Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Stijl en schoonheid van de Middelnederlandse epische poëzieGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hij nauwelijks met concrete voorbeelden uit de teksten onderbouwt, waarbij zijn wat drammerige toon soms weerzin zal oproepen. Maar ook is het zo dat Van Mierlo's esthetische benadering van oudere literatuur ons gewoon niet zo goed ligt. Zo'n benadering wordt door sommigen als anachronistisch beschouwd, als te vaag en te subjectief voor de serieuze wetenschap. Al enige decennia overheerst in de medioneerlandistiek een historiserende benadering, met meer interesse in publiek en functie van de teksten, dan in de eigenschappen van die teksten zelf.Ga naar voetnoot4 Om deze redenen en andere hebben wij tegenwoordig geen aandacht meer voor de esthetische kenmerken van Middelnederlandse teksten, of - zo kan men ook stellen, maar daarover later meer - durven wij daaraan geen aandacht te schenken. Maar is wat Van Mierlo zocht werkelijk zo vreemd? Is zijn esthetische blik inderdaad a-historisch? En kunnen wij beter zwijgen als het gaat om het mooie of het lelijke van Middelnederlandse teksten? Nee, zo luidt volgens mij het antwoord op de vragen. Zeker, zijn uitspraken zijn vaak ongegrond en moeten inderdaad met enige scepsis bekeken worden. Maar toch meen ik dat de aandacht die Van Mierlo heeft voor de esthetische dimensie van Middelnederlandse literatuur door ons te weinig wordt opgebracht. Een esthetische benadering kan wel degelijk waardevol zijn. Ik zou dit nog provocerender willen formuleren: wie geen oog heeft voor haar schoonheid doet te weinig recht aan de Middelnederlandse literatuur. In het hiernavolgende betoog zal die stelling worden uitgewerkt aan de hand van twee verhalende Middelnederlandse versteksten. Een analyse van de literaire vormgeving zal laten zien dat deze poëzie op een zinnige wijze vanuit esthetisch perspectief beschouwd kan worden. Op bezwaren en mogelijkheden van zo'n perspectief ga ik aan het einde van dit stuk in.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||
Spelen met klankenHet dertiende-eeuwse dierenverhaal Van den vos Reynaerde (verder aangeduid als de Reynaert) wordt al enige eeuwen geroemd als een bijzondere tekst, een meesterstuk van Willems hand.Ga naar voetnoot6 Men kan zich afvragen waarin dat bijzondere nu eigenlijk zit. Heeft de charme van de Reynaert iets te maken met Willems stijl? Daarmee was iets bijzonders aan de hand, zo viel Jonckbloet al in zijn editie van 1856 op. Hij wees op het voorkomen van ‘allitererende formulen’ en op het terugkeren van rijmklanken, iets wat volgens hem geen ‘bloot spel van het toeval’ was.Ga naar voetnoot7 Pas aan het begin van de twintigste eeuw zou Willems omgang met klanken opnieuw aandacht krijgen. In zijn ‘meesterlijke commentaar’, zo door Hellinga betiteld, onderwierp Buitenrust Hettema de Reynaert aan een grondige analyse; niet alleen keek hij naar de humor, antro- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||
pomorfie en intertekstualiteit, tevens liet hij zijn licht schijnen over Willems stijl.Ga naar voetnoot8 Een belangrijk kenmerk daarvan was volgens Buitenrust Hettema een voortdurend muzikaal spel met klanken. Allerlei ‘wel-klinkende klankreeksen’, bestaande uit assonanties, alliteraties en binnenrijmen, zouden in de verzen van de Reynaert terugkeren.Ga naar voetnoot9 Al vanaf de start van de Reynaert ziet men of beter gezegd hoort men dat klankspel. Willem die Madocke maecte, daer hi dicken omme waecte.Ga naar voetnoot10 De eerste klank van het eerste vers - de w - is tevens de eerste klank van het laatste woord van het tweede vers, en daartussen valt de overheersing van de m op. Allitererend zijn Ic bem Bruun, des coninx bode (525) of Hi sach suut onder die zonne (759), en naast het eindrijm kennen de volgende verzen ook binnenrijm: In wederzijden van der baren
Ghinc een hane wijde mare. (293-294)
Het zijn doorgaans simpele mededelingen die de dichter ook anders had kunnen formuleren, maar hij kiest en schikt zijn woorden zo dat vaak een of ander klankeffect ontstaat. Grappig wordt dat in de verzen 1847-1851, waar Belin de ram en zijn dame ten tonele worden gevoerd: Doe spranc up Belin de ram
Ende sine hye, die met hem quam.
