen hier de drie verschillende kategorieën van misdaden, die in Neurenberg zijn veroordeeld, nader beschouwenGa naar voetnoot1). Wij volgen de tekst van het Charter van Neurenberg.
‘A Misdaden tegen de vrede: namelijk planning, voorbereiding, het beginnen of voeren van een aanvalsoorlog of van een oorlog onder schending van internationale verdragen, overeenkomsten of beloften of deelname aan een gezamenlijk plan of complot ter uitvoering van een van voornoemde handelingen’.
Welke internationale verdragen heeft Amerika door zijn politiek in Vietnam geschonden?
In beide verdragen verklaren de ondertekenaars, waaronder Amerika, af te zullen zien van het gebruik van geweld als middel ter oplossing van internationale geschillen. Indien men hier niet zou willen spreken van een internationaal geschil, dan gaat het om een evenzeer verboden inmenging in de interne aangelegenheden van een andere mogendheid. 3. Het Accoord van Genève van 20 juli 1954. Weliswaar is dit Accoord niet door Amerika ondertekend, maar in aansluiting op het Accoord werd op 21 juli door de Amerikaanse afgevaardigde verklaard, dat de Verenigde Staten zich van geweld zouden onthouden, vrije verkiezingen in Vietnam zouden steunen en het recht van de volken erkennen over hun eigen toekomst te beslissen.
Wat zijn nu de feiten? 1. De verkiezingen zouden in geheel Vietnam uiterlijk in 1956 worden gehouden. Noord-Vietnam heeft daar herhaaldelijk op aangedrongen. Zuid-Vietnam is eerst in 1966 en 1967 tot het organiseren van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkiezingen overgegaan, die vrij algemeen door Zuid-Vietnamezen en buitenlandse journalisten als knoeierij zijn gequalificeerd. De Verenigde Staten hebben derhalve geen gebruik gemaakt van hun macht deze verkiezingen op de vastgestelde tijd en op de juiste wijze te doen geschieden. 2. Het Accoord van Genève bepaalt nadrukkelijk, dat de grens tussen Noord en Zuid slechts een tijdelijke demarcatie is van hooguit twee jaar. De grens heeft geen territoriale of politieke betekenis (Accoord, art. 1, Slotverklaring par. 6). Desondanks wordt deze demarcatielijn door Amerika steeds als grens in de volle zin van het woord uitgelegd. 3. In 1945 is onder leiding van Ho Chi Minh een regering voor geheel Vietnam tot stand gekomen. De Fransen hebben een tegenregering ingesteld, waarvan de huidige z.g. Zuid-Vietnamese regering de zoveelste opvolger is. Dit betekent dat de Amerikanen een onwettige regering handhaven en daardoor ingrijpen in de interne aangelegenheden van een land, in strijd met de Amerikaanse verklaring van 21 juli. 4. Het Accoord van Genève bepaalt, dat geen buitenlandse troepen of wapenen Vietnam binnen zullen komen (art. 17) en dat geen buitenlandse bases in Vietnam gevestigd zullen worden (art. 19). Amerika heeft beide bepalingen geschonden. Amerika kan zich er hierbij op beroepen, dat het het Accoord van Genève niet heeft ondertekend, maar handelt in strijd met de zo juist genoemde verklaring van 21 juli. 5. Amerika verdedigt zijn activiteit met de beschuldiging dat Zuid-Vietnam door Noord-Vietnam wordt aangevallen. Deze bewering is onjuist: vooreerst, omdat er maar één Vietnam is, juridisch-politiek gezien; vervolgens omdat Noord-Vietnam het Zuiden eerst te hulp is gekomen, toen de Amerikanen daar reeds lang aanwezig waren en zich gekeerd hadden tegen de opstand der boerenbevolking tegen het regime in Saigon.
‘B Oorlogsmisdaden: namelijk schending van het oorlogsrecht en de oorlogsgebruiken. Dergelijke schendingen omvatten, zonder echter daartoe beperkt te zijn, moord, mishandeling of deportatie tot dwangarbeid of elk ander doel van de uit bezet gebied afkomstige of zich aldaar bevindende burgerbevolking, moord op of mishandeling van krijgsgevangenen of personen in volle zee, doden van gijzelaars, roof van openbare of privé-eigendommen, moedwillige verwoesting van steden en dorpen of iedere niet door militaire noodzaak gerechtvaardigde vernieling.’
Wij nemen hieruit drie punten: 1. ‘moord en mishandeling van de burgerbevolking’. Amerikaanse berichten hebben herhaaldelijk bevestigd, dat gas en napalm gebruikt zijn bij de aanvallen op Vietcongdorpen. Daarbij is geen onderscheid mogelijk tussen Vietcong-strijders en burgerbevolking. Een Amerikaanse legerleider heeft medegedeeld, dat kinderen nooit opzettelijk gedood worden, ‘alleen in familieverband’. De bombardementen op Noord-Vietnam vinden steeds meer plaats met fragmentatie-bommen. Deze zijn niet in staat militaire doelen te beschadigen, maar zij veroorzaken niet te genezen verwondingen en tenslotte de dood bij de mens. 2. ‘moord en mishandeling van krijgsgevangenen’. Verspreide berichten van Amerikaanse en andere soldaten in Vietnam vertellen van folteringen, mishandelingen en het doden van krijgsgevangenen. Het laatste gebeurt meestal uit angst, het eerste om inlichtingen te verkrijgen. 3. ‘moedwillige verwoesting van steden en dorpen’. Dit vindt zowel in Noord- als Zuid-Vietnam plaats. Deze zaken zijn algemeen uit de pers bekend. Nadere gegevens o.a. bij Harrison Salisbury: Achter de linies in Noord-Vietnam, en zeer gedetailleerd in de verslagen van het Viet- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam-Tribunaal.
