Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdDe tweede verdietsing van ‘Dystorie van ouden Bertaengen’
| |
[pagina 88]
| |
luidde de mening van de vader der Dietse historische critici algader. Hij verkondigde haar in de eerste Dietse vertaling van passages uit Geoffrey van Monmouths Historia regum Britannie. Hij publiceerde zijn samenvattende bloemlezing van de tekst verspreid door zijn vertaling van Vincentius van Beauvais' Speculum historiale.Ga naar voetnoot2 Tegenwoordig zijn de methoden van de historische kritiek enigszins gewijzigd en worden ook aan vertalingen van historische werken andere eisen gesteld. Het was dan ook hoog tijd voor een nieuwe verdietsing van een van de populairste en meest invloedrijke middeleeuwse geschiedwerken, het werk van waaruit (onder anderen) de koningen Lear en Arthur, en de profeet Merlijn hun opmars door de West-Europese literatuur begonnen: de eerste volledige geschiedenis van de Britse eilanden vanaf de komst van de eerste bewoners, de Trojaanse volgelingen van Eneas' achterkleinzoon Brutus. Een vertaling heeft ons nu bereikt uit de handen van de mediëvist Mark Nieuwenhuis: Geschiedenis van de Britse koningen. De Baskerville serie, waarin werken uit de klassieke traditie toegankelijk worden gemaakt voor een breed publiek, is met deze vertaling opnieuw een echte klassieker uit de middeleeuwse traditie rijker. De uitgever presenteert de huidige publicatie op de dubbele stofomslag als ‘de eerste Nederlandse vertaling’ van de Historia regum Britannie. Toch is, de traditie indachtig, op dezelfde omslag gekozen voor een illustratie uit het Haagse prachthandschrift waarin de vorige vertaling ons is overgeleverd (zou er in de ruim 210 overgeleverde handschriften met de Latijnse tekst geen geschikte afbeelding te vinden zijn geweest?). De Historia regum Britannie heeft vanaf haar verschijnen rond het eind van de jaren dertig van de twaalfde eeuw de gemoederen flink bezig gehouden, en het moderne onderzoek lijdt dan ook zeer onder de vaste kwaal van zoveel levendige gebieden van het historisch-letterkundige onderzoek: een woud van onbevestigde en elkaar bevestigende hypothesen. Zo wordt bijvoorbeeld ook in de huidige publicatie de onbewezen stelling verkondigd dat er al vóór de ons overgeleverde Franse vertaling van Wace ook een nu verloren gegane vertaling door Gaimar bestond.Ga naar voetnoot3 De ‘lage landen’ kenden een buiten het eiland ongekende verspreiding van de Latijnse tekst,Ga naar voetnoot4 en dit feit alleen al vraagt om een actieve deelname van Nederlandse mediëvisten aan de internationale academische discussie over Geoffrey van Monmouth. Toch zit er voor de medioneerlandicus bij gebrek aan tijd om zich echt in de tekst te verdiepen vaak weinig anders op dan de recente literatuur voor waar aan te nemen en meteen over te stappen naar voor haar of hem ‘direct’ relevante getuigen van de receptie van de tekst, zoals de Spiegel historiael. Dit leidt echter vaak tot grote verwarring, zoals (om slechts één uit vele mogelijke voorbeelden te noemen) blijkt uit de vaker gehoorde opmerking dat Historia regum Britannie werd geschreven als een ‘welbewuste tegenzet vanuit het Engelse koningshuis tegen de Fransen met hun glorierijke Charlemagne.’Ga naar voetnoot5 In eerste instantie kan dit niet het geval zijn geweest: om de tekst als Engelse koninklijke propaganda te laten functioneren, moest Arthur wel eerst dood, de in de tekst door Merlijn voorspelde mogelijkheid van zijn terugkeer was immers een bedreiging voor de Anglo-Normandische koningen zelf.Ga naar voetnoot6 Dat Arthur in de huidige vertaling inderdaad sterft na te zijn overgebracht naar het eiland van Avalon (p. 194: ‘Zijn ziel ruste in vrede’), is een eerste aanleiding om de onderzoeker te waarschuwen zich niet zonder voorbehoud te verlaten op de door Nieuwenhuis gepresenteerde tekst en noten: hij heeft | |
[pagina 89]
| |
