nis en dus een filologische benadering van de bron en breder cultuurhistorisch onderzoek zal nieuwe gegevens opleveren. Sterker nog: de bundel Conformisten en rebellen, waarin tekst en context centraal staan, is daar zelf het voorbeeld van.
Van de commentaren op de bijdragen die in de verschillende sessies geleverd zijn, springen die van Henk van Nierop (sessie 1) en van Johan Decavele (sessie 3) in het oog: zij voegen niet alleen toe en loven niet alleen, maar geven ook duidelijk tegengas. Terecht brengt Van Nierop de groot-Nederlandse gedachte ter sprake en wijst hij erop dat het VNC-project een voorbeeld is van een onderzoeksaanpak die een einde moet maken aan de tweedeling van Noord en Zuid. Toch meent hij dat, doordat het theoretisch kader van beide onderzoeken uiteenloopt, ‘een meer geïntegreerde visie op de rederijkerij in Noord en Zuid’ minder helder naar voren komt. Als reactie hierop voldoet de belofte dat er aan het eind van beide projecten een synthese zal worden gepubliceerd ‘waarin de resultaten voor Noord en Zuid met elkaar vergeleken worden en een helder beeld voor de Nederlanden als geheel zal ontstaan’ (p. 91).
Johan Decavele zet kritische kanttekeningen bij de vraag of uit rederijkersteksten wel zo duidelijk op te maken valt welke religieuze ‘smaak’ wordt uitgedragen en of deze in overeenstemming is met de officiële kerkleer of juist niet. Daarvoor zijn de rederijkersteksten, op een enkele uitzondering na, te duister en cryptisch geformuleerd. Daarmee neemt hij het overkoepelende thema van het congres eigenlijk onder vuur: ‘hoe braaf of hoe stout waren die zogenoemde seditieuze spelen van zinne in de vijftiende en vooral in de zestiende eeuw nu werkelijk?’ (p. 192). Uit de reacties blijkt dat een antwoord op die vraag mogelijk al ligt in het gebruik van de moedertaal voor religieus getinte teksten, iets wat op rebellie zou duiden. Radicaliteit en rebellie zijn echter ook te grote woorden voor een proces dat zich over een lange periode uitstrekte en waarbij verschillende invloeden van autoriteiten, kerkelijke en wereldlijke leiders, een rol speelden.
De bundel Conformisten en rebellen bevat een conglomeraat aan bijdragen. Nu eens staat de rederijkerij van een stad centraal - de bijdragen van Meeus, Oosterman, Waite en Ramakers over Antwerpen, Brugge, Amsterdam en Haarlem -, dan weer een persoon, bijvoorbeeld in het artikel van Koppenol over Pieter van der Mersch. Of een tekst, bijvoorbeeld het loflied op retorica van de Zeeuwse dichter Jacob Pieterse Rontsaet, die, zoals Moser het formuleert ‘met de moed der wanhoop’ aan het einde van een rederijkersbloeiperiode in 1636 oproept: ‘dus strit doch voor de konste/ en voor retoreca’ (p. 221). Of een beroepsgroep: schilders en drukkers. Zo beschrijft Bruijnen hoe de Leuvense schilder Joost van der Baren een buitengewoon nauwe band onderhield met de rederijkers, waar andere schilders met name ten behoeve van de jaarlijkse ommegang en andere festijnen samenwerkten met de dichtkunstenaars. En schrijft Waterschoot over de kunst van het drukken, maar ook over de drukker als zakenman die zich genoodzaakt zag om ‘populaire nutsteksten, zoals almanakken en muntevaluaties’ (p. 261) en religieuze en wetenschappelijke teksten te drukken. Rederijkersteksten horen minder in dit rijtje thuis: drukkers vonden hun teksten te elitair, rederijkers op hun beurt waren terughoudend omdat ze geen behoefte hadden aan lieden die kritisch over hun schouders meekeken. Deze houding veranderde toen Willem van Oranje in 1577 Gent bezocht, een gebeurtenis die werd opgeluisterd met drie togen (tableaux vivants) van de rederijkers. Het verslag van de intocht, geschreven door Lucas d'Heere en geredigeerd door Marnix van St. Aldegonde werd wél gedrukt en verspreid, waarmee ze drukker en rederijker samenbrachten. Tot slot geeft de bijdrage van Grijp een prachtige introductie op het beluisteren van de cd Rethorijckers en musyckers. Dankzij zijn uitleg wordt bijvoorbeeld het spel tussen muziek en (rijm)woord
duidelijker en ben je je als luisteraar bewust van de verschillende uitvoeringen van bijvoorbeeld liedteksten met binnenrijm. Daarmee is de toegevoegde cd niet zomaar een extra aardigheidje bij de bundel, maar een voorbeeldig geïntegreerd onderdeel.
Een bundel waarin zoveel aspecten aan de orde komen zoals noord en zuid, interdisciplinariteit en specialisme, tekst en ambacht, stad en regio, behoeft een duidelijke samenvatting en/of slotbeschouwing. Die zijn er beide, de samenvatting van Ramakers aan het begin, de samenvattingen in de commentaren en de beschouwing over verdere onderzoekslijnen door De Ridder en Spies waarmee het boek eindigt. Zij roepen op de relatie tussen steden en regio's onderling en die tussen de steden en