Dat was dame Ha Wy.
Belin sprac: ‘Gawy
Alle voert met onser claghen.’ (1847-1851)
De naam van Belins gade doet denken aan het Franse ah oui, waarmee mogelijk gesuggereerd wordt dat de ooi seksueel ietwat omgeremd zou zijn, ‘maar bij voordracht zal ook het geblaat van een schaap tot uitdrukking zijn gebracht’, zo zegt Lulofs.Ga naar voetnoot11 Het plezier waarmee Willem hier met klanken speelt is evident. Men ziet het ook in de volgende verzen die de overdreven reactie van de koningin beschrijven als zij hoort van de moordaanslag op haar echtgenoot, koning Nobel. Van schrik jammert zij het uit. Die coninghinne wart vervaert
Ende sprac: ‘O wy! Lieve Reynaert!
O wy, Reynaert! O wy, o wy!
O wy! Reynaert! Wat sechdi?
Ic mane hu bi der selver vaert,
Dat ghi nu ons secht, Reynaert,
Die hu ziele varen sal,
Dat ghi ons secht de waerheit al
Openbare (...).’ (2151-2159)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zeker, we weten niet precies hoe het Middelnederlands, en in het bijzonder Willems dialect, heeft geklonken. We kunnen enkel afgaan op de schriftelijke bron, waardoor dit soort onderzoek iets hachelijks heeft. Toch meen ik dat Buitenrust Hettema en Jonckbloet gelijk hebben en dat een spel met klanken een essentieel kenmerk is van Willems dichttechniek. Ze zitten weliswaar enigszins verborgen, maar wie de tekst aandachtig onderzoekt op hun aanwezigheid - of wie door een nadrukkelijke voordracht op hun aanwezigheid gewezen zou worden - ontwaart een overdaad aan assonanties, alliteraties en binnenrijmen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre Willems klankspel een uniek verschijnsel is binnen de Middelnederlandse epiek: wie weet welke klankkunstenaars nog zullen worden ontdekt!Ga naar voetnoot12 Maar dat het verschijnsel een belangrijke rol speelt in de Reynaert moge duidelijk zijn uit bovenstaande voorbeelden.Ga naar voetnoot13 En wellicht is het een reden waarom de tekst door sommigen zo wordt gewaardeerd.Ga naar voetnoot14 | ||||||||||||||||||||||||||||
Spelen met verzenEnigszins verwant aan wat Willem hier doet, is de stijl van de anonieme dichter van het dertiende-eeuwse levensverhaal van Jezus, Vanden levene ons Heren. Deze schrijver gaat echter grootschaliger te werk. Niet klanken maar verzen modelleert hij naar elkaar. Een aardig voorbeeld daarvan komt uit de proloog, waar de dichter zijn afkeer van profane literatuur duidelijk maakt:Ga naar voetnoot15 Meneghe rime soe es ghemaect
Die ter zielen luttel smaect:
Van battaliën ende van minnen,
Van meneghen die wi niet kinnen,
Van Roelande ende van Oliviere,
Van Alexandre ende van Ogiere,
Van Walewaine ende van sire macht
Hoe hi weder jeghen sine viande vacht,
Van Digenen hoe hi sijn lijf
Tormente omme een scone wijf,
Van Pyramuse hoe hi sijn leven
Omme minne verloes. Dats al gescreven. (5-16)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een ander voorbeeld: Gabriel, hi ne lette niet.
Hi dede dat hem sijn meester hiet.
Hi voer ter stat van Nazareth.
Hi seide al dat hem was geset.
Vant hi Marien ten venstren staen?
Vant hise achter straten gaen?
Vant hise in plaetsen? Vant hise int spel?
Neen, hi niet! Die maecht pensde al el.