‘C Misdaden tegen de menselijkheid: namelijk moord, uitroeiing, onderdrukking, deportatie of andere aan de burgerbevolking voor het begin van of gedurende de oorlog begane onmenselijke handelingen; of vervolging op grond van politiek, ras of godsdienst als misdaad of in verband met een misdaad, waarvoor het gerechtshof bevoegd is, onafhankelijk van het feit of genoemde handeling in het land waarin deze werd begaan, in strijd is met het recht of niet.’
Feiten zijn:
Op grond van deze onder de maatstaven van Neurenberg vallende feiten, heb ik verklaard, dat degenen, die ze bedrijven, d.w.z. op de eerste plaats de verantwoordelijke leiders oorlogsmisdadigers zijn. Vervolgens merk ik op, dat Neurenberg nadrukkelijk heeft onderstreept, dat Befehl ist Befehl geen excuus vormt, de uitvoerders derhalve evenzeer schuldig zijn als de organisatoren. Iedere Amerikaan of wie dan ook dienst neemt in Zuid-Vietnam zal derhalve op een gegeven ogenblik voor het dilemma komen te staan: ofwel oorlogsmisdadiger worden ofwel een gegeven bevel weigeren uit te voeren. Dit volgt uit het slot van artikel 6 van het Charter van Neurenberg: ‘Leiders, organisatoren, aanstichters en handlangers, die bij het ontwerpen of uitvoeren van een gezamenlijk plan of komplot aan het begaan van een van de hiervoor genoemde misdaden hebben deelgenomen, zijn verantwoordelijk voor alle handelingen die bij het uitvoeren van een dergelijk plan werden verricht.’ Een Tribunaal als dat van Neurenberg of Tokio, dat bevoegd zou zijn strafrechtspraak uit te oefenen over de leidende figuren in het conflict-Vietnam, bestaat op het ogenblik niet. Onder deze omstandigheden kan aan individuele burgers niet het recht ontzegd worden duidelijk uit te spreken, tot welk oordeel een dergelijk Tribunaal zou moeten komen. Over de vraag of degene, die verklaart, dat Johnson volgens de maatstaven van Neurenberg een oorlogsmisdadiger is, volgens Nederlands recht strafbaar is, heb ik als niet-jurist geen oordeel. Mocht blijken, dat hier inderdaad sprake is van een strafbaar feit, dan zou dit slechts een voorbeeld zijn van het niet steeds te vermijden conflict tussen wet en geweten.
Prof. Dr. Bernard Delfgaauw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OorlogsmisdadigerProf. Dr. Bernard Delfgaauw, hoogleraar in de wijsbegeerte te Groningen, auteur van een respectabel aantal gedegen filosofische boeken, bovendien een vriendelijke man met een evenwichtig oordeel, heeft bij herhaling in het openbaar te kennen gegeven dat, naar de normen van Neurenberg en Tokio gemeten, president Johnson van de Verenigde Staten als een oorlogsmisdadiger beschouwd zou moeten worden. In tegenstelling tot veel anderen, studenten en artiesten die zich in dezelfde geest, maar misschien iets emotioneler hebben uitgelaten, is Delfgaauw niet vervolgd. Deze situatie geeft in allerlei opzichten te denken. Op de eerste plaats dit: als de uitspraak van Delfgaauw niet gestraft wordt, kan dit toch wel niet betekenen dat zij minder ernstig genomen wordt dan de emotionele kreten van studenten en artiesten. In zekere zin verdient zij juist meer ernstig ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nomen te worden en dat betekent in dit geval: als objectief juist beschouwd te worden. Het is dan merkwaardig dat de kreet als een belediging wordt opgevat, terwijl de kalme uitspraak met dezelfde inhoud niet beledigend geacht schijnt te worden. De waarheid dat Johnson een oorlogsmisdadiger is, mag wel gezegd, maar niet geroepen worden. De studenten zijn dus gestraft voor het feit dat zij zich door een waarheid lieten emotioneren, maar volgens welke wet is emotie strafbaar? Men moet een man van grote discipline zijn om, zoals Delfgaauw, rustig en evenwichtig een zo verbijsterende waarheid te kunnen constateren. Op de tweede plaats zie ik enige overeenkomst tussen de straffeloosheid van Delfgaauw en het probleem waar het hier over gaat: de megamisdadigheid van Johnson. Grof gezegd: boven een bepaald niveau en bij een bepaalde graad van kalmte wordt een daad niet meer als misdaad beschouwd. De professor mag wat de student niet mag; als hij iets zegt is het filosofie, zo schijnt men te denken, en filosofie is ingewikkeld en onschuldig. Ik ben erg blij dat Delfgaauw van dit onrecht gebruik gemaakt heeft om eens te proberen hoe het met de justitie hier gesteld is. Laten ze hem ongemoeid, dan kunnen ze moeilijk die studenten verder blokkeren in hun carrière. Gebeurt dat toch, dan blijkt dat er aan de consequentie in de toepassing van rechtsregels en in het definiëren van overtreding en misdaad heel wat ontbreekt. Zoals ik zei: de ‘overtreding’ van Delfgaauw was ernstiger dan die van andere demonstranten, ook in die zin dat zij minder dilettantisch was. Zij kan alleen ongestraft blijven als ze niet als overtreding wordt beschouwd; ze blijft ongestraft en schijnt dus niet als overtreding te worden beschouwd. Waarschijnlijk omdat zij zo ernstig is. Het enige wat er nu