weliswaar gekozen voor de meest recente (en uiterst betrouwbare) editie van Neil Wright, maar zijn uitgave geeft weinig blijk van begrip van het specifieke karakter van het unieke handschrift waarop deze editie gebaseerd is. Dit handschrift, Bern, Burgerbibliothek MS 568, is het enige ons bekende handschrift waarin door middel van de vermoedelijke interpolatie ‘anima eius in pace quiescat’ met het onzekere einde van Arthur korte metten is gemaakt. Wright besteedde in zijn voorwoord uitgebreid aandacht aan de eigenaardigheden van het handschrift en de tak van de traditie waar het deel van uitmaakt,Ga naar voetnoot7 en gaf daarbij, aan de hand van de oudere editie van Faral, een aantal mogelijke emendaties die de tekst van enkele passages verduidelijken. In zijn vertaling nam Nieuwenhuis slechts twee van deze emendaties op, naar eigen zeggen zelf overgenomen ‘uit de editie van Faral’ (p. 214 n. 3, ook p. 217, n. 16). Nieuwenhuis liet onvermeld dat het handschrift uit Bern de Engelsen in enkele passages gedeeltelijk vrijpleit van de hen door Geoffrey toegedragen misdaden. Zo lezen we in de vorige vertaling over de Engelse leider Hengist bij een vredesbespreking met de Britse adel: ‘Die lose, die ongetrouwe, / Die hadde in sine mouwe / Een stekemes al heimelike, / Ende alle de sine des gelike, / Also alse hi hem hadde geboden, / Want hi die heren wilde doden.’Ga naar voetnoot8 In de nieuwe vertaling wordt verteld dat Hengist de Engelsen bij deze gelegenheid opdracht gaf ‘om allemaal, zoals bij hen gebruikelijk was, een lange dolk aan hun zij te dragen’ (p. 118), waarbij de dolken dus niet in het geheim naar de vredesbesprekingen gesmokkeld werden. Het verschil tussen verraad en list is subtiel, maar niet irrelevant. De eerste verdietser van de Historia regum Britannie maakte in zijn vertaling enkele zeer principiële keuzes. Zo koos hij ervoor enkele volgens hem ongeloofwaardige, of niet met zijn overige bronnen of eigen opvattingen in overeenstemming te brengen passages te verzwijgen of aan te passen. Hij verzweeg een profetie van de godin Diana, dat het eiland Albion voor Brutus en zijn volgelingen een nieuw Troje zou zijn. Ook keerde hij bij de behandeling van de profetieën van Merlijn terug naar zijn hoofdbron, het Speculum historiale, in plaats van gebruik te maken van de meer uitvoerige versie in de Historia regum Britannie. Daarnaast gaf hij zijn publiek naast de Latijnse, ook de in zijn regio bekendere Franse namen van personages. Uiteraard behoorde dit laatste voor Nieuwenhuis niet tot de mogelijkheden, en moest hij de ingewikkelde problematiek van ook in de handschriftentraditie erg variërende schrijfwijzen van eigennamen op een andere manier oplossen. Hij koos ervoor alle namen te normaliseren en daarbij namen van Kelten en Germanen te verdietsen. Dat dit ertoe leidde dat de vormen die voor de lezers van de Latijnse tekst voor de grootste bevreemding gezorgd moeten hebben, nu juist het meest aansluiten bij de taal van de publicatie, is uiteraard niet te voorkomen (maar wel een interessant gegeven). Enkele van de gemaakte keuzes echter wekken verbazing: waarom bijvoorbeeld koos hij voor de vorm ‘Hors’ en niet het gangbare ‘Horsa’, waarom ‘German’ en niet ‘Germanus’? Het door Nieuwenhuis aangebrachte onderscheid tussen ‘Brittannië’ en ‘Bretagne’ kende Geoffreys Latijn niet en de vertaling ‘Vlamingen’ voor het Latijnse ‘Ruteni’ of ‘Rutheni’ is incorrect, en zo mogelijk nog anachronistischer dan de verhalen van Geoffrey gebruikelijk zelf zijn. De vorige vertaler noemde zijn bron voor insulaire geschiedenis ‘Dystorie van ouden Bertaengen’,Ga naar voetnoot9 en daarmee gaf hij een betere weergave van de inhoud van het werk dan de huidige vertaling Geschiedenis van de Britse koningen. De juiste vertaling van de titel zou zijn ‘Geschiedenis van de koningen van Brittannië’ - zo omschreef Geoffrey immers zelf in zijn openingszin het onderwerp van zijn studie. Zijn geschiedenis vormde zo een historiografisch betoog voor een enkele heerser over het hele eiland (Brittannië) en niet slechts over één van de volkeren die het eiland bewoonden (de Britten, de latere Welsh), een voor de interpretatie van het werk zeer belangrijk detail.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 90]