Hi vantse in eenre verholene stat
Daer sie allene besloten in sat,
Daer sie allene daghelike
Aenbede Gode van hemelrike. (161-172)
Allerlei woorden en uitdrukkingen herhaalt de dichter, en hij positioneert ze zodanig dat er een parallelle, symmetrische versbouw ontstaat. Al die formele herhalingen schenken de verzen van Vanden levene ons Heren een repeterend patroon, een zekere cadans, een effect dat vergelijkbaar is met dat van een refrein in een lied waarin een grondvorm wordt herhaald. Dit stijlmiddel, dat aangeduid kan worden met de term parallellisme, komt men verspreid door de hele tekst tegen. Grofweg eenvijfde deel ofwel twee op de tien verzen is betrokken bij parallelle constructies. Dat is zeer veel: vergelijkend onderzoek toont aan dat parallellisme in andere verhalende gedichten doorgaans veel minder wordt toegepast. In de intensiteit waarmee en de mate waarin de dichter van Vanden levene ons Heren het stijlmiddel hanteert, wordt hij niet geëvenaard.Ga naar voetnoot16 De uitgever van een recente editie van de tekst kondigt Vanden levene ons Heren aan ‘als een van de mooiste Nederlandstalige gedichten uit de Middeleeuwen’.Ga naar voetnoot17 Waarin dat ‘mooie’ nu zit, dat vertelt de uitgever niet, maar zou het niet, net als bij de Reynaert, verband kunnen houden met de bijzondere stijl van de tekst, met het verstechnisch kunnen van de dichter? Laten we hem nogmaals citeren. Mi te verslane sin geren niet el:
Mi selen sie verraden saen.
Mi selen sie houden ende vaen.
Mi selen sie geselen ende slaen.
Mi selen sie crucen, sonder waen.
Mi selen sie dorne setten op mijn hoeft.
Mi selen sie onwerden, des mi geloeft.
Mi selen sie spuwen in minen mont.
Mi selen sie onwerden als enen hont. (1353-1361)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De esthetiserende dichterWillem en de anonieme auteur stileren geraffineerd en met verve hun gedichten, zo blijkt uit deze voorbeelden. Maar waarom doen ze dat eigenlijk? Waarom wordt in de Reynaert dat klankspel gebruikt en wat is de reden van die zo markante stilering van Vanden levene ons Heren? Ik denk dat de toepassing van deze literaire technieken voortkomt uit de wens van beide dichters om hun verzen fraai te presenteren. Zij willen hun poëzie een zekere welluidendheid geven. Zoals de pracht en praal van een bepaalde levensstijl kunnen getuigen, van wat Huizinga noemde een ‘zucht naar schoner leven’, zo ziet men in de vormgeving van deze teksten een streven naar een fraaie vorm.Ga naar voetnoot18 Men zou dus kunnen zeggen dat beide dichters hun teksten esthetiseren. Het gestileerde voorkomen van hun teksten verraadt iets van wat men een esthetisch bewustzijn zou kunnen noemen, een kunstzin. De dichters zijn zich bewust van het feit dat een tekst op een literaire wijze kan worden vormgegeven en dat verzen op een kunstzinnige wijze verluchtigd kunnen worden. Ze hebben gevoel voor het schone in literaire kunst, en ze streven het na. Willem en de dichter van Vanden levene ons Heren beschouwen hun poëzie dus eigenlijk op een esthetische wijze. Op het moment dat zij hun gedichten componeerden moet de schoonheid ervan in hun gedachten hebben meegespeeld. Wat men hier eigenlijk ziet is een esthetische benadering van literatuur. De volgende vraag dringt zich dan op: als de dichters van deze teksten zelf oog èn oor hadden voor de schoonheid van hun creaties, is het dan a-historisch als ook wij, hedendaagse onderzoekers, aandacht voor die schoonheid zouden opbrengen? Nee, integendeel. Wie de esthetische dimensie van de epiek negeert, sluit zijn ogen voor een essentieel aspect van deze teksten. Aandacht voor hun schoonheid is als men het zo bekijkt volstrekt niet a-historisch of anachronistisch, maar juist onderdeel van het literaire leven van de Middeleeuwen. Ik ben het dan ook niet eens met H. Pleij, waar hij ‘het als finaal onderzoek opwerpen van allerlei vragen van intrinsieke aard (structuur, taalgebruik, metaforen, poëtica)’ opvat als een anachronistische bezigheid, die ‘alleen het perspectief van de tijdeloze esthetiek’ zou openen.Ga naar voetnoot19 Het moet niet worden