nog nodig is, is de consequenties daaruit trekken. Die zijn: erkennen dat het waar is wat Delfgaauw zegt, kleinere en meer dilettantische overtreders niet het leven zuur maken en vooral: bedenken dat misdaad niet een dillettantisch en emotioneel gedoe is, maar dat ook zeer grote, bijna onvoorstelbare en vakkundig uitgevoerde misdaden van historisch formaat, versierd met de meest kostelijke beginselen, misdaden zijn. Het gaat hier zoals vaak bij begrotingsdebatten in de gemeenteraden: over een dubbeltje wordt fanatiek gevochten, maar miljoenenprojecten ‘liggen technisch’ en zijn hamerstukken. De dimensies van een zaak kunnen zo geweldig zijn dat zij zich aan onze voorstelling dreigen te onttrekken. We weten allemaal wat een dubbeltje is, maar miljoenen laten ons koud. We winden ons op over kruimeldiefstallen en aanrandinkjes, maar als op bevel van Johnson persoonlijk een volk dreigt uitgeroeid te worden, vinden we dat hogere politiek, waar je toevallig maar verstand van moet hebben. Misdaden van dit formaat lopen kans niet eens gesignaleerd te worden of, als dat al aarzelend gebeurt, buiten elke vergelijking gehouden te worden. Daarom is het zo volkomen correct wanneer Delfgaauw de processen van Neurenberg en Tokio als uitgangspunt neemt. Want daar is voor de eerste keer in de geschiedenis de onvoorstelbare megamisdaad juridisch benaderd en binnen ons voorstellingsgebied gebracht. Het zou een misdaad op zich zelf zijn daarvan nu afstand te nemen om Johnson te kunnen goedpraten. Er moet integendeel telkens weer op gewezen worden dat een politiek van geweld wel degelijk misdadig is. En de misdadigheid van de ene partij kan niet weerlegd worden door een verwijzing naar het geweld van de andere partij. Door een eventuele misdadigheid van die andere partij wordt Johnson niet tot een engel verheven. Ook misdadigers kunnen tegenover elkaar staan. Maar het belangrijkste van alles is dat hier het vrijwillig ‘gebruiken’ van geweld ‘misdaad’ genoemd wordt en niet ‘harde politiek’ of iets dergelijks en dat dit gebeurt op grond van een bestaande juridische code. Die code | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengt het onvoorstelbare binnen ons blikveld en stelt ons in staat daarover een gefundeerd oordeel te vormen. Het is geen kwestie van ‘vuile handen’ of dat het politieke bedrijf ‘nu eenmaal’ hard is: we moeten hier het juiste woord gebruiken, misdaad, in dit geval oorlogsmisdaad. Dat element oorlogs- moet daarbij niet gehanteerd worden om de misdaad hoe dan ook te vergoelijken of als politiek vakwerk voor te stellen, maar integendeel om aan te geven dat het hier gaat om een megamisdaad. Hoe ernstiger en nadrukkelijker dit gebeurt, des te beter. Daarom zou het jammer zijn dat de uitspraak van Delfgaauw zou worden opgevat als een alleen maar filosofische bevinding. Het gaat er alleen maar om of ze waar is of niet. En ik voor mij geloof dat zij waar is.
Corn. Verhoeven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen misdaad zonder misdadigerHet woord ‘misdadiger’ roept bij velen het beeld op van een ongure verschijning, een individu dat nooit heeft willen deugen, dat geen geregeld werk presteert en wiens kwade natuur bij tijd en wijle tot uitbarsting komt in explosies die wij misdaden noemen. Maar President Johnson is een man van oprechte overtuigingen. Hij wil de vrije wereld verdedigen tegen de aanvallen van het communisme. Hij lijdt onder de verantwoordelijkheid die hij draagt: we zien hoe hij in weinig jaren verouderd is. Is het niet absurd President Johnson een misdadiger te noemen? Ik zeg dan ook niet dat hij een misdadiger is in de gewone zin: hij is een oorlogsmisdadiger in de zin van de tribunalen van Neurenberg en Tokio. Er woedt in Vietnam een misdadige oorlog, misdadig omdat hetgeen strategisch noodzakelijk is, een misdaad is tegen mensen. Was het bombardement op Rotterdam misdadig? Maar in Vietnam zijn meer bommen gevallen dan tijdens de gehele tweede wereldoorlog. Was het misdadig dat de Duitsers cultuurgoederen verwoestten? In Vietnam worden eeuwenoude cultuursteden vernietigd. Hebben wij ons verweerd tegen het begrip ‘totale oorlog’ waarin het onderscheid tussen burger en militair vervalt? In Vietnam zijn de burgers de eigenlijke slachtoffers. Napalmbommen onderscheiden niet tussen burgers en militairen. Het zijn de burgers die bij honderdduizenden van huis en haard worden vedreven. De tribunalen van Neurenberg en Tokio hebben slechts zin gehad als ze in het geweten van de mensheid hebben vastgelegd dat er geen misdaad mogelijk is zonder misdadiger. Er is geen roof zonder rover, geen moord zonder moordenaar, geen valsheid in geschrifte zonder een fraudeur. Daaraan behoefden we niet herinnerd te worden. Maar de massificering van de moderne maatschappij verbergt het individu en een moderne oorlog is bij uitstek een uiting van de moderne gemassificeerde maatschappij. De tribunalen van Neurenberg en Tokio hebben willen voorkomen dat