| |
Een moderne vertaler is niet meer, zoals in de tijd van de vorige vertaling wel nog het geval was, gerechtigd passages over te slaan of aan te passen om de vertaalde tekst in overeenstemming te brengen met de eigen opvattingen. Hiervoor kent men tegenwoordig het notenapparaat en de inleiding, en Nieuwenhuis heeft dan ook niet geschuwd hiervan gebruik te maken. Helaas koos hij ervoor, net als de vorige vertaler, waardeoordelen over de historiciteit van zijn bron niet voor zich te houden. Een van de meest fascinerende aspecten van de Historia regum Britannie is het feit dat zoveel lezers geloof hechtten aan de tekst, ondanks de subversieve plaats die hij innam in de insulaire historiografische traditie. Vóór Geoffrey was Beda Venerabilis de autoriteit betreffende de vroege geschiedenis van het eiland, en elke geschiedschrijving van het eiland was gestoeld op een haast onvoorwaardelijk geloof in de waarheid (en universele geldigheid) van Beda's modellen. Deze modellen kwamen er in het kort op neer dat de Engelsen al vóór hun bekering tot het Christendom door God waren uitverkoren om het eiland te regeren, ten koste van de oorspronkelijke bewoners, de Britten. Geoffrey plaatste met zijn zogenaamd naar een zeer oud boek in de Britse taal vertaalde geschiedenis een bom binnen deze historiografische traditie, onder meer door enkele door Beda opengelaten plekken in de chronologie op te vullen met een Trojaanse genealogie van de Britten en hun uitzonderlijk vroege bekering tot het Christendom, een reeks glorieuze koningen waaronder de onsterfelijke Arthur, en Merlijn en zijn profetieën waarin de terugkeer naar een Britse heerschappij werd voorspeld.Ga naar voetnoot11 De explosieve lading van de materie zal een van de oorzaken zijn geweest van de ongekende populariteit, maar bleek niet genoeg om Beda te doen vergeten: vroeg vinden we handschriften met zowel Geoffreys als Beda's geschiedenissen (zo ook het handschrift uit Bern), en al snel ontstond een variantversie van Historia regum Britannie waarin de geschiedenis waar mogelijk weer in overeenstemming werd gebracht met de traditie van Beda. Tot de dag van vandaag wordt Beda gelezen (en geloofd) als de historicus van de vroege geschiedenis van het eiland. De keuze voor Beda leidde echter niet automatisch tot afwijzing van de Historia regum Britannie als onhistorisch, dit is een ontwikkeling die pas in later eeuwen daadwerkelijk tot stand kwam.Ga naar voetnoot12 Slechts enkele auteurs uit de twaalfde eeuw verwierpen het als zijnde fabula, en zelfs de sceptische koster van Maerlant behandelde het anderhalve eeuw later nog als vera historia en verkoos het boven zijn voornamelijk op Beda teruggaande hoofdbron, al liet hij bepaalde passages stilzwijgend achterwege. Nieuwenhuis' mening over de ‘betrouwbaarheid’ van Geoffrey is meestal aanmatigend veroordelend. Meermaals geeft hij in zijn noten aan of een genoemd personage ‘fictief’ of ‘historisch’ is.Ga naar voetnoot13 Maar wat zijn eigenlijk onze bronnen om vast te stellen wat in deze geschiedenis historisch waar of onwaar is? Nieuwenhuis geeft geen bronvermeldingen voor zijn ‘historische’ informatie (zelfs geen zeer oud boek in de Britse taal) en ik maak me sterk dat de door hem geraadpleegde naslagwerken grotendeels, direct dan wel indirect, teruggaan op Beda. Daarboven betwijfel ik of het voor het begrip van de twaalfde-eeuwse tekst relevant is of Geoffrey ‘historische’ waarheden schreef. Mij lijkt het, gezien zijn subversieve houding tegenover Beda, belangrijker na te gaan hoe Geoffreys versie van de Britse geschiedenis zich verhield tot de kennis en verwachtingen van zijn publiek, niet tot de kennis en verwachtingen van een moderne historische onderzoeker. Een vergelijkbaar probleem speelt bij de hier gepresenteerde verklarende noten bij de profetieën van Merlijn: het is onduidelijk of het hier gaat om Nieuwenhuis' eigen interpretaties, of die van moderne dan wel middeleeuwse lezers van de tekst. | |
