Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdQue faire avec cela?
| |
[pagina 196]
| |
dat hij zelf uitgaf, en een aantal liederen en spotpreken. De broze fragmenten blijken als deeltjes van een puzzel aan elkaar te passen, zodat een paar enkele en dubbele bladen konden worden gereconstrueerd. Nadat ze enkele tientallen jaren geleden op een weinig bevredigende manier waren gerestaureerd, zijn ze onlangs uit hun plastic verpakking gehaald, ingescand en opnieuw volgens de huidige stand van de wetenschap geconserveerd. In het jaar 2000 verscheen in aansluiting op deze behandeling een diplomatische editie vergezeld van een integrale zwart-wit reproductie van alle fragmenten, die weliswaar afzonderlijk maar nooit eerder in hun geheel waren gepubliceerd. De uitgave vult als deel 5 in de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden de lacune tussen deel 4 dat in 1997 verscheen en de delen 6 en 7 die al sinds 1999 op de markt zijn. Het onderzoek heeft uitgewezen dat het handschrift-Borgloon bestaan moet hebben uit ten minste drie fascikels, elk samengesteld uit meerdere katernen. Alle teksten zijn door één en dezelfde kopiist geschreven en wel in een weinig verzorgde littera cursiva. Het afschrift is over de hele linie onzorgvuldig en de spelling en de taal van de kopiist worden gekenmerkt door een aantal opvallende slordigheden. Hier was duidelijk iemand aan het werk die een verzameling teksten voor eigen gebruik aanlegde. Een repertoirehandschrift van een voordrachtkunstenaar zoals vroeger ooit is verondersteld, is dit boekje niet geweest. Vermoedelijk hebben de afzonderlijke fascikels een tijd lang een zelfstandig leven geleid, tot ze op een gegeven moment in een perkamenten of leren band zijn bijeengebonden. Een lang leven heeft dit boekje niet gekend, want al in de loop van de zestiende eeuw is het verknipt en tot maculatuur verwerkt. Rekening houdend met de slechte staat waarin de fragmenten zich bevinden, met het moeilijke schrift van de kopiist, met zijn wispelturige spelling en zijn nalatige abbreviaturengebruik, heeft het uitgeversteam respectabel werk verricht. Er valt maar weinig op de transcriptie aan te merken. Bij wijze van steekproef heb ik de foto's van het Jonatas en Rosafiere-fragment met de editie vergeleken.Ga naar voetnoot1 Op regel 388 lees ik ‘te voeren legghen’ in plaats van ‘te weren legghen’. De voor Limburgse verhoudingen uiterst ongewone spellingvariant ‘werrelt’ in vers 527 lijkt me eerder ‘werelt’ te zijn, een vorm die elders in het handschrift aan de lopende band wordt aangetroffen, sporadisch afwisselend met ‘werlet’. Op regel 1000 tenslotte zou ‘minnen’ m.i. ook ‘muren’ kunnen zijn, maar dat zullen de uitgevers wel onder de kwartslamp uitgezocht hebben. Het schrift en de grillige spelwijze van de Borgloonse kopiist hebben de uitgevers van het handschrift tot aanleiding genomen om de geldigheid van de editieprincipes ter discussie te stellen, die in 1994 door de projectcommissie van de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden voor alle delen werden vastgelegd.Ga naar voetnoot2 Het liefst hadden de uitgevers van deel 5 de spelwijze van u, v, w, i en j aan de geplogenheden van het moderne Nederlands willen aanpassen. Ze beargumenteren deze ingreep met de betere leesbaarheid van de editie (blz. 77). De projectcommissie van de reeks heeft deze afwijking van het oorspronkelijke concept ‘omwille van de consistentie van de reeks’ (blz. 79) uiteindelijk niet aanvaard, mijns inziens terecht. De argumenten tegen een aanpassing zijn talrijker en wegen naar mijn mening zwaarder dan de argumenten pro. 1. Wie de tekst van het handschrift-Borgloon bestudeert, merkt al gauw dat de ongewone omgang van de kopiist met de gewraakte letters u, v, w, i, j e.d. geen geïsoleerd verschijnsel is. De schrijver vertoont ook bij andere tekens en vormen allerlei merkwaardigheden. Op het vlak van de vocalen valt de verdubbeling van de grafie voor korte klinkers op: leetten (‘letten’, 97Ga naar voetnoot3). De spelling voor de diftong /Ↄυ/ varieert van ou tot o en oe: soude - sot - soede (‘zou’, b.v. | |