uitgesloten dat middeleeuwse dichters wel degelijk besef hadden van het perspectief van de tijdeloze esthetiek, en vanuit dat perspectief bepaalde stilistische effecten nastreefden. De twee hier besproken dichters illustreren dat volgens mij. Men zou dus eigenlijk het omgekeerde kunnen stellen, namelijk dat het veronachtzamen van de schoonheid van Middelnederlandse literatuur geen recht doet aan de historische werkelijkheid. Voor het doorgronden van de Reynaert en het schrijverschap van Willem is het noodzakelijk om te weten dat hij mooi en welluidend wilde dichten. Kortom, waarom zouden wij ons blikveld bewust beperken, waar de dichters van de Reynaert en die van Vanden levene ons Heren zelf een esthetische kijk op hun literatuur hadden? | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Twisten over smaakJa, waarom eigenlijk? Blijkbaar bestaat er nogal wat huiver voor esthetisch getoonzet onderzoek van oudere teksten. Behalve de volgens mij onjuiste opvatting dat zulk onderzoek anachronistisch zou zijn, speelt er meer. De esthetica wordt nogal vaak geassocieerd met ongefundeerde waarde-oordelen; de discipline heeft een imago van onwetenschappelijkheid en subjectiviteit. Dat imago is niet geheel onterecht. Laten we nog eens kijken naar Jozef van Mierlo. In zijn literair-historische werk houdt hij zijn mening over de schoonheid, de ‘kunstwaarde’ in zijn woorden, van de Middelnederlandse literatuur niet voor zich. Zo ook in het geval van het Roelantslied, de Middelnederlandse vertaling van het beroemde Chanson de Roland. Een vergelijking tussen de bron en de vertaling brengt Van Mierlo tot het volgende oordeel over de Nederlandse tekst: De stijl is zwak, veelal zonder kleur, zonder bouw, zonder verscheidenheid [...] zonder beweging zooals het Fransch die heeft.Ga naar voetnoot20 Het is een vernietigend oordeel. Hoe opmerkelijk is het dan niet dat in dezelfde periode een andere onderzoeker, namelijk G.G. Kloeke, heel anders over datzelfde Roelantslied oordeelt! Na een omstandige analyse van versificatie en ritme, en zonder de Oudfranse tekst er expliciet bij te betrekken, stelt hij over de Middelnederlandse tekst: ‘Het zware rhythme dezer sonore verzen wekt associaties aan de galmende tonen ener luidende doodsklok’.Ga naar voetnoot21 Het galmen van een luidende doodsklok... Hoezo een zwakke en kleurloze stijl? Hoezo zonder beweging? Het meningsverschil tussen Kloeke en Van Mierlo laat zien dat esthetische beschouwingen makkelijk kunnen ontsporen in een welles-nietes-discussie. De een vindt iets mooi, de ander vindt het lelijk, en wat volgt is een discussie die voornamelijk bestaat uit allerlei subjectieve en vrijblijvende uitspraken. Persoonlijke smaak is dan het enige wat telt. De subjectiviteit van esthetisch onderzoek is een probleem, maar het is een probleem dat men niet moet opblazen. Wie zich met Kunst bezighoudt, zal nu eenmaal niet altijd volledig objectieve en controleerbare uitspraken kunnen doen. Wie dat laatste als een vereiste ziet voor letterkundig onderzoek zal noodgedwongen over fundamentele aspecten van literatuur moeten zwijgen. In dat geval raakt het terrein van onderzoek in mijn ogen zeer verschaald. Bovendien ben ik van mening dat esthetisch onderzoek weliswaar niet volledig objectief is, maar wel tot op zekere hoogte objectiveerbaar kan zijn. Men kan zich afvragen hoe de indruk van schoonheid ontstaat en een poging doen om op een analytische wijze de oorzaak van die esthetische indrukken te achterhalen. Wellicht komt men tot de conclusie dat die indrukken veroorzaakt worden door het uiterlijk van een tekst, door de stijl. De volgende stap is dan de analyse en beschrijving van die stijl, iets wat wel met een redelijke ob- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||