[pagina 91]
| |
Bovendien overzag Nieuwenhuis niet wat zijn mening over Geoffreys veronderstelde leugenachtigheid voor gevolgen heeft voor de verdere interpretatie van de tekst. Zo constateert hij in zijn inleiding terecht dat Geoffrey, toen hij in zijn voorwoord beweerde dat zijn geschiedenis een vertaling was van een oude bron in de Britse taal, verzweeg dat het in werkelijkheid ging om een collage van citaten uit verschillende Latijnse geschiedenissen en ‘literaire’ teksten (p. 10-13). Dit zal overigens ook Geoffreys directe publiek niet ontgaan zijn, aangezien het onder andere ging om standaardwerken als Vergilius' Aeneas en Beda's geschiedenis: het is dus maar de vraag in hoeverre ‘de ouderdom [van het Britse boek] de Historia meer gezag gaf dan Beda’ (p. 13). Dat Geoffrey zijn orale bronnen in één adem noemde met de door hemzelf verzonnen Britse bron, is desondanks geen reden voor Nieuwenhuis om te twijfelen of Geoffrey ook wel echt ‘op de hoogte [was] van mondeling overgeleverde verhalen, onder andere over Artur, zoals hij in het voorwoord van de Historia schreef’ (p. 13). Dit is immers een these waarin vrijwel elke mediëvist graag wil geloven, en ik voel mij een advocaat van de duivel door hier te schrijven dat zij onbewezen is. Het is zelfs de vraag of Geoffrey zelf wel Welsh verstond; de enige Welshtalige tekst waarvan met enige waarschijnlijkheid vaststaat dat Geoffrey er gebruik van maakte, is een lijst van namen van koningen - niet bepaald iets waar een grondige talenkennis voor nodig is. Kortom, het verschijnen van deze nieuwe vertaling van Geoffrey van Monmouths Historia regum Britannie is een goede aanleiding voor Nederlandse mediëvisten zich met hernieuwde energie op de tekst te storten. Nieuwenhuis' vertaling biedt daarbij voor een breed publiek een zeer lezenswaardige tekst voor een eerste kennismaking. Met deze publicatie is opnieuw een belangrijke tekst uit de middeleeuwse Latijnse literatuur toegevoegd aan de Baskerville reeks, in een vertaling die wat toonzetting betreft recht doet aan het origineel. Nieuwenhuis toont zich een verdienstelijk vertaler die de humor en creativiteit, het vakmanschap en enthousiasme van Geoffrey goed weet over te brengen. De Historia regum Britannie zal zich dankzij deze uitgave derhalve in onze regio na zoveel eeuwen opnieuw kunnen verheugen in een levendige belangstelling. Voor het onderzoek kan een vertaling echter vanzelfsprekend nooit het oorspronkelijke werk vervangen, en het is te hopen dat het raamwerk waarin de tekst nu gepresenteerd wordt onze lezingen niet te erg zal beïnvloeden. De in de inleiding en noten onnodig opgelegde beperkingen op het begrip van deze immens veelzijdige en vaak bewust meervoudig ambigue geschiedenis kunnen immers ook ons beeld van haar ontstaans- en receptiegeschiedenis ernstig vertroebelen. Om te begrijpen waarom de vorige vertaler wel voor de geschiedenissen van Arthur, maar niet voor de profetieën van Merlijn, bij een andere dan zijn hoofdbron te rade ging, hoeven we niet te weten of Merlijn en Arthur ‘historische’ personages waren of niet. Zo hoeven we ook niet te weten of een koning na een verdwijning van eeuwen in principe nog terug zou kunnen keren: onze taak is te onderzoeken waarom ook onze laat dertiende-eeuwse scepticus nog over Arthur meldde dat ‘sijn ende ende sine doot / Soude sijn in twifele groot.’Ga naar voetnoot14
Adres van de auteur: Hondecoeterstraat 19-1, nl-1071 lp Amsterdam |
|