oorlogsmisdaden in de anonimiteit zouden verdwijnen. Het mag niet mogelijk zijn dat er oorlogsmisdaden gepleegd worden, dat er duizenden werkelijke slachtoffers zijn die niet getroost kunnen worden, zonder dat er een werkelijke persoon is op wiens verantwoordelijkheid de oorlogsmisdaden teruggaan. De tribunalen van Neurenberg en Tokio zouden het geweten van de mensheid moeten scherpen. Maar op grond van een enkele omstandigheid is het onwaarschijnlijk dat ze hun doel zullen bereiken. Die omstandigheid was dat er slechts overwonnenen ter verantwoording werden geroepen. Natuurlijk, de betreffende Duitsers hadden voldoende schuld op zich geladen en het is begrijpelijk dat er tijdens het proces-Eichmann ook in Israël stemmen opgingen Eichmann te laten leven omdat hij door zijn dood de miljoenen do- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den niet zou kunnen uitboeten. Maar juist omdat er slechts overwonnenen ter verantwoording werden geroepen, zou de verdenking kunnen rijzen dat een proces, zoals dat van Neurenberg, slechts een kwaad te meer is waarmee de overwonnene geconfronteerd wordt, een element van het risico dat de overwonnene loopt. De tribunalen van Neurenberg en Tokio krijgen eerst nu een kans werkelijk op het geweten van de mensheid in te werken, als wij nu - voordat de oorlog geëindigd is en voordat de strijdkrachten uiteenvallen in overwinnaars en overwonnenen - protesteren en eraan herinneren dat er geen oorlogsmisdaden mogelijk zijn zonder een verantwoordelijk persoon. Uitsluitend op grond van deze ethische overweging en derhalve met uitsluiting van elk anti-amerikanisme, elk pro-communisme en elk anti-communisme onderschrijf ik de verklaring dat President Johnson van Amerika een oorlogsmisdadiger is in de zin van de Tribunalen van Neurenberg en Tokio.
Prof. Dr. H.H. Berger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen beledigingDe stelling dat iemand die zegt dat hij de Heer Johnson in de zin van de uitspraken van Neurenberg en Tokio als een oorlogsmisdadiger beschouwt, zich aan belediging schuldig maakt, is niet houdbaar. Dit is een mening die iemand geeft naar aanleiding van zijn opvatting over het recht. Iedereen is gerechtigd er een dergelijke mening op na te houden. Recht is geen geheimwetenschap waar alleen ingewijden over mee kunnen praten, maar een publieke zaak. De uitspraak is een conclusie uit het naast elkaar stellen van twee feiten-reeksen. Ten eerste de verdragen en uitspraken van Neurenberg en Tokio en ten tweede de daden die door L.B. Johnson worden verricht. Het is geen emotionele kreet zoals ‘Johnson moordenaar’, maar een wetenschappelijk oordeel. Het is evenmin beledigend dit te zeggen als wanneer men zegt, ‘ik ben van mening dat Piet zich schuldg gemaakt heeft aan diefstal in de zin van de griekse wet’. De opmerking houdt geen moreel oordeel in, wat wel het geval is als men zegt ‘Piet is een dief’. Het staat nog altijd niet vast of degenen die deze uitspraak doen, het eens zijn met de uitspraken van Neurenberg en Tokio. De bedoeling om te kwetsen is zeker niet aanwezig. Maar die bedoeling hebben degenen die ‘Johnson moordenaar’ roepen ook niet. Zij richten zich niet tegen een bepaalde meneer Johnson maar tegen de Amerikaanse president als resultante van een geheel systeem. Ook zij die zeggen dat zij menen dat Johnson een oorlogsmisdadiger is in de zin van de beide uitspraken, hebben die zelfde bedoeling. En daarom zal de rechterlijke macht ook hier wel in willen grijpen. Wie zegt Johnson moordenaar zonder te willen kwetsen, maakt zich niet schuldig aan belediging, maar hij verzet zich tegen een bepaalde orde. De rechterlijke macht is er nu juist om die orde in stand te houden. Niet om een of andere orde te handhaven bestaat ze, maar om de bestaande orde in stand te houden. Het verwijt van klasse-justitie is dan ook absurd, want in een staat die op een bepaalde klassestructuur berust, is het de taak van de Steehmannen en de Rambonets, de van Dedems en de Hartsuykers om die structuur, die essentieel deel van de bestaande orde is, in stand te houden. Het is absurd verwijten te maken van politieke rechtspraak, omdat de rechtspraak een politiek instrument is. Ieder die steelt, verzet zich tegen de bestaande orde, verwerpt die bestaande orde en wordt gestraft niet omdat hij een ander leed heeft berokkend, maar omdat hij de bestaande orde heeft aangetast. Zoals bij alle politiek is het een vraag van opportuniteit of men in een bepaald geval handelend zal optreden of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. Het is een geval van politieke opportuniteit of iemand vervolgd zal worden, omdat hij gezegd heeft dat hij meent dat Johnson een oorlogsmisdadiger is in de zin van de uitspraken van de tribunalen van Neurenberg en Tokio. De vervolging van een hoogleraar die intellectueel boven de rechters uitsteekt, zou wel eens een schending van de bestaande orde kunnen geven die erger is dan een opmerking over Johnson.
