| |
| |
| |
Tekstcollecties: willekeurig of weloverwogen?
Een verkenning naar aanleiding van de ‘Comburg-collectie’
Janny SchenkelGa naar voetnoot*
Inleiding
In het vijfde decennium van de zestiende eeuw trok een jonge Duitser door westelijk Europa. Deze jongeman, afkomstig uit een rijke familie, was door zijn opvoeding en opleiding vertrouwd geworden met het humanisme. Zijn voornaam was dan ook niet toevallig Erasmus. Om zijn kennis te vergroten verliet hij op achttienjarige leeftijd het Ritterstift St. Burkhard in Würzburg, waar hij tot dan verbleef. Op 15 oktober 1540 werd Erasmus Neustetter ingeschreven aan de nog jonge universiteit van Leuven. Hij was leergierig en begon vol ijver Nederlands te leren. Na zijn verblijf in Leuven bezocht hij nog de Zuid-Nederlandse plaatsen Mechelen, Antwerpen en Gent. Daarna verliet hij de Nederlanden. In 1543 werd hij student in Bologna.
Erasmus Neustetter hield van boeken. Elke kans die zich voordeed om zijn verzameling uit te breiden, greep hij aan. Toen hij in 1569 aangesteld werd als deken van het Ritterstift Comburg, nam hij zijn inmiddels omvangrijke verzameling boeken mee. Het is vooral aan deze bibliofiele verzamelwoede van Erasmus Neustetter te danken dat de naam van het inmiddels opgeheven Ritterstift Comburg voor altijd verbonden is met een codex met Middelnederlandse teksten. Deze codex is hoogstwaarschijnlijk door Neustetter zélf uit de Nederlanden meegenomen naar Duitsland.Ga naar voetnoot1 We weten dit pas sinds 1969 en derhalve kon Wolfgang Irtenkauf, de toenmalige conservator van de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart bij een lezing in 1961 voor de historische vereniging ter plaatse, niet anders dan gissen naar de verantwoordelijke Stiftsherr.
Auf alle Fälle muß die Vorliebe für niederländische Literatur bei einem der Stiftsherren auf der Comburg vorhanden gewesen sein. Bei dessen Fischzügen angelte er den ‘Reineke Fuchs’, heute eine der wertvollsten Handschriften der Landesbibliothek, die jedes Jahr das Wallfahrtsziel holländischer Studenten bildet, welche das Gedicht so zitieren wie etwa unsere Germanisten Teile des Nibelungenliedes. Ga naar voetnoot2
Het is typerend voor de geschiedenis van het Comburgse handschrift dat ook Irtenkauf alleen Van den vos Reynaerde aanhaalt; deze tekst heeft sinds de ‘herontdekking’ van het handschrift in 1806Ga naar voetnoot3 verreweg de meeste aandacht van onderzoekers gekre- | |
| |
gen.Van den vos Reynaerde beslaat echter slechts 21 van de in totaal maar liefst 346 folia van het Comburgse handschrift.
Het is inmiddels bekend dat het Comburgse handschrift in feite een convoluut van zes delen is.Ga naar voetnoot4 Men kan zich afvragen of deze delen al samengebonden waren toen Erasmus Neustetter ze meenam uit de Nederlanden. Er zijn sporen van een gemeenschappelijke binding vóór de huidige binding (1578). Op grond van de eerste, doorlopende foliëring van het convoluut dateren wij die vroege binding rond 1540. Dat is juist de periode dat Neustetter naar de Nederlanden kwam. Het is daarom ook mogelijk dat Neustetter verantwoordelijk is voor de samenvoeging. De vraag die dan oprijst is, of Neustetter bewust en met een vooraf bepaald doel aan het verzamelen is geweest, of dat hij zich heeft laten leiden door toeval en kortweg gezegd die boeken meenam, die hij krijgen kon.Ga naar voetnoot5 Over de vraag in hoeverre de tekstcollectie in het Comburgse handschrift een samenhangend geheel is, of het gevolg van toeval en willekeur, gaat deze bijdrage. Voordat ik uiteenzet welke methode ik gebruik bij dit onderzoek, is het noodzakelijk nog enige zaken van codicologische aard te signaleren.
| |
Tekstcollecties in verzamelhandschriften en convoluten: aandachtspunten
Wie een onderzoek wil doen naar tekstcollecties in Middelnederlandse handschriften, zal rekening moeten houden met een aantal praktische problemen.
