Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Mooie boeken en gemiste kansen
| |
[pagina 193]
| |
TerminologieDe vraag wat een verzamelhandschrift is, komt expliciet aan de orde in de lezingen die op 8 april 1999 in Brussel zijn gehouden, en die zijn gebundeld in Codices miscellanearum. Het is een belangrijke vraag, want wie een reeks opzet met de bedoeling verzamelhandschriften uit te geven, moet weten waarover hij het heeft. Wat bij het doorlezen van de stukken opvalt, is de enorme verscheidenheid aan bronnen die aan de orde komt. De constatering in het voorwoord dat ‘l'on est frappé par les fortes similitudes entre les manuscrits composites écrits dans les cinq langues traités’ (p. 16) zou ik in elk geval niet voor mijn rekening hebben durven nemen. In de bijdragen worden verschillende handschriften besproken die in opzet en inhoud verwantschap vertonen met het handschrift-Van Hulthem (zie bijvoorbeeld in de bijdragen van Hasenohr en Westphal), maar meteen wordt ook duidelijk dat we hier niet met hét verzamelhandschrift te maken hebben. De rondwandeling door het terminologische oerwoud waarop Gumbert ons onthaalt, maakt juist duidelijk dat er heel wat sterk van elkaar verschillende handschrifttypen zijn (in opbouw, ontstaansgeschiedenis, intentie van de samensteller of juist het ontbreken daarvan) die meer dan één tekst bevatten, terwijl juist dat ene criterium in het Nederlandse onderzoek zo belangrijk lijkt te zijn. De verschillende bijdragen maken duidelijk dat er nog wel wat kanttekeningen zijn te plaatsen bij het uitgangspunt van de reeks, dat een handschrift dat van meet af aan bedoeld is als materiële eenheid en dat meer dan één tekst bevat, een verzamelhandschrift zou zijn. Een getijdenboek, dat per definitie verschillende teksten bevat, en meestal een materiële eenheid vormt, is in deze opvatting een verzamelhandschrift, terwijl een codex die in eerste instantie is opgezet om één tekst te bevatten, maar later is uitgebreid met losse bladen of katernen waarop aanvullende teksten werden genoteerd, juist geen verzamelhandschrift genoemd mag worden.Ga naar voetnoot3 Volgens mij is het eerder omgekeerd: het doorsnee getijdenboek is geen verzamelhandschrift, want de maker van het handschrift verzamelde niet, hij schreef een bestaande verzameling over in één arbeidsgang.Ga naar voetnoot4 Het tweede voorbeeld is wel een verzamelhandschrift: de maker ervan was een verzamelaar en was misschien zelfs van begin af aan van plan de codex uit te breiden als de gelegenheid zich voordeed. Ik wil hier nu niet verder ingaan op vraag wat een verzamelhandschrift is en welke verfijning in terminologie gewenst is om beter inzicht te krijgen in de verschillende manieren waarop middeleeuwers handschriften samenstelden en gebruikten. Recente publicaties van Erik Kwakkel laten in ieder geval zien dat een goed gekozen terminologie uiterst verhelderend werkt voor het begrijpen van de omgang met boeken en teksten.Ga naar voetnoot5 Niet alleen de lezingen leiden tot terminologische bedenkingen, ook de inleiding van de editie geeft daar aanleiding toe. In een goed opgezet betoog wordt scherp uiteengezet wat er bekend is over de band, de codex en het schrift. De gebezigde terminologie is eenduidig en daardoor goed bruikbaar, maar zodanig specialistisch dat velen het als geheimtaal zullen ervaren. Het maakt duidelijk dat er grote behoefte is aan een mediëvistische pendant van het Handboek editiewetenschap van Marita Mathijsen dat zes jaar geleden verscheen.Ga naar voetnoot6 De kennis die ligt opgeslagen in diverse inleidingen van onder | |
[pagina 194]
| |
andere de MVN-reeks en de Lancelot-edities, een heldere uiteenzetting over nieuwe opvattingen op het gebied van tekstkritiek en stemmatologie, gevoegd bij een goed overzicht van de verworvenheden van het onderzoek in bijvoorbeeld germanistiek, romanistiek en anglistiek (waarbij vooral ook electronisch editeren aandacht verdient) zou het liefst moeten worden samengevat in een handboek dat zowel studenten als wetenschappers wegwijs maakt. Als het Constantijn Huygens Instituut meer wil zijn dan een producent van nieuwe (meestal voortreffelijke) edities, maar ook praktische handreikingen wil bieden en richting wil geven aan de discussie over tekstuitgaven, zou het middelen vrij moeten maken om tot een dergelijk handboek te komen. | |
