In het achtste hoofdstuk (‘Toegangen’) wordt het werk van tekstediteurs (Guido de Baere: ‘Van Groenendaal anno 1359 naar Utrecht anno 2000. De tekstuitgever als bruggenbouwer’) en de betrouwbaarheid van woordenboeken (Katrien Depuydt: ‘Het staat in het woordenboek, dus het klopt’) belicht. In het slothoofdstuk, getiteld ‘Woord en beeld’, bespreekt Eric de Bruyn de relatie tussen literaire teksten en de beeldende kunsten: ‘En het woord is beeld geworden... Middelnederlandse literatuur en laatmiddeleeuwse iconografie.’
Het bovenstaande is in feite niet veel meer dan een kale opsomming van contribuanten en hun bijdragen. Op zijn hoogst geeft het een indruk van hetgeen aan de orde komt. Een bespreking is het allerminst: daar is meer voor nodig. Maar de ruimte en de tijd ontbreken mij om alle artikelen in extenso te bespreken. Noodgedwongen beperk ik me tot enkele algemeenheden.
Allereerst kan gesteld worden dat de verwachtingen die bij de lezer worden gewekt door de - hierboven geciteerde - woorden uit het ‘Woord vooraf’, worden waargemaakt: Medioneerlandistiek is inderdaad een boek dat neerlandici-in-spe én het zogenaamde bredere publiek inleidt in de vaak lastige wereld van de Middelnederlandse letterkunde. Meestal beperken dergelijke inleidingen (schoolboeken en populair-wetenschappelijke literatuurgeschiedenissen) zich tot de belles lettres; aan de context (historisch, sociaal, cultureel, enz.) waarbinnen de teksten functioneerden, wordt nauwelijks of geen aandacht besteed. Medioneerlandistiek daarentegen legt in de eerste drie hoofdstukken een solide fundament waarop de bespreking van een groot aantal Middelnederlandse teksten opgetrokken kan worden. De hoofdstukken 7 en 8 maken de cirkel als het ware compleet: daarin wordt immers besproken hoe we die Middelnederlandse teksten te lijf kunnen gaan. Het slothoofdstuk, over de relatie literatuur en beeldende kunst, komt een beetje als mosterd na de maaltijd: ‘logischerwijs’ had dat hoofdstuk vóór de hoofdstukken 7 en 8 moeten staan. Wellicht meenden de redacteuren dat juist dát artikel - met veel plaatjes! - een veel aantrekkelijker afsluiting zou vormen dan het ietwat technische betoog over het Vroegmiddelnederlands Woordenboek. En daar hebben ze ongetwijfeld gelijk in.
Dat ik het voorlaatste artikel in de bundel typeer als een ‘ietwat technisch betoog’ wil niet zeggen dat ik de bijdrage van Katrien Depuydt slecht leesbaar zou vinden. Niets is minder waar! Een van de verademingen van deze bundel is juist dat de artikelen zonder uitzondering in een glasheldere en prettige taal zijn gegoten. Nu spreken de literair-historische bijdragen me meer aan dan de taalkundige, maar dat ligt aan mij: aan verschijnselen waar taalkundigen van uit hun dak gaan, zal ik schouderophalend voorbijgaan. Over smaak valt niet te twisten.
De artikelen worden bovendien niet verzwaard door voet- of eindnoten. Daardoor wordt de lezer niet afgeleid, maar kan hij rustig doorlezend het betoog blijven volgen. Gelukkig wordt elke bijdrage afgesloten met een beredeneerde opgave van primaire en secundaire literatuur, zodat de belangstellende leek in staat gesteld wordt zijn kennis te verdiepen.
Een verademing is ook dat in deze bundel nu eens niet uitsluitend de canon van de Middelnederlandse letterkunde wordt belicht. Behalve de ‘wereldlijke’ Van den vos Reynaerde en de Roman van Walewein en de ‘geestelijke’ teksten van Hadewijch en Ruusbroec worden andere, minder bekende teksten in de schijnwerper geplaatst, niet alleen teksten die tot de literatuur in engere zin gerekend kunnen worden (zoals de Seghelijn van Jeruzalem of de Roman van Heinric ende Margriete van Limborch), maar ook teksten die tot voor kort niet tot de letterkunde werden gerekend. Juist door aandacht te besteden aan bijbelvertalingen en artes-teksten krijgt de Middelnederlandse ‘top-honderd’ meer reliëf. Nog afgezien van het feit dat die toppers vaak maar in één handschrift zijn overgeleverd, vormen religieuze verhandelingen en (semi-)wetenschappelijke tractaten het culturele kader waarbinnen de esthetisch meest bevredigende teksten beter tot hun recht kunnen komen.
Kortom, Medioneerlandistiek kan een voorbeeldige feestbundel genoemd worden. Maar valt er dan helemaal niets op af te dingen? In de categorie spijkers-op-laag-water wil ik wel een paar minpuntjes signaleren.
Dat een kort curriculum vitae van de contribuanten ontbreekt, is jammer, want zodoende moet het nageslacht maar raden wie wie was en wie waar werkte. Een echte omissie is evenwel het ontbreken van een register (auteurs, titels en behandelde zaken). Ik ben me er terdege van bewust dat het sa-