Eén van de meest in het oog springende daarvan is dat we van veel Middelnederlandse handschriften inmiddels wel de inhoud kennen, zij het dat dit ook vaak niet verder gaat dan incipit en explicit van de teksten, maar dat we nog nauwelijks beschikken over gedegen inzicht in de materiële opbouw van die handschriften. Bibliotheek- en collectiecatalogi laten in dat opzicht helaas vaak veel te wensen over.Ga naar voetnoot6
De veelgebruikte termen ‘verzamelhandschrift’ en ‘convoluut’ zijn bij lange na niet toereikend om alle verschijningsvormen van middeleeuwse handschriften af te dekken. Over het algemeen geldt dat een convoluut een codex is waarin twee of meer ‘handschriften’ zijn samengebonden. De term convoluut wordt uitsluitend gebruikt als sprake is van een materieel criterium maar geeft geen enkele indicatie over de eventuele verwantschap, inhoudelijk dan wel materieel, tussen de samenstellende delen. Die samenstellende delen zijn elk op zich een eenheid maar kunnen op hun beurt ook weer bestaan uit verschillende codicologische eenheden, met in meer of mindere mate inhoudelijke samenhang. Een term voor codices die een convoluut zijn maar waarvan de delen overduidelijk verwant zijn, is nog niet gevonden.
| |
| |
De aanduiding ‘handschrift’ is in feite een ongelukkige, omdat daaruit niet blijkt welk criterium (inhoudelijk of materieel) er aan ten grondslag ligt. J.W. Klein onderscheidt, op grond van hun kwantitatieve inhoud, ‘enkeltekst-’ en ‘meerteksthandschriften’.Ga naar voetnoot7 Een meerteksthandschrift komt overeen met wat in de regel een verzamelhandschrift wordt genoemd. Codicologisch gezien kan ook een (verzamel)handschrift uit verschillende materiële (codicologische) eenheden bestaan.Ga naar voetnoot8 Maar de benamingen ‘meerteksthandschrift’ en ‘verzamelhandschrift’ geven geen informatie over de materiële component van de bedoelde codex. In het taalgebruik wordt ‘handschrift’ echter vaak als synoniem van ‘codex’ gebruikt en omdat een codex ook een convoluut kan zijn .... Het is klaar dat deze problematiek meer aandacht verdient dan de
beperkte ruimte hier.
Hoe lastig deze kwestie is, kan goed worden geïllustreerd aan de hand van het Weense artes-handschrift Österreichische Nationalbibliothek 2818, waaraan Erwin Huizenga een dissertatieonderzoek heeft gewijd. Dit handschrift, in het verleden vrijwel altijd aangeduid met de term ‘verzamelhandschrift’, blijkt een dermate complexe opbouw te hebben dat zelfs ondanks, of misschien wel juist dankzij, grondig onderzoek Huizenga geen definitief oordeel durft te geven:
Op grond hiervan [=het gegeven dat bundeltjes katernen zelfstandig gefunctioneerd hebben, JS] lijkt hs. 2818 dan ook een convoluut genoemd te moeten worden. Toch kan, al met al, ook het idee van hs. 2818 als een vanaf het begin zo geïntendeerd verzamelhandschrift niet geheel worden uitgesloten.Ga naar voetnoot9
Hans Kienhorst heeft er in 1996 op gewezen dat het verschil ook nauwelijks betekenis hoeft te hebben. Naar zijn mening kan de intentie van een gebruiker of opdrachtgever voor een verzamelhandschrift of voor een convoluut dezelfde zijn, namelijk te beschikken over een specifieke verzameling teksten.Ga naar voetnoot10 Kienhorst voegt daaraan toe dat voor de afbakening van het begrip ‘verzamelhandschrift’ het oogmerk van de materiële eenheid het belangrijkste criterium blijft. Zijn omschrijving luidt dan ook:
Een verzamelhandschrift is een collectie teksten die van meet af aan als één codex bedoeld is, hetzij in de vorm van een gebonden boek, hetzij in de vorm van een losse bundel katernen. Zo'n handschrift kan in één arbeidsgang geschreven zijn, maar ook in fasen en/of delen tot stand zijn gekomen en later nog eens zijn uitgebreid.Ga naar voetnoot11
| |
| |
Met deze overweging zou het Weense verzamelhandschrift dan toch weer de status ‘verzamelhandschrift’ verdienen.
