| |
| |
| |
Een nog onbekend gebedenboek uit het Amersfoortse Sint-Agnesconvent met excerpten uit geestelijke liederen
Herman Mulder
Inleiding
Hoewel de meeste Middelnederlandse handschriften allang in een institutionele collectie zijn opgenomen, duiken er bij antiquaren en op veilingen nog steeds Nederlandstalige codices op. Het zijn natuurlijk niet altijd onbekenden. Vaak is er wel een beschijving van gepubliceerd, in de vakliteratuur of in een verkoop- of veilingcatalogus. Bovendien vindt men over veel handschriften die nog bij particulieren berusten inlichtingen in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) in de Universiteitsbibliotheek te Leiden. De grondlegger van dit documentatieapparaat, Willem de Vreese, was altijd op jacht naar handschriften en heeft in de loop der jaren ook een groot aantal codices uit particulier bezit beschreven. Al die beschrijvingen, gepubliceerd of niet-gepubliceerd, maken het vaak mogelijk om een plotseling opduikend handschrift betrekkelijk snel te identificeren. Zo kon Jan Deschamps met behulp van de BNM vaststellen dat hs. Brussel, KB, IV 1282, dat in 1999 werd verworven, het verdwenen handschrift ‘Fr. Coppejans (Gent) 1’ is.Ga naar voetnoot1 Van dat handschrift stelde De Vreese in 1915 een uitvoerige beschrijving op die in de BNM in de map ‘Coppejans’ wordt bewaard. Er zijn echter ook handschriften die altijd buiten het zicht van de geleerde wereld zijn gebleven, wat vooral kan als codices door vererving of schenking steeds in de familie blijven.
In deze bijdrage vraag ik aandacht voor zo'n nog geheel onbekend handschrift. Toen ik dat enkele jaren geleden in een buitenlands antiquariaat kon inzien, leek het op het eerste gezicht zonder veel belang: een gebedenboekje uit de tweede helft van de vijftiende eeuw dat niet goed lokaliseerbaar is. De decoratie maakt duidelijk dat de codex in de Noordelijke Nederlanden moet zijn ontstaan, maar de huidige kennis van het Noordnederlandse penwerk (randversiering) staat geen nadere lokalisering toe.Ga naar voetnoot2 Eigendomsmerken ontbreken en de laatste zin van de codex - een colofon kan men het eigenlijk niet noemen - vertelt weliswaar dat het handschrift door een vrouw is geschreven, maar geeft verder geen inlichtingen: Nota bene §Och een pater noster ende
| |
| |
aue maria om gods wille voer die sondige scrijf[s]ter. Net voordat ik het boekje aan de handelaar wou teruggeven, werd echter mijn aandacht getrokken door het zinnetje direct voorafgaand aan het ‘colofon’: Och die seker waer venite ende verlost van dat woert ite. Dit zinnetje, dat refereert aan het Laatste Oordeel, is afkomstig uit Die gheestelicke melody, een liederencyclus (eigenlijk twee cycli) uit de sfeer van de Moderne Devotie.Ga naar voetnoot3 De laatste bladen van het gebedenboek blijken excerpten uit geestelijke liederen te bevatten (voor het merendeel afkomstig uit Die gheestelicke melody). Dat dit niet meteen opvalt, komt doordat de verzen als proza zijn geschreven, doorlopend over de regel.
Moet men het handschrift al wat beter bekijken om te zien dat er geestelijke liederen in staan, pas als men het grondig bestudeert, blijkt het wel degelijk lokaliseerbaar te zijn. Dat is erg gelukkig, want van de drie handschriften met (grote gedeelten uit) Die gheestelicke melody (Leiden, UB, Ltk. 2058, Wenen, ÖNB, S.n. 12.875 en Den Haag, KB, 75 H 42) weten we niet met zekerheid waar ze geschreven zijn.Ga naar voetnoot4 Alvorens nader op de lokalisering van het nieuwe handschrift in te gaan, zal ik het eerst in zijn materiële gedaante kort voorstellen.
| |
Beschrijving van de codex
Het handschrift meet 10 × 7 cm en bestaat uit 211 perkamenten bladen die worden voorafgegaan door een oud perkamenten schutblad. Bij het aanbrengen van de (moderne) foliëring is abusievelijk een blad overgeslagen: f. 1-96, 96bis, 97-210. De opbouw van de codex is als volgt (afgezien van het oude schutblad en van moderne schut- en dekbladen): elf quaterniones (f. 1-88), een quaternio met achteraan een enkelblad toegevoegd (f. 89-96bis); zes quaterniones (f. 97-144), een gemutileerd katern (f. 145-150), een quaternio (f. 151-158), een quinio (f. 159-168), vier quaterniones (f. 169-200) en een quinio (f. 201-210). Het verminkte katern f. 145-150 bestaat uit vier enkelbladen gevolgd door een dubbelblad. Tussen f. 150 en f. 151 loopt de tekst niet door, waarschijnlijk zijn er na f. 150 vier folia verdwenen. Op de rectozijde van sommige bladen zijn nog signaturen te zien, in de rechter benedenhoek (onder andere d3 (f. 27), h1, 13 en 14). Er zijn geen custoden. Het eenkoloms handschrift telt 17-23 regels per pagina en heeft een bladspiegel van 6,5 × 4,5 cm. Tekst en rubrieken zijn geschreven door één hand (littera hybrida). Alle initialen die meer dan twee regels hoog zijn (35 stuks), zijn versierd met penwerk. Volgens de heer P. Culot (KB Brussel) dateert de boekband (een ‘kathedraalband’) uit 1820-1840 en stamt hij waarschijnlijk uit België of Frankrijk. Het handschrift is thans in mijn bezit.