[pagina 197]
| |
136, 144). De lettercombinatie uoe en het meer vertrouwde ue (duoeren, figuoeren, soms rijmend op hueren en trueren (144)) staan blijkbaar beide voor /ŷ/(of/ô/?). De cluster ouy representeert het Romaanse leenfoneem /oey/, terwijl vvy blijkbaar de nieuwe autochtone diftong /oey/ voorstelt, getuige het rijmpaar louyten: vvyte (‘luit’: ‘uit’Ga naar voetnoot4, 142). Het grafeem ‹ie›Ga naar voetnoot5 (en zijn varianten ije en ye) correspondeert in de regel met het diftongfoneem /ie/, maar het komt (o.a.) ook voor als representant van de fonemen /I/ (scielt, liesten, scrieftuere, vienden, viest - d.i. ‘schild, list, schriftuur, vinden, wist’), /ē/ (zachtlang: benieden, lieuen, vriesen, dieren, sieden, viel, wiesen - d.i. ‘beneden, leven, vrezen, deren, zeden, veel, wezen’), /ê/ (scherplang: gheliert, sier, verliene, lieu - d.i. ‘geleerd, zeer, verlene, leeuw’), /î/ (pijel - ‘pijl’), /ε1/ (byede, bieden, sieden, piesen, scieden, myent - d.i. ‘beide, beiden, seiden, peinzen, scheiden, meint/meent’) en van de combinatie /î/ + /ē/ (vriedele, d.i. ‘vrij-edele’). Omgekeerd wordt het foneem /ie/ voorgesteld door middel van de grafemen ‹ie› (met zijn varianten ije, ye en iee (!): dienen, kiesen, lijef, yet, ontvlieen), ‹i› (rippen, dip, litten, niment - ‘riepen, diep, lieten, niemand’), ‹e› (en zijn variant ee) (nement, leet - ‘niemand, lied’), ‹ij› (dijt, ghe bijt, wij - ‘die 't, gebiedt, wie’) en zelfs door de grafeemcombinatie ‹ide› (kniden ‘knieën’, 98, 102). De svarabhakti-vocaal wordt wel eens geschreven: colosteren naast cloesteren (beide blz. 111), maar de schwa kan ook verdwijnen zoals in gat (‘gehad’, 113). Ook het grafeem ‹i› als representant van de vocaal /i/ of halfvocaal /j/ kan weggelaten worden: Mara (‘Maria’, 106), noet (‘nooit’, 111, 123), enz. Bij de consonanten vallen eveneens talrijke onnodige verdubbelingen op (hertte, rieppe, cansse). De ‹r› wordt weggelaten in eenste (‘ernst’, 149), Ionc vouwe (113), swader (‘zwaarder’, 107, 152), pence (‘prins’, 159), maar kan ook geplaatst worden waar hij etymologisch niet thuis hoort: moerder lijcke (‘moederlijk’, 107). In de cluster ‹sl› wordt nu eens wel en dan weer geen ‹c› toegevoegd: sclapene (106), sclaen (128), bescleghen (132) en scloch (132) vs. slapene (107), slaen (133) enz. De ‹n› lijkt facultatief te zijn in conic (o.a. 113, 117) vs. coninc (110 e.a.) en soder (‘zonder’, 101) of afwisselbaar met ‹r›: honghen (‘honger’, 136). De velaire fricatieven ‹g› en ‹ch› kunnen wegvallen: swijt (‘zwijgt’, 94), ghinnen (‘gingen’, 94) of verplaatst worden: bechoten (‘becochten’, 135). De letter d wordt hypercorrect gereconstrueerd bij ‹ie› en ‹ou›: kniden (‘knieën’), vrouden (‘vrouwen’) en zelfs in be ruden (‘berouwen’, 154). We laten het bij deze opsomming, al zijn er nog heel wat meer opvallende verschijnselen aan te stippen, die trouwens niet beperkt blijven tot de domeinen van spelling en fonologie, maar evenzeer de vormleerGa naar voetnoot6 en bij gelegenheid ook de syntaxisGa naar voetnoot7 betreffen. Wanneer men een beeld wil gebruiken, dan zou men de Borgloonse tekst kunnen vergelijken met een bos waarin zonder uitzondering alle bomen krom en scheef zijn gegroeid. Het behoeft geen betoog dat men daar door middel van de normalisering van het gebruik van u, v, w, i en j weinig aan kan verbeteren. Integendeel, als de uitgevers hun plan hadden verwezenlijkt, dan zou daar nu temidden van een volledig scheefgegroeid bos één | |
[pagina 198]
| |