Mr. Dr. Rudolf J.C. Cornegoor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van publiek naar parlementKunnen docenten en publicisten ooit reden hebben de straat op te trekken en handtekeningen te zetten? Hun opdracht is, ook als die een zaak van actueel en snel belang betreft, eerder dan dit massawerk: de persoonlijke nauwkeurige beschouwing, het verwerven, beoordelen en verstrekken van de grondigst mogelijke nformatie, het benutten van hun veronderstelde intelligentie voor het ontdekken van zoveel mogelijk relevante nuanceringen. Ik heb dat dezer dagen weer dikwijls moeten begrijpen. Op zure manier. Op de vraag of iemand de verklaring dat hij Johnson als oorlogsmisdadiger beschouwde, zou kunnen ondertekenen, volgde dikwijls een pijnlijk nee. Pijnlijk omdat het ging onder begeleidende overwegingen als ‘nee, het speet hem, wat staat er eigenlijk precies, hij bedoelt: precies, in de protocollen van Neurenberg? had ik die van Tokio bij de hand? en kon ik bij benadering overzien wat er sinds 19 zoveel in Vietnam allemaal was gebeurd? kon ik vertellen in welke mate Johnson vrij man was en dus verantwoordelijk en in hoeverre hij afhankelijk was van adviseurs en instituties? en trouwens waarom verklaarden we niet tevens, dat Ho Tsji Minh oorlogsmisdadiger was? waarom altijd zo eenzijdig anti-Amerikaans? nee, de zaak lag toch niet zo simpel als simpelman dacht. Natuurlijk, tegen de oorlog in Vietnam waren we allemaal. We waren tegen iedere oorlog. Nogal wiedes. Wie was er nou vóór oorlog? En het moest natuurlijk zo vlug mogelijk afgelopen zijn daar in Vietnam. Ook nogal glad. Maar Johnson oorlogsmisdadiger... nee hij tekende niet’. Hij tekende niet: bij gebrek aan nuance. Van de weerwerking voelt de vrager zich plomp, grof, log en traag worden aan alle innerlijke en uiterlijke leden. Verbazing dat het evidente niet gezien wordt, wordt geëvenaard door een eigenaardige mengeling van afgunst en vernedering. Vernedering omdat ik aan de onintelligente massa word toegevoegd, afgunst omdat de neezegger temidden der woeligste baren zijn denkplicht zo trouw blijft uitoefenen. Hij doet het plaatsvervangend voor mij, als ik me weer eens door duis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tere drift laat meeslepen. De stralende intelligentia. Eigenlijk de mensen die ik ideaal vind: geen driftbollen, geen ongeduldigen, geen stemverheffers zoals degenen zijn die vooral zichzelf zo graag horen, maar mensen die het om de zaak gaat. Die de zaak tot spreken laten komen, bereid zelf achter de zaak in nederige anonimiteit te verdwijnen. Erg gewaagd is elke publieke oordeelvelling, schaamteloos het oordeel dat zich uit in een kreet als ‘Johnson oorlogsmisdadiger’.
Is het nu het tijdstip voor betoog en argumentatie? Niet elk tijdstip is goed voor betoog en argumentatie. Als je huis in brand staat, is het niet in strijd met de redenerende rede om vol te houden, dat water in het algemeen het vuur blust, maar beter is om bijwijze van argument water op het vuur te smijten. Sommige tijdstippen is het betoog en de argumentatie overbodige omslag. Zulke tijdstippen veronderstellen betoog en argumentatie bekend en roepen om iets anders. Wie nu niet weet wat het charter van Neurenberg inhoudt, niet raden kan wat in de tegenstrijdige informatie over Vietnam op beslissende wijze betrouwbaar en solide is overgeleverd en niet weet, dat in Vietnam onbetwistbaar misdaden gepleegd worden in de zin van Neurenberg, die is niet alleen zomaar onvoldoende geïnformeerd. Want nu die informatie momenteel niet meer moeilijk te verwerven is - voor intellectuelen die de weg naar de boekhandel kennen -, is de ongeïnformeerde vandaag naar den vleze te vadsig om dat nog met ijver van meer intellectuele aard te kunnen verbergen.
Er is nog iets anders. Neurenberg en Tokio zijn rechtsplegingen van overwinnaars over overwonnenen geweest. Misschien is alle recht op deze manier ontstaan, dat op een geschikt moment een overwinnaar een overwonnene definitief en niet alleen met de wapenen maar met de kracht van hart en ziel wilde verdelgen. Misschien ging altijd een overwinnaar het rituale van rechtsregels opstellen om aan zijn incidentele woede de waardigheid van universele noodzaak mee te delen. Het is niet onaannemelijk, dat alle wetten uit zo'n machtsbegeren spruiten. Volgens die beschouwing zou dan de bloedigste wraaklust de oorsprong van alle rechtsregels zijn. Toch is dat niet wat we onder recht verstaan. Het blijft ook altijd aan Neurenberg een schoonheidsfout, dat de regels er door militaire overwinnaars met de galg zijn bevestigd over verslagenen. Een schoonheidsfout op wat misschien de grootste poging tot rechtscodificatie van deze eeuw is. Geen naam die de wereld zozeer tot vrede en geweldloosheid verplicht als Neurenberg. Amerika heeft Neurenberg gewild. Wat moet nu anders gebeuren als Amerika toetsen aan zijn eigen plechtig vastgelegde, met galgen en gevangenisstraffen bezegelde vredeswil? Iemand het recht op deze toetsing ontzeggen, dat moet minister Polak wel bedenken, is Amerika bij voorbaat als rechter van Neurenberg niet serieus nemen, Amerika immers buiten de geldigheid van dat charter plaatsen ofwel Amerika bij voorbaat verlagen tot het niveau van die amorele verdragenschenner die in Neurenberg alleen als spook aanwezig was. - Als Amerika echter Neurenberg zou schenden en daarbij moedwillig volharden, is dat nu niet meer alleen verdragschennerij, maar, omdat het komt van de zijde van de grote rechter van destijds, een gevaarlijke bruutheid, die gevaar en bruutheid van het ons bevriende staatshoofd van vóór 1940 angstig nabij komt.