| |
| |
| |
Lokalisering
Een gebedenboek zonder bruikbaar colofon, zonder eigendomsmerken, zonder kalender en zonder lokaliseerbare decoratie kan soms toch nog (enigszins) worden thuisgebracht met behulp van de inhoud. In hs. Tilburg, UB, KHS 9, bijvoorbeeld, geeft de manier waarop men over de H. Franciscus en de H. Elisabeth spreekt (Een meditacie op ons heilige vaders sunte franciscus dach en Een meditacie op sunte Elyzabethten dach onse heiligen patronesse) belangrijke aanwijzingen. De band van dat handschrift wijst op 's-Hertogenbosch en combinatie van deze gegevens maakt duidelijk dat de codex uit het Bossche St. Elisabeth Bloemenkamp stamt (tertiarissen: de derde orde van St. Franciscus).Ga naar voetnoot5 Iets vergelijkbaars doet zich voor in hs. Kampen, Onze Lieve Vrouwe- of Buitenkerk, 2 (olim Nijmegen, UB, 189).Ga naar voetnoot6 Daar vindt men de rubriek Hier beghint die getijde der heiliger Ioncferen Sancte Agnieten onse Eerweerdige patroenster. Dit handschrift stamt dus uit een St.-Agnesconvent.Ga naar voetnoot7
Ook in het hier besproken handschrift helpen de gebeden tot bepaalde heiligen bij het lokaliseren. Bestudering van de gedecoreerde pagina's levert twee aanwijzingen op: op f. 184r leest men Van sancta [!] franciscus onse patroen en op 187v Van sunte agniete onse patroenster.Ga naar voetnoot8 Ook dit handschrift is dus in een Agnietenconvent geschreven. De betreffende communiteit moet tot de derde orde van St. Franciscus hebben behoord, want als het om een klooster van de tweede orde zou gaan (Clarissen), verwacht men ook verering van de H. Clara.
Nu was Agnes een geliefde heilige in het bisdom Utrecht (waar driekwart van het huidige Nederland toe behoorde), zodat de vaststelling dat zij de patroonheilige van het convent was, ons nog niet zo heel veel verder brengt. De lijst die Goudriaan in 1998 opstelde van tertiarissenconventen in het bisdom Utrecht noemt maar liefst 21 plaatsen met een Agnietenconvent.Ga naar voetnoot9 Met alleen deze gegevens valt het handschrift niet precies te lokaliseren.
Er is echter nog een aanwijzing. De cruciale informatie schuilt in een onopvallend rubriekje op een niet-versierde pagina. Op f. 166r-166v staat het volgende gebed (zie afbeelding 1):
Voer onse stat tamersvoert
Waert dat die heer niet en tymmerde dat huys etcetera
Versikel
O heer onthout dat volc van deser stat in dijnre vresen Ende bescermse in dijnre groter ont[ferm]herticheit Behoetse in dijnre moegenheit bewaerse in dinen wille Ghebenedie die
| |
| |
cleyne mitten groten ende gif heer voer die ere die si ons doen om dijns heiligen naems willen
Bewijst hen dat loen in die ewige salicheit
antiffen
Heer sent hen hulpe van den hemel ende bescermse wt syon
collecte
GOd die dijn almachticheit alre meest mit ontfermen ende mit sparen openbaerste Vermenichuoudige op hen dijn ontfermherticheit Op dattu die gene die tot dinen beloften loepen der hemelscher goeden deelachtich wilste maken Ouermits cristum onsen heer
Afb. 1 F. 165v-166r. Op het rechterblad begint het gebed voor de stad Amersfoort.
Dat een handschrift een gebed voor een stad bevat, is uitermate zeldzaam. Mij zijn geen andere voorbeelden bekend. Toch is niet waarschijnlijk dat het gebed speciaal voor de stad Amersfoort is gemaakt. Het lijkt eerder een gebed voor een stad in het algemeen,Ga naar voetnoot10 dat in dit handschrift voor Amersfoort wordt gebruikt. Het eerste gedeelte (Waert dat die heer niet en tymmerde dat huys) is psalm 126 in de zogenaamde standaardredactie van de Moderne Devotie.Ga naar voetnoot11
Het handschrift is dus geschreven door een zuster van het Amersfoortse Agnietenconvent. Die communiteit is in 1380 gesticht als een huis van de zusters van het gemene leven. In 1399 namen de zusters de regel van de derde orde van de H. Franciscus
| |
| |
Afb. 2 F. 175v-176r. Op het rechterblad, versierd met penwerk, het begin van een gebed tot de apostel Andreas, de patroonheilige van de kopiiste.
aan. Zoals de meeste tertiarissen in het bisdom waren zij aangesloten bij het Kapittel van Utrecht. Ga naar voetnoot12 Net als de zusters van het gemene leven worden ook de tertiarissen van het Kapittel van Utrecht als een onderdeel van de Moderne Devotie beschouwd. Ga naar voetnoot13
Naast de gebeden voor Agnes en Franciscus is er in het handschrift nog een derde gebed voor een patroonheilige. Op het met penwerk versierde f. 176r komt de rubriek Van sunte andries mijn sonderli[n]ge patron voor (zie afbeelding 2). De apostel Andreas is dus de patroonheilige van de zuster zelf. Voor de lokalisering van het handschrift is deze rubriek niet van belang, maar zij vertelt wel iets over de codex: de zuster schreef het handschrift niet voor de conventbibliotheek, maar voor zichzelf.Ga naar voetnoot14
| |
| |
| |
De berijmde teksten achterin het handschrift
De inhoud van het handschrift bestaat voornamelijke uit gebeden, oefeningen en meditaties. Die eindigen op f. 194v. Er volgen dan nog twee tractaatjes die helpen bij de geestelijke voorbereiding op het ter communie gaan, een abc-tekst in proza en een zevental berijmde teksten.Ga naar voetnoot15 Deze zeven teksten, die van elkaar gescheiden zijn door rubrieken,Ga naar voetnoot16 worden hier uitgegeven in een bijlage. Nr.i, ii en iv zijn rijmspreuken, iii is een kort gedicht. De vijfde tekst is lied 10 uit Die gheestelicke melody (Ic sie den dach int oest opgaen; nr 446 in Knuttel 1906),Ga naar voetnoot17 maar zonder het eerste vers. Nr. vi is een compilatie uit vier verschillende
liederen. Het betreft zeven stukjes uit Ave maria maget reyn, twee uit Maria coninghinne Myn troest myn toeuerlaet, vier uit O suuer maechdelike staet en tenslotte een stukje uit Die lelikyns wit ende die rooskyns roet (Knuttel nr. 253, 470, 551 en 127; de eerste twee liederen zijn lied 5 en 6 van Die gheestelicke melody). Bij de zevende en laatste tekst gaat het om een excerpt uit Och god wat vruechden si hier smaken (Knuttel nr. 489) en een verspaar uit My verwondert bouen maten (Knuttel nr. 364; Die gheestelicke melody lied 15).
