publiceerde in King Arthur in the Low Countries (Leuven, 2000), onder redactie van Claassens en Johnson). Op p. 29 wordt abusievelijk vermeld dat alleen het katern met de Ridder metter mouwen een katernsignatuur heeft. Immers, ook bij de drie kernteksten zijn soms vage sporen van signaturen te zien. Wat ik in de inleiding mis, is een eigen inbreng van de editeurs. In plaats van hun visie op de romans te presenteren, volgen zij veelal trouw de opvattingen over de teksten zoals die in de secundaire literatuur te vinden zijn, waarbij zij bovendien weinig selectief te werk gaan. Daardoor is de analyse van de ruim onderzochte Wrake van Ragisel veel omvangrijker (p. 9-24) dan de besprekingen van de andere werken. Deze werkwijze heeft bovendien tot gevolg dat de lezer voor de volledigheid informatie krijgt over artikelen die in het onderzoek nauwelijks of geen rol spelen.
Voor de kern van het boek, de edities en vertalingen (p. 50-727), verdienen Johnson en Claassens alle lof. De uitgaven, bezorgd met behulp van een microfilm van het handschrift, zijn betrouwbaar, de vertalingen adequaat en leesbaar. Per roman begint de verstelling opnieuw en zijn de hoofdstuktitels eveneens - en in afwijking van de tekst in het handschrift - opnieuw genummerd, ter wille van het gemak van de lezer (p. 45). Terwijl de editeurs daarmee de individualiteit van de afzonderlijke romans visueel accentueren, blijft de compositie waarvan de romans onderdeel vormen inhoudelijk nadrukkelijk de aandacht opeisen. Zo wordt aan het begin van de Wrake van Ragisel verwezen naar de Queeste vanden Grale, een roman die (uiteraard) niet in Dutch Romances III opgenomen is, en zijn de romans door overgangspassages met elkaar verbonden. De lezer blijft zich daardoor gelukkig bewust van een wezenlijk element van de vijf teksten: zij maken deel uit van een verhalencyclus.
De tekstuitgave wordt gevolgd door een schema dat de Middelnederlandse Lancelottraditie wil visualiseren (p. 728), een lijst met emendaties en incidentele toelichtingen bij tekstpassages (p. 729-742), een bibliografie (p. 743-750) en een register van personen en plaatsen in de uitgegeven teksten (gerangschikt per roman, p. 751-761). De bruikbaarheid van het schema is helaas zeer gelimiteerd vanwege twee fouten. Niet alleen is de positie van de Lancelotcompilatie ten opzichte van de Oudfranse trilogie Lancelot-Queste-Mort Artu en de Rotterdamse Fragmenten onjuist weergegeven - zoals ook het geval is in KingArthur in the Low Countries (p. 34), dat als bron gediend heeft - bovendien wordt Lanceloet en het hert met de witte voet niet vermeld. The devil is in the detail.
Dat de vijf Arturromans die tussen de Queeste vanden Grale en Arturs doet ingevoegd zijn, nu bereikbaar zijn voor mediëvisten die geen Middelnederlands lezen, is een grote sprong voorwaarts, waarvoor we Johnson en Claassens dankbaar mogen zijn. Het is te hopen dat zij de tijd en de rust krijgen om hun titanenwerk voort te zetten. De rest van de Lancelotcompilatie staat immers nog op hun programma. De editeurs zullen zich daarbij niet alleen geconfronteerd zien met vele duizenden verzen, zij zullen ook een fundamentele keuze moeten maken. Verwerken zij de tekstingrepen van de zogenoemde corrector, die gelijktijdig met de kopiisten werkte, in hun editie of niet? Dit probleem deed zich bij de voorbereiding van Dutch Romances III niet voor, omdat de corrector de vijf ingevoegde romans na de Queeste niet bewerkt heeft. Maar als het om de rest van de compilatie gaat, is er geen ontkomen aan.
Wie de vijf door Johnson en Claassens uitgegeven romans in een breder perspectief geplaatst wil zien, doet er goed aan A Companion to the Lancelot-Grail Cycle ter hand te nemen. Deze bundel studies is gewijd aan de trilogie Lancelot-Queste-Mort Artu en de Oudfranse en anderstalige romans en tekstencomplexen die ermee samenhangen. Onder aanvoering van de Amerikaanse romaniste Carol Dover presenteert een keur aan gezaghebbende auteurs de vaak ingewikkelde materie op overzichtelijke wijze.
De trilogie Lancelot-Queste-Mort Artu maakt deel uit van een imposante romancyclus, die in het onderzoek bekend staat onder de benamingen Vulgaatcyclus en Lancelot-Graalcyclus. In dit tekstencomplex, dat tussen 1215 en 1235 ontstaan is, wordt de trilogie voorafgegaan door twee romans waarin de voorgeschiedenis van Arturs rijk beschreven wordt: de Estoire del Saint Graal en de Estoire Merlin (inclusief de Suite, een langgerekte continuatie die de link vormt tussen de Estoire Merlin en de Lancelot). De cyclus is één maal volledig uitgegeven, door H. Oskar Sommer in de jaren 1908-1916 (The Vul-