En nog iets anders is er. Wanneer mag men iemand voor wat dan ook aanklagen? Als het niet mag op grond van redelijke aanwijzingen en stellige overtuiging, maar als gewacht moet worden tot het doorslaggevend bewijs door de rechter is erkend, dan vergt men meer dan normaal bij vervolging gevergd wordt. Wie als journalist, ambtenaar, huisvrouw, leraar, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ernstig zegt, dat Johnson oorlogsmisdadiger is, meent daarvoor bewijzen te hebben. Hij kent het charter van Neurenberg en hij toetst daaraan betrouwbaar te achten Vietnamese berichten. Hij is geen rechter en doet geen uitspraak, maar hij is óók niet iemand die zich kan verschuilen achter onwetendheid en hij klaagt dus aan. Gezegd wordt wel, dat in de huidige Johnson-oorlogsmisdadiger-actie een verwarring van feiten plaats vindt. De vraag wordt gesteld wat eigenlijk de bedoeling is: pleiten voor vrijheid van meningsuiting in Nederland of een bepaald standpunt in de kwestie-Vietnam verdedigen? Het onderscheid lijkt heel wat, maar stelt niets voor. Bij nadere beschouwing is hier ook het antwoord te vinden of publicisten en docenten op intekenlijsten hun handtekening moeten zetten en de straat moeten optrekken. Wie anders zou eigenlijk moeten zeggen dat Johnson oorlogsmisdadiger is indien niet ‘het publiek’? Er is geen Openbaar Ministerie voor dit karwei. Wie in de kwestie-Vietnam meer bepaaldelijk het standpunt wil verdedigen, dat het optreden van Amerika een oorlogsmisdaad | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is in de zin van Neurenberg en Tokio, die moet dat naar het schijnt noodzakelijk zeggen op een manier die met onze wet, art. 117 Wetboek van Strafrecht, in strijd komt. Dat zijn niet twee verschillende dingen, dat is een en hetzelfde. Daarom ook moet hij de straat op, de massa winnen en door middel van die massa een bestaande structuur van openbare orde doen veranderen. Het ontbreken van een Openbaar Ministerie en het ontbreken van een Rechter maken, dat de aanklacht van het publiek, van de gestencilde blaadjes, de demonstraties, de handtekeningenacties wel zonder juridisch effect blijft, maar niet dat ze moreel slecht of zinloos is. Al was het alleen maar, dat daardoor het ontbreken van Openbaar Ministerie en Rechter als een duidelijk gemis aan het licht treedt.
En daarom tenslotte dit: wat hebben de aanklagers van hun daad te verwachten? Wij leven toevallig in een land, dat Amerika niet zomaar vriendschappelijk gezind is, maar Amerika eeuwige dank verschuldigd weet. Amerika is voor velen van ons het ideaal van vrijheid, recht, democratie, menswaardigheid. Wij hebben het geïdealiseerd tegen de klippen op. Maar nu is hier niemand meer, die niet op zijn minst soms aan Amerika twijfelt. En elke dag groeit het aantal van de mensen, die het in geweten niet langer kunnen goedkeuren wat de grootste natie van de westelijke cultuur - op gevaarlijke wijze ook schijnende te handelen namens die westelijke cultuur - op de wereld uithaalt.
Wat zou moeten, waar ik van droom, is: een Nederlands parlement dat de stichting van een Nederlands Tribunaal vergt, opdat dit zich zal uitspreken over het al of niet misdadig karakter van de Amerikaanse oorlog in Azië, en komt dit tribunaal tot de bevinding, dat de aanklacht van het Nederlandse publiek gegrond is, dat het parlement dan de minister van buitenlandse zaken verplicht in Washington een nota te overhandigen, waarin bericht, dat Nederland van nu af de - namens de meerderheid der Amerikanen handelende - President beschouwt als oorlogsmisdadiger.
Lambert Tegenbosch
Ondergetekenden zijn van mening dat President Johnson van Amerika oorlogsmisdadiger is in de zin van de Tribunalen van Neurenberg en Tokio.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duttend in heldentenueJan Maris is het pseudoniem en Brief aan een bisschop is het galgeboekje, dat ik helemaal gelezen heb, tot de laatste letter vergeefs benieuwd naar het antwoord op twee vragen: voor welke bisschop is het epistel bestemd, en waarom houdt de afzender zich zo angstvallig schuil? ‘De steller’, zo verklaart de achterflap in zijn onvervalst Belgisch, ‘is bijzonder goed geplaatst en heeft de nodige bevoegdheid om met kennis van zaken deze problemen te behandelen’. Als dat waar is, maar het boekje zelf bevestigt die veronderstelling niet, moet ik zeggen dat het een bijzonder flauwe streek is. Vooral als hij meent wat hij beweert, past het hem niet zijn bijzonder goede geplaatstheid vooraf in veiligheid te brengen en de argwaan van zijn lezers af te leiden naar Pieter van der Meer of, wat behalve etymologisch ook stilistisch niet ondenkbaar is, op Siebe van der Zee. Die lezers zullen wel geen bisschop zijn, want voor anonieme brieven hebben die hun secretaris.