Het belang van het handschrift voor de studie van het Middelnederlandse lied zit niet primair in de teksten zelf. Daarvoor is de hoeveelheid tekst niet groot genoeg. Het handschrift levert echter wel een interessante bijdrage aan de discussie over het functioneren van geestelijke liederen in de late Middeleeuwen die in 1992 door Van Buuren in gang is gezet.Ga naar voetnoot18 Van Buuren stelt de vraag of geestelijke liederen in religieuze gemeenschappen werkelijk gezongen werden. Zijn het, als ze in handschriften zonder muzieknotatie zijn overleverd, niet veeleer teksten die voor persoonlijke meditatie bestemd waren, in stilte te lezen of ‘inwendig’ te zingen. Hoewel Van Buuren een groot aantal gegevens bijeenbrengt, niet alleen uit liederenhandschriften maar ook uit andere bronnen, blijft hij bij het beantwoorden van de gestelde vragen voorzichtig: de kwestie is gecompliceerd en de beschikbare gegevens laten geen absolute conclusies toe (p. 253). Er lijkt inderdaad geen simpel antwoord te bestaan. Dat er handschriften met muzieknotitie bestaan, maakt het aannemelijk dat de liederen soms daadwerkelijk gezongen werden. Dit Amersfoortse handschrift laat het andere uiterste van het spectrum zien. Van gedeelten uit verschillende liederen zijn nieuwe gehelen gemaakt (vi en vii) en het enige lied dat niet vermengd is, moet het zonder het eerste vers stellen (v). Deze tek- | |
| |
sten kunnen onmogelijk gezongen zijn. Wat eens liederen waren, zijn hier alleen nog maar berijmde teksten, bestemd voor persoonlijke meditatie.
| |
Summary
In the second half of the fifteenth century a sister in the Convent of St. Agnes in Amersfoort compiled a prayer book that contains excerpts from spiritual songs. The manner in which these song excerpts were included demonstrates that they were intended for (silent) meditation and not for singing.
Adres van de auteur:
Koninklijke Bibliotheek van België,
afd. Handschriften,
Keizerslaan 4,
b-1000 Brussel
| |
Bijlage: Diplomatische uitgave van de berijmde teksten
De oplossing van de afkortingen is gecursiveerd. Rubrieken zijn vet afgedrukt. Anders dan in het handschrift is de tekst hier niet weergegeven als ware het proza. In noten worden parallelhandschriften genoemd.Ga naar voetnoot19
| |
§God te minnen ende hem te ontsien
duechden te werken ende die sonden te vlien
geerne te vergeuen ende node te wreken.
ende vanden vianden altoes goet te spreken
5[regelnummer]
die dit can doen God sel hem geuen
bliscap ewelic na dit leuen
| |
HOe dattet v gaet of wat gi doet
hoedet v vmmer voer onrecht goet
| |
| |
Want onrecht goet is alsulc danich quaet
datter menich om ter hellen gaet
5[regelnummer]
§Och hoedet v vmmer voer onrecht goet
wilt gi ontgaen der hellen gloet
§Onrecht goet en rijct niet
Om gode te geuen en armt niet
Misse te horen en hindert niet
10[regelnummer]
Ende een loegenaer en bedrieft niet
| |
[III] Noch van onrecht goet (f. 207r-207v)Ga naar voetnoot22
Och mensce merket aen die ewicheit
die helsce pijn daer die scriftuer of seit
Want het is gescreuen als wi lesen dat een berch waer
die vander eerden totten hemel ginge
5[regelnummer]
ende tot hondert iaren sonderlinge
een voegelkijn waer dat daer of naem
een sandekijn als dan die berch aldus en wech quaem
Mochten dan die bosen ende verdoemde sijn verlost
och dat waer hen alte groten troest
10[regelnummer]
Nochtan waer dat een lanc termijn
Mer nvmmermeer verlost te sijn
Dat is dat si alre meest beclagen
Hier om dencket o mensce nv ende in dinen dagen
| |
[IV] vander vrouden des ewigen leuens (f. 207v)Ga naar voetnoot23
Och wat vroude daer wesen mach
Daer hondert iaer is als enen dach
ende wat pijn sel wesen aldaer
daer enen dach scijnt hondert iaer
5[regelnummer]
ende alle blijscap is een verganc
dan daer men hoert der engelen sanc
| |
| |
Ende alle pijn is een eynde.
sonder der droeuiger ellende
| |
§O ihesu lief wilt mi bistaen
verleent mi desen dach tontfaen
mit dancbaerheit in uwen naem
ende alle sonden wederstaen
5[regelnummer]
o ihesu lief ic roep v aen
wilt mi mit uwer minnen bevaen
op dat ic v mach sijn bequaem
ende so des viants strick tongaen
Die sonne scoen ende claer op gaet
10[regelnummer]
och heer vergeuet mi mijn misdaet
en weet mijns anders genen raet
te comen inder vrouden graet
gi sijt mijn hope mijn toeuerlaet
al mijn genade aen v staet
15[regelnummer]
O ihesu heer nv van mi slaet
mijn sonden boesheit ende quaet
ende set mi inder duechden straet
§Die vogelkijn singen vroechdelic
die boemkijns bloeyen suuerlic.