AfstemmingZelden zullen in een korte tijd zoveel publicaties zijn gewijd aan één middeleeuws handschrift als recent aan het handschrift-Van Hulthem. De editie en de facsimile ontsluiten de tekst op voorbeeldige wijze, de (uitgaven rond de) tentoonstellingen leveren een belangrijke bijdrage aan de popularisering van wetenschappelijke kennis en inzichten (waarbij toch in de eerste plaats de voortreffelijke en prachtig geïllustreerde catalogus 's Levens felheid in één band genoemd moet wordenGa naar voetnoot7), en het Repertorium van teksten in het handschrift-Van Hulthem biedt een voorbeeldig uitgangspunt voor wie onderzoek wil doen naar de inhoud van het handschrift. Dit repertorium is een van de verrassingen onder de publicaties, maar vestigt meteen ook alle aandacht op een gemiste kans. Maar eerst iets over de kwaliteiten van dit repertorium. M.E.M. Jungman heeft van alle teksten in het handschrift beknopte samenvattingen gegeven, die bijvoorbeeld een goede ontsluiting bieden op thema's, motieven en namen die erin voorkomen. Voorts worden edities vermeld, en wordt voor veel teksten de paralleloverlevering gegeven. Niet volledig, zoals Jungman in het toelichtende boekje ook duidelijk maakt (vooral korte spreuken zijn verre van uitputtend behandeld) maar toch in heel veel gevallen vrijwel compleet. Het repertorium is gepubliceerd op cd-rom en behoort tot het pionierswerk op het gebied van de electronische publicatie. Mede door de goede database-architectuur en de gedegen toelichting-op-papier van de hand van J.B. Voorbij laat dit repertorium zien dat de electronische publicatie een volwaardig medium is. Dat maakt het des te spijtiger dat er door de andere spelers op het Hulthem-veld, die wisten dat dit repertorium in de maak was, niet geprobeerd is om tot een samenwerking te komen die had kunnen resulteren in een cd-rom waarop ook alle teksten en een digitale facsimile waren opgenomen. Het zal wel commerciële koudwatervrees, behoefte aan profilering van het eigen project, huiver voor het nieuwe medium of een combinatie van deze drie zijn geweest, die de totstandkoming van zo'n digitaal monument heeft verhinderd. In ieder geval is het ook op enkele andere punten duidelijk dat de afstemming van de ‘deelprojecten-Hulthem’ niet optimaal is geweest. Zo beschikken we in één klap over drie uitvoerige handschriftbeschrijvingen, enkele overzichten van het onderzoek, diverse typeringen van de inhoud, en verschillende dateringen en lokaliseringen die meestal gering maar daarom niet minder duidelijk van elkaar verschillen: uiterst verwarrend voor wie niet is ingewijd in de medioneerlandistiek en eerlijk gezegd ook wel enigszins beschamend voor zo'n kleine tak van wetenschap. | |
Verzamelhandschriften: het onderzoekIn de oproep van Van Anrooij en Hogenelst werd een perspectief geschetst van onderzoek waarin de studie van het verzamelhandschrift een centrale plaats zou vervullen. Nu, tien jaar later, moet het toch mogelijk zijn vast te stellen wat er van terecht gekomen is. Als ik me beperk tot het handschrift-Van Hulthem kan geconstateerd worden dat er veel onderzoek is verricht, dat we veel beter weten waar | |
[pagina 195]
| |
het handschrift onstaan moet zijn (vooral door de bloedstollende speurtocht van Herman Brinkman in een artikel in Nederlandse LetterkundeGa naar voetnoot8), maar dat bijvoorbeeld eigenlijk nog helemaal niet duidelijk is hoe de verzameling heeft gefunctioneerd. Ook ten aanzien van de andere handschriften waarvan ondertussen edities zijn verschenen, valt op dat er vaak een en ander is uitgezocht door de editeur(s) van de betreffende uitgave, maar dat er toch niet echt een hausse aan studies naar het karakter van verzamelhandschriften is te constateren (waarbij misschien een uitzondering gemaakt moet worden voor het terrein van de artes). Maar het zou wel eens te vroeg kunnen zijn om conclusies te trekken. De edities (en diverse facsimiles) zijn er nu, enkele voorbeeldige studies hebben getoond wat bereikt kan worden, en in het bewustzijn van huidige en vooral aankomende onderzoekers is ‘het verzamelhandschrift’ een bestaande realiteit, niet iets waarvan het belang langzaamaan ontdekt moet worden. Er is daarom alle reden deze overwegingen naar aanleiding van een koffer vol boeken in majeur te eindigen. De medioneerlandistiek is een volwassen en voluit professioneel metier geworden. Het maken van goede edities en repertoria wordt door de onderzoekers serieus genomen als fundamentele basis voor het vak, en wordt, zij het soms iets te schoorvoetend, financieel mogelijk gemaakt door NWO, KNAW, VNC en andere instellingen. Bovendien is er het besef dat nagedacht moet worden over de vraag wat een verzamelhandschrift is en hoe het kan bijdragen aan het beeld dat wij ons vormen van de literatuur in de middeleeuwse samenleving. En tenslotte blijkt het heel goed mogelijk inzichten uit dit onderzoek te vertalen naar een breder publiek, zelfs wanneer een voor het oog onopvallend handschrift als Brussel, KB, 15.589-623 daarvan het centrum uitmaakt.
Adres van de auteur: Middelstegracht 95, nl-2312 tv Leiden |
|