Ik signaleer het geval omdat ik er het zoveelste blijk in zie van katholieke dubbelhartigheid, weddend op links, maar zo bevangen in rechts dat het pijnlijk is om aan te zien. Tweemaal 's jaars en niet méér betreedt Jan Maris het kerkgebouw maar hij blijft ziek van ellende om het geteem van zijn vrouw die hem nauwkeurig navertelt wat zij bij het vervullen van haar zondagsplicht moet ondergaan. Een pseudoniem is niet genoeg, de kerkhervormer zoekt dekking achter Eva, en vanuit die positie roept hij een schisma uit, dat de gedweeë kerkgangers buitenzet en wat hij noemt de open katholieken canoniseert, niet op grond van kerkbesef of ander moois, maar op grond van het wantrouwen waarmee de hiërarchie hen gadeslaat. Ofschoon hij de liefde de christelijke opdracht bij uitstek noemt, herhaaldelijk en dus allicht niet bij wijze van kreet, verzuimt hij de feiten te noemen waarop die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
incriminatie berust. Het weinige wat hij aan feitelijks te berde brengt berust op knipsels uit een verre wereldpers die zwaar vereenvoudigd zijn doorgedrongen tot iedere plaatselijke krant en langs die weg Jan Maris' kennis van zaken verheffen tot de eer van een achterflap.
Een post-scriptum van vier pagina's vol zulke knipsels is nodig voordat Maris voor de draad komt met de kapitale vraag die iedereen al verwacht had op bladzijde 7. Maar er zit wel zoveel consequentie in de onachterhaalbaarheid van Maris, dat ook die vraag zich hult in voorbehoud en ornament. Niemand kan er helemaal zeker van zijn, wel een vraag te hebben vernomen. Schiet op een bisschop, schiet op het kerkvolk, schiet desnoods op mevrouw, wie Maris iets doen wil, zal eerst iets moeten bewijzen. Hier is de passage: Of de woestijntocht, de exodus die van de christen wordt gevraagd er thans niet in bestaat (.....) de zichtbare en machtige Kerk te verlaten. Of het niet wenselijk is dat de gelovigen zichzelf een tijdlang de uitdrukkelijke sacramenten zouden ontzeggen om (.....) een gezuiverde dienst te herontdekken. Terwijl een ander zou zeggen: herbegin je weer? rekent Jan Maris zulke zaken dus kennelijk tot de serieuze onderwerpen van gesprek, en daarin staat hij nog altijd niet alleen. De speculant die in de theologie het winstgevendste beleggingsobject van de twintigste eeuw blijft zien, riskeert een pijnlijke misrekening, want het groeifonds is de woordenkraam der renegaten. Als de godgeleerden steelse blikken richten van het altaar naar het kerkportaal, projecteren zij ze op het pleintje daarbuiten. Zo groot is hun wereld. To be or not to be, in deze fase van de evolutie, draait nog altijd rond de rokken van de bisschop. Kerkverlating is niet denkbaar zonder martelaarschap. Moet het zonder de epische allures van een exodus, dan weigeren ze dag te zeggen met het handje. Zoals een jood die zijn erfvijand nog niet klein heeft aan de klaagmuur, kleven zij aan de trappen van het kerkportaal. Ze verzinnen een papieren bisschop om een zak te hebben voor hun braaksel. Blijkt dan nog dat er iets naast gegaan is, onvindbaar zijn ze als de sterre der zee, want tot in de naam die zij verkiezen besmet hen het roezemoezend smoezend latijn.
Door hun geloof uitdrukkelijk buiten de discussie te plaatsen, niet zonder en passant te suggereren dat het intact is en dieper zit dan bij de paus, ontslaan ze zich van de verplichting het voorwerp van hun kritiek met zijn eigen maatstaf te meten en spelen buitenstaandertje zonder de moed te hebben het ook werkelijk te zijn. Ze gaan er uit omdat ze het diepst van allemaal erin zitten, maar hun neus gaat bloeden als blijkt dat de lekkere linkse jongens van buiten tegen het binnenste iets hebben en op de grijze aanhang alleen maar spuwen. Naar allebei de kanten zitten ze op rozen: de prelaat, beschaamd door hun voorbeeldig christendom, prevelt zijn innigste zegening, de progressieve buitenstaanders pakken een biertje met hen omdat ze zulke toffe jongens zijn. En terug in het kerkportaal, aan de navel van hun wereld, verzadigen ze zich aan hun zaligste momenten, omdat exodus, woestijntocht en gezuiverde diensten de ware woorden zijn, mooie woorden, heroïsche woorden, martyriumwoorden, maar gelukkig toch maar woorden, waarop je slapen kunt als een marmot.