20[regelnummer]
die bloemkijns spruten gracelic
Die roeskijns ruken zuetelic
hoe scoen moet sijn in hemelrijc
Daer alle dinc ontsprekelic
veel scoenre is ia ongelijc
25[regelnummer]
dant wesen mach hier op eertrijc
och heer haelt mi daer cortelic
Wat is dese vroude diemen aensiet
si coemt geringe ende gaet seer vliet
si is nv ende scier is si niet
30[regelnummer]
Wat is anders dan groet verdriet
al dat hier op eertrijc gesciet
Hier om hi hem seer wel beriet
die hem alleen op god verliet
ende deed gelijc als hi gebiet
35[regelnummer]
der werlt vroude achter liet
O ihesu heer der reynicheit
gi sijt daer al mijn troest aen leit
ic myn veel meer v sueticheit
dan alder werlt suuerlicheit
40[regelnummer]
Ic bidde v goedertierenheit
verleent mijn herte oetmodicheit
op dat ic v mach sijn bereit
| |
| |
ende dienen mit gestadicheit
| |
[VI] Van onser lieuer vrouwen marien (f. 208v-210v)Ga naar voetnoot25
mit alder vogelen sanc bereit
hier na mit v in hemelrijc
15[regelnummer]
§Hi mach wel hebben goeden moet
die v verkijest voer dat eertsce goet
ende altijt uwen wille doet
die gi hem edel bruut selt doen
v suete roec v suete geluut
gaet bouen allen sanc ende cruut
§Wat sel ic van v seggen meer
voer alle maechden hebdi eer
30[regelnummer]
van ihesu onsen lieuen heer
Ghi sijt sijn moeder ende hi is v kijnt
al v begeerte gi voer hem vijnt
| |
| |
§O suuer maget verleent doch mi
35[regelnummer]
dat ic v hier getrouwe si
bi wien ic bin of wie bi mi
Wat ic aenscou tis mi al niet
hoe scoen mach sijn in dit verdriet
als ic denc dat gi scoenre sijt
40[regelnummer]
§O coningine doer v godheit
wanneer mijn ziel van hene sceyt
moet sijn in hemelrijc geleit
daer alle sielen spannen croen
ende blidelic singen scoen
45[regelnummer]
mit ihesu uwen lieuen soen
o maget help mi daer med te sijn
§O maria wat sel ic aen gaen
mijn sonden doen mi dic verstaen
55[regelnummer]
dat mijn gebet wort niet ontfaen
§Och mensce waer sijn dijn sinnen
het heuet verdient v heer
60[regelnummer]
waer om wil di dus trueren
gi en waert hier nvmmermeer
Veel meer dan gi cunt winschen
mer gi sijt traech int eyschen
int spreken heer verleent
Ghi en kund dat niet begeren
ist salich tsal v gescien
ten scyet v een noch geyn
§Weest gestadich talre tijt
ende ist dat gi temptaci lijt
geeft daer om niet verloren
75[regelnummer]
Hebt moet ende bid hem vrilic aen
tgebet van v wert wel ontfaen
hi mynt v wonderlike seer
Het is v brudegom het is v heer
§Nv lieue maechden merct aen haer
wat vrouden sal v gescien dan daer
want gi bi haer sult wesen
| |
| |
haer brudegom sel v brudegom sijn
85[regelnummer]
v troest v lief v minnekijn
Hi sal v blidelic ontfaen
vercrieren bouen son ende maen
ende maken vri van vresen
90[regelnummer]
§Och machden en wilt v niet verslaen
tsal hier so haest sijn gedaen
v brudegom sal scier comen
Ende v mynnentlike ontfaen
versieren meer dan son of maen
95[regelnummer]
mit hemelrijcschen bloemen
Strijt wisen maechden vromelic
ende dient v brudegom trouwelic
van hem en wilt niet sceyden
Och denc hoe wonderlike scoen
100[regelnummer]
hi op v coemst den hoechsten troen
die engelen doet bereyden
Daer sel v lichaem claerre sijn
wel seuen werue dan sonnen scijn
weest lidsam in verbeiden
105[regelnummer]
§O ihesu mijn herte is also onmate wee
ic en mach niet langer liden
Com com com heer ihesus com
| |
dats reden Want die hem hier niet en voecht
5[regelnummer]
mit vreden tot god ende totter doecht
Mer heuet die geen achte.