rij kaarsrechte bomen staan. Dat komt het algemene beeld niet ten goede. 2. Om een uitspraak te doen over regel- of onregelmatigheid van de bovengenoemde en andere eigenaardigheden in spelling, klank- en vormleer is een uitgebreid onderzoek van het grafematische systeem en van de taal van de kopiist noodzakelijk. Daar hebben de uitgevers van het handschrift-Borgloon weinig inkt aan verspild. Ze laten het bij een opsomming van een reeks nogal tegenstrijdige interpretaties door diverse auteursGa naar voetnoot8 en trekken daar dan terecht maar zonder verdere argumentatie de conclusie uit dat de kopiist uit Borgloon afkomstig is.Ga naar voetnoot9 Ze bevinden zich met die werkwijze in goed gezelschap, want vrijwel alle uitgevers uit de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden hebben het taalkundig onderzoek van hun handschriften schromelijk verwaarloosd.Ga naar voetnoot10 Dit manco van de reeks wordt echter gecompenseerd door het feit dat een lezer met taalkundige belangstelling alle gewenste gegevens zelf uit de editie kan puren. Het is wel wat absurd als men als lezer dit tijdrovend onderzoek zelf moet uitvoeren aan de hand van een gedrukte editie, terwijl de uitgevers het electronisch tekstbestand waarover ze beschikten voor dit doel braak lieten liggen. Hoe dan ook, het normaliseren van de tekst zou in ieder geval kostbare taalkundige informatie uit de editie doen verdwijnen zonder dat dit door een grondige linguïstische studie in de inleiding wordt goedgemaakt. Als de plannen van de uitgevers van het handschrift-Borgloon verwezenlijkt geweest zouden zijn, dan zouden taalkundig geïnteresseerden er toe gedwongen zijn geweest vanuit een veel ongunstiger positie het transcriptiewerk van de uitgevers aan de hand van de foto's over te doen.Ga naar voetnoot11 Nu beschikken ze tenminste over een betrouwbaar afschrift. 3. Het hoofdargument van de uitgevers voor de gewenste normalisering van het gebruik van u, v, w, enz. is de verhoging van de leesbaarheid van de tekst. Na de opsomming onder (1) zal duidelijk geworden zijn dat een dergelijke actie slechts één facet van de tekst tangeert, terwijl de rest even problematisch blijft als tevoren. Door middel van de voorgestelde ingreep zou de winst aan leesbaarheid van de Borgloonse tekst dus minimaal zijn.Ga naar voetnoot12 Misschien ziet dat er bij andere handschriften wel enigs- | |
[pagina 199]
| |
zins anders uit, maar hier is het sop de kool niet waard. Mag trouwens van een lezer, van wie verwacht wordt dat hij zo abstruse vormen als mochche (‘mochte’, 125), tsinen (‘scinen’, 134), sclose (‘sloechse’, 135), cla (‘claghe’, 153) en sple (‘spelen’, 153) zonder ruggesteun correct weet te interpreteren, niet ook aangenomen worden dat hij een zo alledaags probleem als de spelling van u, v, w e.d. moeiteloos de baas zal worden? 4. Een andere vraag is, of het normaliseren van de u, v, w e.d. überhaupt mogelijk is. We hebben het hier dan uiteraard niet over simpele dingen als lieuer voor ‘liever’, v voor ‘u’ of ‘uw’, vvt voor ‘uut’ en riwiere voor ‘riviere’. Er zijn een aantal complexere vormen voorhanden waarbij een normalisering die niet meteen een drastische ingreep zou betekenen, de leesbaarheid nauwelijks zou verhogen. Ik denk aan vormen als nvve of nwe (nnl. ‘nu’, 113, 123), toue, tuwe of tuve (nnl. ‘toe’, 116, 153, 164) en duwe (mnl. ‘doe’ - nnl. ‘toen’, 108). Wat aan te vangen met te woeren (132, 303), waarin men met even veel recht ‘te voren’ als (met een Limburgse variant) ‘te waren’ zou kunnen lezen.Ga naar voetnoot13 Voor dat men knopen doorhakt of terugvalt op spellingen als nu, toe en doe lijkt het me in ieder geval raadzamer hier maar liever helemaal niets aan te veranderen. 5. De projectcommissie van de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden heeft van het begin af aan geopteerd voor diplomatische edities.Ga naar voetnoot14 Ze heeft deze keuze in eerste instantie gemaakt omwille van de ‘relatieve snelheid’ waarmee onbecommentarieerde uitgaven geproduceerd kunnen worden en wegens de ‘grote duurzaamheid’ die eigen is aan een exacte weergave van de handschriftelijke tekst.Ga naar voetnoot15 De uitgevers hebben daarmee op de koop toe genomen dat de moderne lezer met alle problemen geconfronteerd wordt, waarmee ook zijn middeleeuwse voorganger al te maken had. Hij hoeft alleen het schrift