Fons Sarneel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij lutkieToen ik jaren geleden eens een schriftelijke ruzie gemaakt had met een van de medewerkers van het vroegere tijdschrift Aristo-, kreeg ik een brief van Wouter Lutkie priester, waarin hij allerlei pogingen deed om zijn medewerker te sauve- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren en tegelijk probeerde mij voor zijn ideeën of wat hij daarvoor hield te winnen. De brief eindigde als volgt: ‘Gij zijt nog jong, kunt nog alle kanten uit; kent gij Hatvany?’ Die zin zal ik mijn leven lang onthouden, al zal ik nooit in staat zijn uit te leggen waarom. Hij ligt in mijn geheugen op één hoop met allerlei zinsneden uit geschiedenisboeken die wij vroeger moesten leren, zoals bv. ‘Thorbecke laakte scherp en juist de houding der regering, maar diende geen motie in; voorlopig bleef het daarbij’. Ook ‘Miep liet zich de boterhammetjes van tante Lenie goed smaken’ valt daar min of meer onder. Iets tofs en iets absurds tegelijk. Ik word daar nog eens gek van, dat weet ik bijna zeker. Maar daar gaat het nu niet over. Enige jaren later dan, niet meer zo jong zijnde, lang niet meer alle kanten op kunnende en Hatvany nog steeds niet kennende vond ik dat ik Lutkie eens moest spreken. Het was al vlak voor de tijd dat de goede Bekkers, waarschijnlijk een van de weinige bezoekers die het niet op zijn befaamde bibliotheek gemunt had, de verschoppeling van de Bossche clerus uit voorzorg bediende. Ik had een half smadend, half moraliserend vers ontvangen, alleen getekend met initialen en een verwijzing naar een oude jaargang. Blijkbaar had ik weer iemand uit die kring geërgerd. Bij mensen met zoveel princiepen kan dat elk moment gebeuren. Ik wilde er toch meer van weten en maakte een afspraak met de bejaarde bezieler van ‘talenten die wegens de onafhankelijkheid van hun standpunt elders geen onderdak erlangen’. Toen ik hem zag, schrok ik erg, want in mijn jeugd hoorde ik nogal eens enthousiaste verhalen over zijn imponerende verschijning. Ik trof een gummileeuw in een vervallen toestand, in wiens uiterlijk ik zelfs geen sporen van indrukwekkendheid kon ontdekken, een vereenzaamde oude man die waarschijnlijk bezig was te ontdekken dat ook zijn leven een droom geweest was. Het verleden blijkt onbegrijpelijker te zijn dan wij denken; eisen dat het ons imponeert is al een stuk romantische integratie van wat misschien wel helemaal en van meet af aan absurd geweest is, een poging om continuïteit te geven aan een geschiedenis die alleen uit een aantal schokken bestaat. De zaak waar het over ging, was vlug uit de doeken gedaan. De afzender werd snel ontdekt en goedmoedig beschreven als een temperamentvol man, iemand met een heel eigen en fier beleden standpunt. Nou goed, dat wist ik dan weer. Intussen had Lutkie ergens in zijn stoffige huis dat helemaal bibliotheek en kantoor leek te zijn, twee flesjes chocomel gehaald en twee glazen. Terwijl we zo zaten, kon ik het niet nalaten in de ruime bibliotheek rond te kijken. Lange tafels op schragen, vol met tijdschriften stonden er, keurig gerangschikt alsof het hier een officieel instituut was, gonzend van zinvolle arbeid. Dat was dan ook wat mij het meest vervreemdde in deze omgeving. Het spookte er van interesse en aanhang die er niet was. Zoveel boeken kunnen niet van één persoon zijn en wat is dat voor een mens die ze niettemin als zijn geestelijk eigendom beschouwt en zich zelf daarmee de allures van een instituut geeft? Een geestelijke gulzigaard die constant bulkt van de indigestie of een genie? Lutkie was geen genie, zoveel kwaads mag je van een dode toch wel zeggen. Hij heeft zich zelf als instituut niet waar kunnen maken.
Wie hij wel was is mij in de loop van die middag niet gebleken, ook niet toen ik een uitvoerige rondgang tussen de boeken mocht maken. Die stille getuigen van zijn machteloze aspiraties gaven mij geen enkel houvast. Ik begrijp ook de mensen niet die achter deze bibliotheek aangezeten hebben. Ik zou, geloof ik, nog niet één op de duizend banden die hier armoedig en griezelig bij elkaar staan te verstoffen, willen bezitten. Een politiek soort moralisme uit de twintiger jaren is hier waarschijnlijk completer dan waar ook ter we- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reld vertegenwoordigd. Maar welke dwaas wil dat zelfs nog maar verzamelen? Ineens vraagt Lutkie mij: ‘Hebt U de Opera Omnia al eens gezien?’ Ik weet niet wat hij met die vraag bedoelt en ben een beetje bang dat het zijn eigen volledige werken zijn die hier door nijvere aanhangershanden verzameld ergens bijeen staan en waarover hij misschien wel vragen gaat stellen. Meer dan een paar alinea's van dit bewogen proza heb ik nooit kunnen lezen. Stijl en toon werpen dan onoverkomelijke versperringen op. En bij Opera Omnia denk ik altijd aan Augustinus of zo iemand. Ik wist dus niet zo goed wat ik moest antwoorden en durfde ook niet rechtstreeks de voor de hand liggende vraag te stellen wiens Opera Omnia hij bedoelde. Nu, het waren de Opera Omnia van Benito Mussolini, in prachtige zwarte banden, een hele rij vol. Hij bleek er zeer belezen in te zijn, maar op mijn aarzelende vraag of dit soort van mensen, laten we maar zeggen: mensen van de daad, eigenlijk wel schrijvers kunnen zijn, antwoordde hij dat er veel ‘theater’ bij was. Die banden schenen voor hem toch meer een trots bezit te zijn dan een bron van geestelijk voedsel. Staande voor die compacte massa overkoepelend en onverteerbaar gebral zuchtte hij meewarig alsof hij mij wilde vragen hem te ontslaan van de plicht zich zelf te verdedigen. Maar ik had niet eens de neiging hem over zijn vroegere voorkeuren te attaqueren, omdat ik mij bij zoveel verwarde onbegrijpelijkheid niet eens gekwetst voelde.
Bij de tafels van de tijdschriften miste ik Raam. Hij had het opgezegd sinds Knuvelder, zei hij, maar hij bedoelde Tegenbosch, zo'n nieuwe richting in gegaan was. Wat dat betekende legde hij niet uit, evenmin wat hij vond van de richting van al die andere tijdschriften. Ik denk dat hij ze niet meer las. En toch liever de compleetheid van de collectie willen prijsgeven dan het principe. Was er dus toch iets van geestelijk eigendom in die zanderige collectie rariteiten? De imponerende dirigentenkop werd nog krachtig in de nek geworpen, het stokje zwiepte nog vinnig in het rond. Maar het orkest was allang verdwenen; ik vraag mij af of het er ooit geweest is. Zou de dood dan toch een verlossing kunnen zijn?
Corn. Verhoeven |
|