ende misbruket sijn crachte
§Och die seker waer venite
| |
| |
| |
Literatuur
Aelst, J. van, ‘Het tekstuele universum van een devote kopiist’. In: B. Besamusca e.a. (red.), Hoort wonder! Opstellen voor W.P. Gerritsen bij zijn emeritaat. Hilversum, 2000, p. 9-17. Middeleeuwse studies en bronnen 70. |
Axters, S.G., ‘Joannes Tauler in de Nederlanden’. In: Johannes Tauler. Ein deutscher Mystiker. Gedenkschrift zum 600. Todestag. Essen, 1961, p. 348-370. |
Axters, S.G., Bibliotheca Dominicana Neerlandica manuscripta 1224-1500. Leuven, 1970. Bibliothèque de la Revue d'histoire ecclésiastique 49. |
Bäumker, W., ‘Mittelniederländische Spruchdichtungen’. In: Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 13 (1887), p. 104-110. |
Bäumker, W., ‘Niederländische geistliche Lieder nebst ihren Singweisen aus Handschriften des XV. Jahrhunderts’. In: Vierteljahrsschrift für Musikwissenschaft 4 (1888), p. 153-254 en 287-350. |
Becker, V., ‘Eenige oude Dietsche versjes’. In: De katholiek 88 (1885), p. 364-366. |
Bihlmeyer, K. (ed.), Heinrich Seuse. Deutsche Schriften. Stuttgart, 1907 [ongewijzigde herdruk: Frankfurt am Main, 1961]. |
Braekman, W.L., ‘Middelnederlandse didactische gedichten en rijmspreuken’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1969, p. 79-111. |
Braekman, W.L., ‘Geestelijke en wereldlijke liederen en spreuken uit Brugge (vroege 16de eeuw?)’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde 1996, p. 109-136. |
Bruning, E. (ed.), De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480). Antwerpen, etc., 1955. |
Bruning, E., M. Veldhuyzen & H. Wagenaar-Nolthenius (ed.), Het geestelijk lied van Noord-Nederland in de vijftiende eeuw. De Nederlandse liederen van de handschriften Amsterdam (Wenen ÖNB 12875) en Utrecht (Berlijn MG 8o 190). Amsterdam, 1963. Monumenta musica Neerlandica 7. |
Burssens, A.F.S., Dat boeck vander voirsienicheit godes. Brussel, etc. 1930. Leuvense studieën en tekstuitgaven. |
Buuren, A.M.J. van, ‘“Soe wie dit lietdkyn sinct of leest”. De functie van de Laatmiddelnederlandse geestelijke lyriek’. In: F. Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen. Amsterdam, 1992, p. 234-254 en 399-404. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 7. |
Deschamps, J. & H. Mulder, Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België (voorlopige uitgave). Eerste aflevering. Brussel, 1998. |
Dijk, R. van & F. van der Pol, ‘Het getijdenboek van het Agnietenconvent te Kampen’. In: Trajecta 7 (1998), p. 111-133. |
Dusch, M., De veer utersten. Das Cordiale de quatuor novissimis von Gerhard von Vliederhoven in mittelniederdeutscher Überlieferung. Keulen, etc. 1975. Niederdeutsche Studien 20. |
Goudriaan, K., ‘De derde orde van Sint Franciscus in het bisdom Utrecht. Een voorstudie’. In: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 1 (1998), p. 205-260. |
Goudriaan, K., ‘De derde orde als onderdeel van de Moderne Devotie’. In: Ons geestelijk erf 74 (2000), p. 9-32. |
Hascher-Burger, U., ‘Zwischen Apokalypse und Hohemlied. Brautmystik in Gesängen aus der Devotio Moderna’. In: Ons geestelijk erf 72 (1998), p. 246-261. |
Heel, D. van, De tertiarissen van het Utrechtsche kapittel. Utrecht, 1939. Overdruk uit Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht. |
Heel, D. van, Middeleeuwse handschriften op godsdienstig gebied in het bezit van de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam. Rotterdam, 1948. |
Heymans, J.G. (ed.), Psalters der Moderne Devotie. Leiden, 1978. Corpus sacrae scripturae Neerlandicae medii aevi, series minor V, 2. |
Hoffmann von Fallersleben (ed.), Niederländische geistliche Lieder des XV. Jahrhunderts. Hannover, 1854. Horae Belgicae 10. |
| |
| |
Huet, G., Catalogue des manuscrits néerlandais de la Bibliothèque Nationale. Paris, 1886. |
Huisman, G.C., Catalogus van de middeleeuwse handschriften in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen. Leuven, 1997. Miscellanea Neerlandica 14. |
Indestege, L., Middelnederlandse geestelijke gedichten, liederen, rijmspreuken en exempelen. Gent, [1951]. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks III, nr. 33. |
Indestege, L., ‘Een Leuvense theoloog uit de kring van Erasmus. Godschalc Rosemondt en zijn Boecxken vander biechten’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde 1973, p. 14-37. |
Janse, A., ‘Het religieuze leven in het Grote convent te Doesburg’. In: Ons geestelijk erf 74 (2000), p. 84-104. |
Joldersma, H. & D. van der Poel, ‘Sij singhen met soeter stemmen. Het liederenhandschrift Brussel KB II 2631’. In: Nederlandse Letterkunde 5 (2000), p. 113-137. |
De kartuizers en hun klooster te Zelem. Diest, 1984. Diestsche cronycke 7. Tentoonstellingscatalogus Stedelijk Museum te Diest. |
Kemperink, J.H.P., ‘Johan van Ingen: Geschiedenissen’. In: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 74 (1957), p. 1-155. |
Kienhorst, H., De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving. Deventer, 1988. 2 dln. Deventer studiën 9. |
Kloeke, G.G. (ed.), Kamper spreekwoorden naar de uitgave van Warnersen anno 1550. Assen, 1959. Taalkundige bijdragen van Noord en Zuid 8. |
Knuttel, J.A.N., Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming. Rotterdam, 1906 [ongewijzigde herdruk: Groningen, etc., 1974]. |
Kooper, E., ‘Edinburgh University Library MS D.b.v. 2: verslag van een zoektocht’. In: B. Besamusca e.a. (red.), Hoort wonder! Opstellen voor W.P. Gerritsen bij zijn emeritaat. Hilversum, 2000, p. 97-103. Middeleeuwse studies en bronnen 70. |
