om op de maatschappelijke ladder te stijgen. Hoe dynamischer een samenleving, hoe meer gelegenheid tot herdefiniëring van de posities van een categorie, groep of persoon. Dit kan dan weer aanleiding geven tot spanningen tussen groepen of individuen die een verlies van status onder ogen moeten zien en degenen die daarvan kunnen profiteren. De klimmers zullen trachten de hoge positie te bereiken die zij al langer ambiëren, terwijl de dalers zich zullen vastklampen aan wat zij beschouwen als hun onvervreemdbaar recht. Juist vanwege dit soort spanningen tussen rivaliserende groepen en personen die elkaar op hun weg vinden, voelde menigeen de noodzaak zich te onderscheiden en uitdrukking te geven aan de eigen ambities. Het spreekt vanzelf dat deze processen van sociale mobiliteit zich niet overal op hetzelfde moment en in dezelfde richting voltrekken.
Het najagen van (meer) aanzien en van erkenning door de gemeenschap van de verworven hoge positie vereist een voortdurend vertoon van superioriteit. Om die reden moet de studie van sociale verhoudingen zich niet beperken tot de zogenaamde objectieve criteria - rijkdom en uitoefening van macht - die iemands status bepalen. Meer subjectieve maatstaven, waarvan sommige thuishoren in het domein van de kunst en literatuur, dienen eveneens in de studie naar sociale status te worden betrokken. Immers, in alle tijden gebruiken mensen een aantal codes om uitdrukking te geven aan hun positie in relatie tot anderen. Het is de taak van de onderzoeker zichtbaar te maken hoe deze symbolentaal werd gebruikt en impliciet begrepen door de tijdgenoten in een steeds wisselende context.
In zijn openingsbijdrage ‘The Feeling of Being Oneself’ schetst Blockmans een genuanceerd beeld van de moeilijkheden die de onderzoeker daarbij op zijn of haar weg zal vinden. Het uiteindelijke doel - het decoderen van de gebruikte symbolentaal in alle vertoon van status - zal in de praktijk veeleer een nobel streven zijn naar een vrijwel onbereikbare ideale situatie. Immers hoe zeker kunnen we ervan zijn de gehanteerde code - die in elke uitingsvorm weer een ander aanzien zal hebben - ook werkelijk te doorgronden. We trachten te begrijpen en te onthullen, daar waar een auteur of kunstenaar zijn onderliggende boodschap in veel gevallen juist met opzet heeft verhuld, dikwijls op fraaie en meestal indirecte of zelfs listige wijze, verder valt dikwijls niet meer te achterhalen in hoeverre een bepaalde uitdrukkingsvorm tot stand kwam als reactie op een andere stellingname - die bovendien vaak ongenoemd of impliciet blijft. Het is daarom dat in deze studie met zoveel nadruk wordt gesteld dat alleen door het combineren van al deze verschillende uitdrukkingsvormen - van de werkelijke en de fictionele wereld - hun betekenis ten volle kan worden begrepen. Een viertal wegen moet daartoe worden bewandeld. Allereerst dient de symbolische betekenis van menselijk handelen systematisch onder de loep te worden genomen. Daarnaast zal men zich moeten toeleggen op de bestudering van uiteenlopende media in hun primaire sociale context. Verder moet men nagaan welke van de sociale verschillen die men ervaart symbolisch tot uitdrukking komen, en ten slotte ligt er de niet gemakkelijke taak helderheid te scheppen in de relatie tussen ‘fictionele’ representaties van maatschappelijke verhoudingen en die welke in ‘non-fictionele’ ‘bronnen’ tot uitdrukking komen. Onderliggende gedachte van deze laatste vraag is dat ‘fictionele’ bronnen een coherente visie op sociale posities geven. Daarbij is het van belang te
bedenken dat fictie niet per se uitdrukking hoeft te geven aan de normen van de werkelijke leefwereld; zij kan juist ook voorzien in een functioneel alternatief of zelfs een uitlaatklep voor daadwerkelijk bestaande maatschappelijke spanningen.
De bijdragen van de verschillende onderzoekers zijn gerangschikt onder drie noemers. Het eerste deel, ‘Positioning by milieu’, telt het grootste aantal bijdragen. De historicus Van Uytven benadrukt in zijn vrij algemene uiteenzetting over de codes die weerspiegeld worden in kleding, voedsel en ook tafelschikking dat het van belang is om naast ‘officiële’ teksten ook beeldmateriaal en literatuur te benutten. De romaniste Quéruel presenteert een zeer lezenswaardige schets van het werk van enkele Henegouwse hofschrijvers, waarbij ze zich concentreert op de wijze waarop klassenverschillen aan de orde worden gesteld in de literatuur uit de eerste helft van de veertiende eeuw en die uit de Bourgondische periode, een eeuw later. In deze bespreking zal ik niet alle bijdragen apart noemen. Wel wil ik wijzen op een bijdrage als die van de historicus Stein, die nauwgezet verslag doet van de distributie van stof voor rouwkleding aan leden van het Brabantse hof; de hoeveelheid stof die bij drie gelegenheden (in resp. 1407, 1415 en 1430) wordt toegekend blijkt afhankelijk van de sociale status, met