textgedachte berustte, maar die aan hetzelfde euvel leed: geen primaire teksten. Enige tijd later begonnen er eindelijk ook vertalingen in modern Nederlands van Middelnederlandse klassiekers te verschijnen, eerst de slechte van Taal & Teken en later de voortreffelijk uitgegeven delen in de reeks Nederlandse Klassieken, met de moderne vertaling naast de middeleeuwse tekst, met een inleiding maar zonder een cultuurhistorische context zoals Vensters naar vroeger en het Amsterdamse Literatuur die boden.
Sinds kort is er dan eindelijk een serie verschenen die voortborduurt op de positieve kanten van beide soorten lesmateriaal. De pas verschenen reeks Tekst in context is zo opgezet dat aan genoemde bezwaren tegen eerdere uitgaven tegemoet is gekomen. Zoals de naam al aangeeft, is in deze opzet niet alleen sprake van context. De Middelnederlandse teksten die tot nu toe verschenen zijn, Karel en Elegast, Reinaert de vos en een bloemlezing uit het werk van Jacob van Maerlant, zijn weliswaar niet in extenso afgedrukt maar vormen wel het leeuwendeel van deze uitgaven.
Het is aan de Leidse hoogleraar F.P. van Oostrom te danken dat deze reeks tot stand is gekomen. Vlak voor hij naar Leiden vertrok, was hij in Utrecht nog even betrokken bij de start van wat het project rondom Vensters naar vroeger werd. In het verlengde daarvan heeft hij in Leiden in de jaren negentig zijn eigen promovendi aangezet tot onderzoek naar de positie van het onderwijs in Middelnederlandse literatuur op de middelbare school en tot het vervaardigen van nieuw lesmateriaal. Het al eerder genoemde proefschrift van Hubert Slings is daarvan het prachtige resultaat. Slings is ook verantwoordelijk voor de eerste twee delen van de reeks Tekst in context. Zijn dissertatie is niet alleen een uiterst boeiende beschrijving van de ontwikkeling van het onderwijs in de Middelnederlandse literatuur in de negentiende en twintigste, maar kan ook gelezen worden als het wetenschappelijk pleidooi voor het ontstaan van Tekst in context. En dat pleidooi was inmiddels nodig geworden. Hoewel de Middelnederlandse literatuur het laatste decennium van de vorige eeuw op een groeiende belangstelling bij een steeds breder lezerspubliek kon rekenen, dreigde het onderwijs erin met de invoering van het studiehuis in het voortgezet onderwijs in de verdrukking te komen. In de Tweede Fase wordt er immers van havo-leerlingen niet meer geëist dat ze historische literatuur lezen. Op de literatuurlijst van vwo-leerlingen hoeven nog maar drie van de twaalf titels op hun lijst uit de periode vóór 1880 afkomstig te zijn. Bovendien kan de docent Nederlands nog maar een derde van zijn lestijd aan literatuur besteden. Daarom werd het hoog tijd voor het hierboven genoemde onderzoek naar de stand van zaken op de school en voor een nieuwe reeks tekstuitgaven die met opzet gericht zijn op het zelfstandig werken zoals dat van de leerling in het studiehuis verlangd wordt.
Voldoet deze reeks nu aan wat de docent in het huidige voortgezet onderwijs ervan verwacht? Het lesmateriaal moet, om bruikbaar te zijn in het studiehuis, zonder veel uitleg toegankelijk zijn, motiveren om ermee te werken en een duidelijke route bevatten waarlangs het einddoel door de leerling op eigen houtje bereikt kan worden. Laat ik beginnen de samenstellers te complimenteren met wat er nu op tafel ligt. Nog niet eerder zijn er tekstuitgaven van middeleeuwse literatuur verschenen die zo duidelijk op het schoolpubliek zijn afgestemd en die zo rijk geïllustreerd en overzichtelijk geordend zijn. Na een korte inleiding volgt meteen de tekst in het Middelnederlands met de vertaling ernaast, vergezeld van blokjes begeleidend commentaar. In de tussenliggende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de achtergronden van voorafgaande passages. In feite borduurt de reeks hiermee voort op een vertrouwd stramien: de klassikale les waarin de docent de oorspronkelijke tekst voorlas, onderbroken door vertaling en toelichting. Een ideale docent dus, maar op papier, want zo mooi zal het in de les nooit gegaan zijn. Of de reeks daarmee beantwoordt aan de doelstellingen van het studiehuis in de schoolpraktijk en aan de doelstellingen van het huidige literatuuronderwijs, zal ik aan het eind van deze bespreking proberen duidelijk te maken.
Ik wil na alle lof eerst nog wat kritische kanttekeningen plaatsen. Tot nu toe zijn er drie uitgaven verschenen. De keuze van de eerste twee ligt voor de hand. Zoals uit een leraren-enquete in Slings' proefschrift blijkt, is Karel ende Elegast de meest geliefde tekst onder docenten, gevolgd door Mariken van Nieumeghen, Beatrijs en Van den vos Reynaerde. Samen met Elckerlijc en Floris ende Blancefloer vormen deze teksten de ‘harde canon’ van de middeleeuwse literatuur op de middelbare school. Reinaert de vos als twee-