Korteweg, A.S. (red.), Kriezels, aubergines en takkenbossen. Randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw. Zutphen, 1992. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum / Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. |
Kruitwagen, B., Catalogus van de handschriften en boeken van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Amsterdam, 1913. |
Lievens, R., Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa. Gent, 1963. Leonard Willemsfonds 1. |
Nieuwstraten, R., ‘“Floracy en illuminacy” in Haarlem. Een eerste verkenning rond de penwerkversiering en margedecoratie van handschriften met een Haarlemse herkomst’. In: J.M.M. Hermans (red.), Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Grave, 1989, p. 59-95. Nijmeegse codicologische cahiers 10-12. |
Nijhoff, W. & M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500-1540. 3 dln., Den Haag, 1923-1971. (Ongewijzigde herdruk van dl. I-III, derde stuk: Den Haag, 1965) |
Obbema, P.F.J. (facs. ed.), Die gheestelicke melody. Ms. Leiden, University Library, Ltk. 2058. Leiden, 1975. |
Obbema, P.F.J., ‘Het einde van de Zuster van Gansoirde’. In: P.[F.J.] Obbema: De middeleeuwen in handen. Over de boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum, 1996, p. 166-175. |
Pol, F. van der & M. Smit (red.), De susteren van Sanct-Agnetenhuus. De geschiedenis, materiële cultuur en spiritualiteit van het Kamper Agnietenconvent. Kampen, 1997. Publicaties van de IJsselacademie 100. |
Priebsch, R., ‘Aus deutschen Handschriften der Königlichen Bibliothek zu Brüssel’. In: Zeitschrift für deutsche Philologie 35 (1903), p. 362-370, 36 (1904), p. 58-86 en 371-387, 38 (1906), p. 301-333 en 436-467, 39 (1907), p. 156-179. |
Stooker, K. & Th. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. Leuven, 1997. 2 dln. Miscellanea Neerlandica 15-16. |
Stracke, D.A., ‘Middelnederlandsche bijdrage uit het Würzburger Hsch. Ch. 9. 144’. Overdruk (met eigen paginering) uit Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde 1926. |
Tinbergen, D.C. (ed.), Des coninx summe. Leiden, [1907]. Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde. |
| |
| |
Ven, J.M.M. van de, Over Brabant geschreven. Handschriften en archivalische bronnen in de Tilburgse Universiteitsbibliotheek. 1. Middeleeuwse handschriften en fragmenten. Leuven, 1994. Miscellanea Neerlandica 8. |
Vooys, C.G.N. de, ‘Verspreide Mnl. geestelike gedichten, liederen en rijmspreuken’. In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 23 (1904), p. 41-79. |
Wijk, N. van (ed.), Het getijdenboek van Geert Grote. Naar het Haagse handschrift 133 E 21. Leiden, 1940. Leidsche drukken en herdrukken uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Kleine reeks 3. |
Wijnpersse, H. [=A.G.M.] van de (ed.), Oerloy der ewigher wijsheit (Horologium sapientiae door Henricus Suso O.P.). Groningen, etc., 1938. |
|
-
voetnoot1
- Het handschrift werd door de Vrienden van de Koninklijke Bibliotheek gekocht van antiquariaat J. Devroe te Haasrode. Het wordt in de literatuur af en toe vermeld, op basis van de beschrijving in de BNM: Axters 1961, p. 348, 349 en 354; Lievens 1963, p. 108; Axters 1970, p. 313. Deschamps kon vaststellen dat de codex, die geschreven is in 1578 en 1583, werd vervaardigd in het kartuizerinnenklooster St. Anna ter Woestine (Sint-Andries, vanaf 1580 Brugge).
-
voetnoot2
- Over randversiering in vijftiende-eeuwse handschriften uit de Noordelijke Nederlanden is zo langzamerhand heel wat bekend. Een overzicht daarvan geeft de tentoonstellingscatalogus Kriezels uit 1992 (Korteweg 1992). Er zijn echter nog streken waarvan de decoratie maar nauwelijks is onderzocht.
-
voetnoot3
- De woorden ‘ite’ (gaat) en ‘venite’ (komt) verwijzen naar Mattheus 25, vs. 31 e.v: Christus zal bij zijn wederkomst de bokken van de schapen scheiden en de schapen (de rechtvaardigen) tot zich roepen en de bokken heenzenden, in het eeuwige vuur. Van Aelst 2000, p. 12-13, wees er onlangs op dat de Vulgaat niet ‘ite’, maar ‘discedite’ heeft (dat overigens hetzelfde betekent). Ik weet niet waar de vorm ‘ite’ vandaan komt, maar ‘ite-venite’ is in de Middeleeuwen een veel voorkomende uitdrukking. Zie naast het voorbeeld van Van Aelst het distichon in de marge van het Cassamus-fragment Brussel, KB, 18.228: Ad finem vite dicet deus ite venite Dicet namque malis ite venite bonis (afb. 26 in Kienhorst 1988). Op een grafsteen uit 1581 in de Bovenkerk te Kampen leest men: Hinc me non moveat nisi dies ite venite (alleen de dag Ite-venite verplaatse mij).
-
voetnoot4
- Zie over Die gheestelicke melody en de handschriftelijke overlevering daarvan vooral Obbema 1996.
-
voetnoot5
-
De kartuizers 1984, p. 229-233; Van de Ven 1994, p. 62-68.
-
voetnoot6
- De UB had hs. 187, 189 en 190 sinds 1934 in bruikleen van de Kamper parochiekerk. In 1987 nam de eigenares de handschriften terug, zie Huisman 1997, p. XI.
-
voetnoot7
- Zie over het handschrift Van der Pol & Smit 1997 (de rubriek is afgebeeld op p. 183). Daar wordt aangenomen dat het om het Agnietenconvent te Kampen gaat (tertiarissen), maar dat is bepaald niet zeker. Dat de codex in Kampen is opgedoken, is onvoldoende bewijs. Wel wijst de taal op Oost-Nederland. Stooker en Verbeij opperen de mogelijkheid dat de codex uit St. Maria en St. Agnes te Diepenveen stamt (1997, II, nr. 391).
-
voetnoot8
- De kopiiste schreef abusievelijk pateoenster. In de vijfde letter is geknoeid: schreef zij aanvankelijk pater?
-
voetnoot9
- Enkele daarvan komen echter niet in aanmerking, bijvoorbeeld doordat zij vóór het midden van de vijftiende eeuw al overgegaan zijn naar de regel van de H. Augustinus (reguliere kanunnikessen).