Toch is ook deze definitie van Kienhorst niet altijd bruikbaar, hoe graag men dat ook zou willen. Want, zoals bijvoorbeeld het voorbeeld van de Weense codex aantoont, is vaak juist het probleem dat niet of nauwelijks vast te stellen is, in hoeverre geïntendeerd is één codex aan te leggen. Laten we nu met deze problematiek in gedachten kijken naar het Comburgse handschrift.
| |
Kanttekeningen bij het Comburgse convoluut
Het zou gemakkelijk zijn om te zeggen dat het Comburgse handschrift een typisch voorbeeld van een convoluut is. De zes te onderscheiden delen voldoen elk immers in meer of mindere mate aan de criteria die Pamela Robinson in 1980 verwoordde, en die door Ralph Hanna III in 1986 zijn uitgebreid.Ga naar voetnoot12 Ik noem een paar voorbeelden.
De delen I, II en VI eindigen met een katern met afwijkende opbouw (criterium nr. 8); deel VI begint met een katern waarvan het voorste blad is weggesneden zonder dat tekstverlies optrad (klaarblijkelijk functioneerde dit blad als schutblad, een functie die verviel bij de samenvoeging van de delen, criterium nr. 6). Bij elk van de zes delen valt het teksteinde samen met een katerngrens (criterium nr. 4). In deel II is sprake van een nieuwe reeks katernsignaturen ten opzichte van deel I (criterium nr. 5). Dit wijst er op dat deel II onafhankelijk van deel I tot stand kwam. In de zes delen zijn acht verschillende kopiisten te onderscheiden (criterium nr. 2).Tot slot van deze zeer summiere opsomming kan worden opgemerkt dat op verschillende plaatsen de oorspronkelijke buitenbladen van de delen beschadigd zijn of sterk beduimeld, als gevolg van hun oorspronkelijke positie als buitenblad (criterium nr. 6).Ga naar voetnoot13
Toch wordt met de kwalificatie ‘convoluut’ niet volledig recht gedaan aan de situatie. In strikt boektechnisch opzicht (een convoluut is een aantal handschriften in een band) is er weinig op aan te merken. Aan de overduidelijke verwantschap tussen de convoluutdelen wordt met de term ‘convoluut’ echter volledig voorbij gegaan. Men
| |
| |
zou wensen dat er een term voorhanden was die ook iets van de inhoudelijke samenhang tussen de delen impliceerde. De termen convoluut en verzamelhandschrift zijn termen die niet de middeleeuwse boekenwereld als ‘man’ en ‘vrouw’ de mensenwereld in tweeën kunnen delen: een convoluut wordt onderscheiden aan de hand van een materieel-technisch criterium, een verzamelhandschrift wordt zo genoemd op grond van de inhoud. In het geval van Comburg blijkt al uit de aanwezigheid van de verschillende kopiisten in de verschillende delen (zie ook de bijdrage van H. Brinkman in dit nummer), dat de delen meer gemeenschappelijk hebben dan de taal en de band. Comburg is daarom meer dan een convoluut.
Als men zich gaat bezighouden met de inhoud van de Comburgse codex, kan men daarom ofwel spreken van de inhoud van hét Comburgse handschrift, ofwel spreken van de inhoud van elk van de zes delen. Beide keuzes hebben zo hun mogelijkheden en beperkingen. Naar mijn mening is de stelling van Hans Kienhorst, dat het verschil soms maar weinig te betekenen heeft, omdat de intentie van de gebruiker is geweest te beschikken over een verzameling teksten, in feite op twee niveaus toepasbaar. De inhoud van elk van de zes samenstellende delen van het Comburgse handschrift is in eerste instantie bedoeld geweest voor degene die zo'n deel vervaardigde of liet vervaardigen. In tweede instantie heeft ook de samensteller van het convoluut zijn eigen bedoelingen gehad bij de samenvoeging.Ga naar voetnoot14
In het hiernavolgende, waarin ik mij richt op de inhoud van het Comburgse handschrift, zal ik proberen steeds aan te geven of ik het heb over de collectie van elk van de zes delen of over de collectie van het hele convoluut.
| |
De inhoud van het Comburgse handschrift
Wat is nu de aard van de teksten die tezamen het Comburgse handschrift vormen? In de Inleiding bij de editie hebben Herman Brinkman en ik het geheel onder de noemer didactisch-moralistisch gebracht.Ga naar voetnoot15 Hoewel deze vlag wel een zeer brede lading dekt, is hij tóch nog niet geheel afdoende: het zesde deel van de codex, een enkelteksthandschrift dat alleen de Rijmkroniek van Vlaanderen bevat, kan moeilijker als didactischmoralistisch bestempeld worden.Ga naar voetnoot16 Qua inhoud dus wellicht een buitenbeentje maar in ander opzicht van groot belang.Ga naar voetnoot17 Om de gedachten verder te bepalen, volgt nu eerst een beknopt inhoudsoverzicht.