niet meer te ontcijferen, dat heeft de uitgever (resp. de uitgevers) voor hem gedaan.Ga naar voetnoot16 Het lezen van een diplomatische editie veronderstelt dus nagenoeg dezelfde leesvaardigheid en kennis van het Middelnederlands als die van een middeleeuwse lezer en die is vandaag niet meer vanzelfsprekend voorhanden. De wens om door normalisaties van de spelling aan de behoeften van ongeoefende lezers tegemoet te komen, moet echter ondergeschikt blijven aan de wetenschappelijkheid en de exactheid van de tekstweergave. De projectcommissie heeft het nagestreefde ‘rustig en leesbaar eindresultaat’, waarop de uitgevers van het handschrift-Borgloon zich beroepen om de normalisatie door te voerenGa naar voetnoot17 ook nooit bedreigd gezien door onregelmatigheden in spelling en taal, maar wel door ingrepen, toevoegingen en veranderingen door kopiisten en correctoren. 6. Hoewel de projectcommissie bij het opzetten van de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden oorspronkelijk alleen aan een literair-historisch geïnteresseerde doelgroep heeft ge- | |
[pagina 200]
| |
dacht, zijn de inmiddels verschenen delen door hun zuiver diplomatische manier van uitgeven uitgegroeid tot een tekstcorpus dat ook voor taalkundig onderzoek van belang is, een laatmiddeleeuwse pendant als het ware voor Reeks II van Maurits Gysselings Corpus van Middelnederlandse teksten tot en met het jaar 1300. Afstand doen van het principe van de diplomatische editie zou de waarde van de nog te publiceren delen als informatiebron voor de studie van het vijftiende-eeuwse Middelnederlands decimeren. 7. Het zwakste argument om niet van de editieprincipes af te wijken lijkt mij wel de ‘consistentie van de reeks’ Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden (blz. 79). Wanneer deze niet zouden voldoen aan wetenschappelijk gefundeerde eisen, dan kan men niets beter doen dan het roer zo gauw mogelijk omgooien. Maar omdat ze hun deugdelijkheid hebben bewezen, lijkt mij dat in dit geval niet wenselijk. Is er een compromis mogelijk tussen de standpunten van de uitgeversgroep en de projectcommissie? In principe wel. Het publiceren van een genormaliseerde leestekst zou de uitgave ongetwijfeld toegankelijker maken voor een groter lezerspubliek. De originele, strikt diplomatische transcriptie van de tekst, die hoe dan ook aan een dergelijke leeseditie ten grondslag moet liggen, mag echter niet verloren gaan of ontoegankelijk worden. Waarom zou men dan niet opteren voor een boek met leestekst in combinatie met een gedigitaliseerde diplomatische transcriptie en misschien zelfs een digitale reproductie van het origineel op een begeleidende CD-rom? Dit zou zelfs met terugwerkende kracht in overweging genomen kunnen worden voor de eerder verschenen delen van de reeks (b.v. in de vorm van telkens een CD-rom met reproductie van het handschrift, diplomatische uitgave én kritische tekst). Het enige nadeel van dit voorstel is de toename van de productietijd van de afzonderlijke delen. De uitgave van het handschrift-Borgloon gaat vergezeld van een aantal handige werkinstrumenten. In de inhoudsopgave worden alle teksten, ook de liederen, in de mate van het mogelijke geïdentificeerd. Indien voorhanden wordt de parallelle overlevering in andere handschriften vermeld. Incipits en opschriften zijn in afzonderlijke lijsten opgenomen. Oudere tekstedities worden via concordanties ontsloten. Tenslotte bevat het boek ook nog de gebruikelijke lijst van namen en plaatsen. Dat dit geen overbodige luxe is, blijkt uit namen als Wineghem resp. Venegen en Wol ende Stijf, waarbij alleen echte kenners spontaan zullen denken aan Venetië resp. aan Volentijf, het paard van Roeland! Tot slot nog dit: de Duitse vertaling van de samenvatting kan in het vervolg (zoals in deel 6) toch maar liever aan een specialist(e) worden overgelaten.
Adres van de auteur: Westfälische Wilhelms-Universität, Institut für Niederländische Philologie, Alter Steinweg 6/7, d-48143 Münster |
|