-
voetnoot10
- Middelnederlandse gebeden in proza van vóór 1500 zijn vrijwel zonder uitzondering uit het Latijn vertaald, dus waarschijnlijk bestaat er ook een Latijnse versie van het gebed.
-
voetnoot11
- Ed. Heymans 1978, p. 254-257. Blijkbaar kende de kopiiste psalm 126 zo goed dat zij na de eerste regel al kon afbreken met etc. Dat komt waarschijnlijk doordat de psalm voorkomt in Geert Grote's Getijden van de H. Maagd (ed. Van Wijk 1940, p. 56 en 64). In veel tertiarissenconventen worden deze getijden dagelijks gebeden (men bidt daar niet het liturgische dagofficie), zie Van Dijk-Van der Pol 1998, p. 121-122, en Janse 2000, p. 91-93.
-
voetnoot12
- Zie over het Amersfoortse St.-Agnesconvent: Van Heel 1939, p. 109-111; Kemperink 1957; Goudriaan 1998, p. 241 en 245 (nr. 10). Voor handschriften uit dat convent (vervaardigd in of eigendom van) zie Van Heel 1939, p. 315-316; Stooker-Verbeij 1997, II, p. 16; Nieuwstraten 1989, p. 60-61, n. 4; Kruitwagen 1913, p. 121.
-
voetnoot13
- Zie Goudriaan 2000, p. 9 (met verdere literatuur).
-
voetnoot14
- Het is misschien nog wel denkbaar dat een kopiiste die een handschrift voor de conventbibliotheek vervaardigt, durft te schrijven Van sunte andries mijn sonderlinge patron, maar het is niet waarschijnlijk dat daar dan nadruk op gelegd wordt door die pagina rijk te versieren. Zie over handschriften in privé-bezit bij tertiarissen Stooker-Verbeij 1997, I, p. 136-147, vooral p. 138.
-
voetnoot15
- De teksten ter voorbereiding op de communie staan op f. 194v-196r: Seuen punten die wi voernemen sellen tegen die seuen hoeft sonden als wi zacrament en f. 196v-205v: Hoe wie ons ondersoeken sullen eer wi gaen totten heiligen sa[c]rament een leringe. De abc-tekst, Suuerlike leringe op die ah a b c d d e, (f. 205v-207r; inc. AEnbedet den heer in allen steden want du biste hem altoes tegenwoerdich Beliet den heer want hi goet is want dat heuet hi dicwijl bewijst) komt ook voor in hs. Parijs, BN, néerl. 37 (blijkens Huet 1886, p. 42) en in een postincunabel (Nijhoff-Kronenberg 1923-1971, nr. 2178).
-
voetnoot16
- Alleen de eerste heeft geen rubriek. Hij volgt direct op de abc-tekst, daarvan alleen gescheiden door een paragraafteken.
-
voetnoot17
- In de nummering van Obbema 1996, p. 170, naar hs. Leiden. In die codex bestaat Die gheestelicke melody uit twee cycli, met resp. negen en zeven liederen. Hs. Den Haag bevat alleen de eerste cyclus. Hs. Wenen is een compilatie die ook uit andere bronnen put.
-
voetnoot18
- Van Buuren 1992. Anderen hebben deze discussie voortgezet, zie bijv. Hascher-Burger 1998 en Joldersma-Van der Poel 2000.
-
voetnoot19
- Bij het zoeken naar parallelhandschriften is onder andere gebruik gemaakt van de BNM. Het Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600 was toen dit artikel geschreven werd nog niet verschenen en is niet meer geraadpleegd.
-
voetnoot20
- Deze rijmspreuk komt ook voor in hs. Brussel, KB, II 116, f. 16r-16v (ed. Braekman 1969, p. 96), Brussel, KB, IV 421, f. 212v (ed. Indestege 1951, p. 95), Brussel, KB, IV 1048, f. 143r-143v (vgl. Deschamps-Mulder 1998, p. 63), Edinburgh, UL, D.b.V. 2 (cat. 88), f. 10v (ed. Kooper 2000, p. 98), Wenen, ÖNB, S.n. 12.875, f. 159v (ed. Bäumker 1887, p. 108, en Kooper 2000, p. 99, n. 7), en Würzburg, UB, M. ch. q. 144, f. 142r (ed. Stracke 1926, p. 17).
-
voetnoot21
- Hier zijn waarschijnlijk twee of drie rijmspreuken samengevoegd. Alleen van de laatste, vs. 7-10, heb ik sporen kunnen vinden, in hs. Brugge, SA, 29 (ed. Braekman 1996, p. 133, nr. 5, r. 4-6: Want messe te horen en verleet niet / Onrec[h]vaerdich goet en riet niet / Ende een lenghe noze en bediet niet) en in de zgn. Kamper spreekwoorden van 1550 (ed. Kloeke 1959, p. 21, r. 30-32 (met op p. 21* varianten uit andere spreekwoordenverzamelingen): Predike hoeren versuymt niet / Aelmisse geuen armet niet / Onrechtueerdich guet en rijcket niet).
-
voetnoot22
- De vergelijking van het vogeltje en de rots komt in verschillende Middelnederlandse prozateksten voor. Zie bijvoorbeeld Tinbergen 1907 (Des coninx summe), p. 316-317, Dusch 1975 (Gerard van Vliederhoven, Die vier utersten, Middelnederduits afschrift van de Middelnederlandse vertaling), p. 86-87 en Van de Wijnpersse 1938 (Suso, Oerloy der ewigher wijsheit), p. 81-82. Deze berijmde versie heb ik niet kunnen terugvinden. Zie over de vergelijking ook nog Bihlmeyer 1907, p. 239. Het opschrift Noch van onrecht goet moet een vergissing zijn.