jectiviteit kan plaatsvinden. Het is mogelijk om stijl te onderzoeken zonder een oordeel te geven. Of iets lelijk is, mooi of nog mooier, dat doet er in zulk onderzoek niet toe. Als ik het klankspel in de Reynaert of het parallellisme in Vanden levene ons Heren bestudeer, dan kan ik dat doen zonder te zeggen of ik zulke stijlmiddelen nu waardeer of niet. Ik wil simpelweg weten in welke mate Willem speelt met klanken, hoe intens en complex hij dat doet, wat de effecten van zijn stijl zijn, en of hij daarin origineel is of niet. Of ik zijn alliteraties fantastisch vind of eigenlijk maar banaal, dat maakt op dit niveau van onderzoek volstrekt niet uit. Dit maakt de esthetica niet tot een objectieve, waardevrije wetenschap; men zal geen wetten ontdekken die voorspellen wanneer iets mooi of lelijk is. Wel komt men volgens mij iets nader tot de achtergronden van bepaalde esthetische indrukken. Een ander bezwaar tegen esthetisch onderzoek zou kunnen zijn dat het zich richt op ‘topstukken’. Ook die angst lijkt mij onterecht. Het onderzoek hoeft zich niet te beperken tot alleen die teksten die wij mooi vinden. Alle teksten komen er voor in aanmerking, ook literaire geschriften die buiten de traditionele canon vallen of schrijfsels die esthetisch gezien niet behagen, die ‘lelijk’ worden gevonden. Wel is het zo dat onderzoek van stijl en schoonheid (na verloop van tijd) z'n favoriete teksten zal kennen. Voor sommige benaderingen is het ene gedicht nu eenmaal boeiender dan het andere. Maar dat verschijnsel is niet meer dan normaal. Wie de relatie tussen opdrachtgevers en dichters wil onderzoeken heeft meer aan Jacob van Maerlant dan aan gefragmenteerd en anoniem overgeleverde ridderromans; de studie van de bewerkingstechniek van Oudfranse teksten gaat voorbij aan originele Middelnederlandse teksten; en wie hoofsheid onderzoekt komt waarschijnlijk niet snel in een rijmkroniek terecht. Zo zal ook esthetisch onderzoek zich concentreren rond interessante gevallen, zoals het werk van dichters die zich stilistisch sterk manifesteren. Maar dat betekent niet dat alleen mooie of canonieke teksten interessant zouden zijn en de rest er eigenlijk niet toe zou doen. | ||||||||||||||||||||||||||||
PerspectievenZijn dus de bezwaren tegen een esthetische benadering van de Middelnederlandse epiek overkomelijk, de inzichten die zij kan opleveren maken haar zeer aanlokkelijk. Niet alleen leidt een esthetisch perspectief tot meer begrip van de afzonderlijke teksten, zoals ik hier voor de Reynaert en Vanden levene ons Heren heb betoogd. Ook kan het ons inzicht vergroten in de diversiteit in auteurschap en literatuuropvattingen binnen de Middelnederlandse verhalende poëzie. Belangwekkende vragen wachten op antwoord. In hoeverre verschilden de schoonheidsidealen van Middelnederlandse verhalende dichters? Kan daarin een zekere classificatie aangebracht worden, bijvoorbeeld in auteurs die met hun teksten wilden behagen en zij voor wie esthetische overwegingen een secundaire rol spelen? Verder zijn er de diachronische lijnen die Van Mierlo niet schuwde te trekken. Wat is er waar van zijn bewering dat het belang van schoonheid afneemt na de hoofse roman? Of verplaatst de schoonheidsbeleving zich naar andere, niet-stilistische terreinen, en worden profijt en waarheid mooi gevon- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den?Ga naar voetnoot22 Het beantwoorden van zulke vragen vereist een grootschalig en comparatief opgezet onderzoek, waarin vanuit esthetisch perspectief dichters en teksten van allerlei pluimage tegen elkaar worden afgezet. Een dergelijke onderneming sluit mooi aan bij onderzoek naar de literatuuropvattingen van middeleeuwse dichters, maar met dit verschil dat niet de theoretische, poëticale exposés, bijvoorbeeld in prologen, centraal staan. Het resultaat van het schrijven is het uitgangspunt, de teksten zelf. Analyse van stijl en schoonheid is dan ook in beginsel tekstueel van aard. Daarbij hoeft het niet te blijven. De medioneerlandistiek hoeft geen exclusieve schoonheidssalon te worden, zonder enige aandacht voor wat op de straat speelt. Een esthetische benadering kan probleemloos samengaan met aandacht voor de cultuurhistorische aspecten van het Middelnederlandse literaire bedrijf. De uitdrukkingswijze van een dichter zal ongetwijfeld ergens samenhangen met zijn wereldbeeld, de manier waarop hij het leven aanschouwde of de functie van zijn poëzie. Dat samenhang bestaat tussen de historische context en de literaire vormgeving blijkt overigens uit het onderzoek van E. van den Berg, waarin duidelijke verbanden worden gelegd tussen kenmerken van stijl en versificatie van Middelnederlandse epiek en het gewest van ontstaan.Ga naar voetnoot23 En voor een ander genre, de lyriek, heeft F. Willaert laten zien hoe de formele en poëticale variatie samenhangt met de manier waarop het lied functioneerde: als hoogstaande literatuur voor en door fijnproevers, of als liedkunst die vooral gecomponeerd was ten behoeve van ‘het hoofse amusement, vaak zonder grote literaire pretentie’.Ga naar voetnoot24 Ook de esthetica van verhalende teksten zou men op zo'n ‘functionele’ wijze kunnen duiden. Neem Vanden levene ons Heren nog een keer. Misschien is de repetitieve stijl van deze tekst wel bedoeld om het verhaal over het lijden van Jezus Christus niet alleen inhoudelijk, maar ook op stilistisch vlak te intensiveren, indringender te maken. Soms is het alsof onder Vanden levene ons Heren het onontkoombare ritme van een mars dreunt, waarmee op een haast agressieve manier een boodschap de wereld ingezonden wordt. Heeft dat te maken met een bepaald publiek (van leken bijvoorbeeld) dat overtuigd moest worden van de portee van die passie? Was juist dat publiek gebaat bij een bezwerende, meeslepende stijl? Zulke vragen illustreren dat in een esthetische literatuurbeschouwing een tekst niet noodzakelijk gezien wordt als een autonoom kunstwerk, los van enige historische context. Het is niet zo dat door de esthetische functie van oudere literatuur te accepteren, alle andere mogelijke functies van die tekst worden ontkend.Ga naar voetnoot25 ‘De historische | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en de literair-kritische benadering van middeleeuwse letterkunde zijn complementair en hoeven niet tegen elkaar te worden uitgespeeld’, is al eens eerder gesteld.Ga naar voetnoot26 Met de literaire kunst is het wat dit betreft niet anders gesteld dan met schilder- en bouwkunst, waarvan het wetenschappelijk onderzoek zich kenmerkt door een geheel vanzelfsprekende aandacht voor stilistische en esthetische aspecten. De techniek van een schilder, de stijl van een bepaald bouwwerk... het zijn kwesties die men niet kan wegdenken uit de kunstgeschiedenis. Weinig kunsthistorici zullen echter ontkennen dat een middeleeuws kerkgebouw naast een esthetische waarde ook een sociale, ideologische functie heeft gehad en dat een miniatuur niet enkel poogde te behagen maar evenzeer tot devotie wilde aanzetten.Ga naar voetnoot27 Samenvattend kan men het volgende stellen. Uit de manier waarop sommige Middelnederlandse epische dichters hun verhalen hebben gestileerd, blijkt hoezeer zij streefden naar schoonheid. Achter de zo uitgesproken literaire vormgeving van deze teksten ontwaart men een artistiek, esthetisch bewustzijn. Schoonheid was voor deze schrijvers een zaak van belang, en er is geen reden waarom het dat niet ook voor ons kan zijn: als de auteurs zelf al een esthetische blik hadden, dan is het immers niet ahistorisch dat ook wij oog hebben voor het mooie en het stilistische van hun gedichten. Verzuimen we die esthetische dimensie aandacht te geven, dan doen we het Middelnederlandse epos schromelijk tekort. | ||||||||||||||||||||||||||||
SummaryThis article presents a reflection on stylistic and aesthetic aspects of Middle Dutch epic poetry. On the basis of the analysis of repetitions of sounds and words the writer argues that authors of 13th century texts like Van den vos Reynaerde and Vanden levene ons Heren were very well aware of the form and beauty of their texts. In this way stylistic and aesthetic research attributes to a better understanding of the single text. Although primarily concerned with formal aspects of texts, investigation of style and beauty is very well compatible with attention for the cultural dimensions of medieval literature.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden, Opleiding Nederlandse taal en cultuur Postbus 9515 nl-2300 ra Leiden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|