-
voetnoot23
- Dit zijn eigenlijk twee rijmspreuken (vs. 1-4 en 5-8), die elk een eigen verspreiding kennen. De eerste spreuk komt voor in hs. Brussel, KB, 19.563, f. 39v-40r, Brussel, KB, II 144, f. 62v (ed. Priebsch 1903-1907, 1906, p. 447), Brussel, KB, II 2631, f. 28v (de vier verzen maken daar deel uit van een groter geheel), en in de postincunabel Godschalc Rosemondt, Een deuoet ghebet voor alle menschen besonder in tijden van druck ende lijden (Nijhoff-Kronenberg 1923-1971, nr. 1823; ed. Indestege 1973, p. 20; de vier verzen maken daar deel uit van een groter geheel, inc. O menschen tegen die doot en is geen schilt). De tweede rijmspreuk verschijnt in hs. Aken, SA, 2, f. 200 (ed. De Vooys 1904, p. 60; de vier verzen maken daar deel uit van een groter geheel, inc. Ay wat zoeter luste), Brussel, KB, 1631-33, f. 246r (met twee extra verzen; ed. De Vooys 1904, p. 54, en Burssens 1930, p. 203; de tekst is daar ingelast in Dat boeck vander voirsienicheit godes), Brussel, KB, II 112, f. 100v (de vier verzen zijn daar onderdeel van een reeks aaneengeschakelde rijmspreuken, f. 100r-101r, inc. Teghen die doot en is gheen schilt), Brussel, KB, IV 421, f. 214r (ed. Indestege 1951, p. 97), Rotterdam, GB, 96 G 10, f. 354 (ed. Van Heel 1948, p. 133; blijkbaar maken de vier verzen daar deel uit van een groter geheel, inc. Huden leuen morgen doot), Wenen, ÖNB, S.n. 12.875, f. 159v (ed. Bäumker 1887, p. 108), Würzburg, UB, M. ch. q. 144, f. 142r (ed. Stracke 1926, p. 16), en olim Hoeven, Grootseminarie Bovendonk (thans Amsterdam, Bibl. van de VU?; ed. Becker 1885, p. 366; de vier verzen vormen daar het begin van een groter geheel). Vs. 5-6 is bovendien opgenomen in de spreekwoordenverzameling van
François Goedthals (Les proverbes anciens flamengs et françois. Anvers, 1568, p. 132; exemplaar KB Brussel, sign. LP 409 A).
-
voetnoot24
- Dit is lied 20 in de edities Bäumker 1888 en Bruning e.a. 1963 (beide naar hs. Wenen, ÖNB, S.n. 12.875, inc. Ic sie den dach int oest opgaen), maar het eerste vers ontbreekt. Het lied komt ook voor in hs. Leiden, UB, Ltk. 2058 (Die gheestelicke melody, facs. ed. Obbema 1975), f. 35r-36v (lied 10).
-
voetnoot25
- De tekst is een aaneenschakeling van excerpten uit liederen die alle te vinden zijn in hs. Wenen, ÖNB, S.n. 12.875 (ed. Bäumker 1888 en Bruning e.a 1963): vs. 1-7: lied 5 (inc. Ave maria maget reyn), strofe 2, tweede helft; vs. 8-14: lied 5, strofe 4, tweede helft; vs. 15-27: lied 5, strofe 3 (geheel, maar met de eerste drie verzen van strofe 3 hier als laatste); vs. 28-33: lied 5, strofe 4, eerste helft; vs. 34-39: lied 5, strofe 5, eerste helft; vs. 40-52: lied 5, strofe 6; vs. 53-55: lied 5, strofe 7, het begin; vs. 56-67: lied 6 (inc. Maria coninghinne Myn troest myn toeuerlaet), strofe 14 t/m 16; vs. 68-71: lied 6, strofe 18; vs. 72-80: lied 30 (inc. O suuer maechdelike staet), strofe 6; vs. 81-89: lied 30, strofe 5; vs. 90-95: lied 30, strofe 19, het begin; vs. 96-104: lied 30, strofe 22; vs. 105-110: lied 15 (inc. Die lelikyns wit ende die rooskyns roet), strofe 5 (met aanpassing op grond van strofe 3 en 4) incl. het refrein. - De liederen 5 en 6 van hs. Wenen komen ook voor in hs. Leiden, UB, Ltk. 2058 (Die gheestelicke melody, facs. ed. Obbema 1975), f. 13v-17v en 18v-21v (lied 5 en 6), en Den Haag, KB, 75 H 42 (vgl. Obbema 1996, p. 170). Lied 6 verschijnt - soms in sterk verkorte vorm - verder nog in hs. Berlijn, SBPK, Mgo 185 (ed. Hoffmann von Fallersleben 1854, p. 74-75), Berlijn, SBPK, Mgo 190 (ed. Hoffmann von Fallersleben 1854, p. 73, en Bruning e.a. 1963, lied 78) en Utrecht, MCC, BMH 98, f. 201r-204r (vgl. Kruitwagen 1913, p. 82).
-
voetnoot26
- Vs. 1-11 is de tweede helft van de tweede strofe van het lied dat afgedrukt is in Knuttel 1906, p. 474-475 (naar hs. Berlijn, SBPK, Mgo 190; inc. Och god wat vruechden si hier smaken). Dat lied komt ook voor in hs. Brussel, KB, IV 421 (ed. Indestege 1951, p. 68-69, en Bruning 1955, p. 23-27). Vs. 12-13 is het begin van de tweede strofe van lied 25 van Bäumker 1888 en Bruning e.a. 1963 (hs. Wenen, ÖNB, S.n. 12.875; inc. My verwondert bouen maten). In hs. Leiden, UB, Ltk. 2058 vindt men deze verzen op f. 53v (lied 15).
-
voetnoot27
- Daarna volgt het afsluitende Nota bene §Och een pater noster ende aue maria om gods wille voer die sondige scrijfter.
|