| |
| |
Deel I is van oorsprong een enkelteksthandschrift, dat een volledige redactie van Die Rose bevat maar waaraan al vrij vroeg, in ieder geval vóór de convoluutbinding, door een andere hand een korte tekst is toegevoegd.Ga naar voetnoot18 Dieuwke van der Poel stelde in 1994 dat ‘niemand zal willen ontkennen dat de Oudfranse dertiende-eeuwse Roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meun een educatief werk is.’Ga naar voetnoot19 Dat is klare taal! Het korte, toegevoegde gedicht, Van begrijpe is door Dini Hogenelst in haar Repertorium gekarakteriseerd als een betogende profaan-ethische sproke.Ga naar voetnoot20
Deel II van het Comburgse handschrift is door ons gekenschetst als een ‘Maerlant’ - deel: van de 43 folia zijn er bijna 33 gevuld met teksten die aan Jacob van Maerlant worden toegeschreven. Ik noem de Heimelicheit der heimelicheden, de Martijn-serie en de Disputacie van onser vrouwen ende van den heilighen crucen. De overige teksten zijn een keuze uit de Middelnederlandse vertaling van de Disticha Catonis, voorafgegaan door Die bouc van seden. Verder het gebed O intemerata en aan het einde Sente Bernaerdus epistele tote Raymonde den rudder hoemen een huus regieren sal met heeren zaleghelic. Het is niet uitgesloten dat deze laatste tekst, die in een andere hand (C) dan de rest van dit deel (B) is geschreven, in feite een opvulling is. Net als bij deel I het geval was, heeft die aanvulling plaatsgevonden vóór de convoluutbinding.Ga naar voetnoot21
Deel III is in zeker opzicht een buitenbeentje. De regelmatig opgebouwde codex bevat 221 vragen en antwoorden uit Het boek van Sidrac en heeft daarna nog een elftal korte prozatekstjes, die meest stichtelijk van aard zijn. Deze proza-codex bevat, helemaal aan het eind, nog een rijmspreuk van zes regels.
Het vierde deel van het Comburgse convoluut is het deel waaraan de codex zijn bekendheid ontleent. Het bevat het satirische dierdicht Van den vos Reynaerde en het beroemde reisverhaal Van Sente Brandane. Dat dit deel ook korte prozalegenden over Judas, Pilatus en de Antichrist bevat, is veel minder bekend. Verder treffen we de door de Martijn-serie geïnspireerde tekst Een dispitacie van Rogier ende van Janne door Jan de Weert aan, evenals Van den coninc Saladijn ende van Hughe van Tabarijen. Van de vier korte teksten waarmee dit deel besluit, worden er door Hogenelst drie tot de sproken gerekend.Ga naar voetnoot22
Deel V opent met een lang excerpt uit het tweede en derde boek van De lekenspiegel van Jan van Boendale. Vlak voor het einde van deze tekst neemt een andere kopiist het schrijfwerk over. Bovendien is er op dezelfde plek een onregelmatigheid in de katernopbouw. We hebben vastgesteld dat de eerste kopiist, F, zijn schrijfwerk zo ge- | |
| |
pland had dat de Lekenspiegel-tekst een zelfstandige codex zou worden. De tweede kopiist, E, zag echter mogelijkheden om de codex uit te breiden, en bewerkte daartoe het aanvankelijke slot-binio tot een quaternio.Ga naar voetnoot23 De teksten die E schreef op de toegevoegde katernen dienen als voorbeelden voor de lezer: zó hoort het of zó juist niet.Ga naar voetnoot24 Het gaat daarbij om zowel zaken als etiquette (bijv. Van zeden) als om moralistische exempelen (bijv. Een goet exemple en Van der zalen).
Het zesde en laatste deel is hier boven al ter sprake gekomen: een achttal katernen met de Rijmkroniek van Vlaanderen.
Resumerend kan worden gesteld dat de Comburgse codex bestaat uit zes handschriften, waarvan er vijf meer dan een tekst bevatten. De inhoud is zeer divers: zowel korte als lange teksten, zowel proza als berijmde maar toch met als oogmerk doorgaans meer de lering dan het vermaak.
| |
De Comburg-teksten in andere handschriftelijke contexten
Om nu vast te stellen of deze selectie op toevalligheden berust of misschien voortkomt uit welbewuste bedoelingen, heb ik getracht van alle Comburg-teksten de paralleloverlevering in kaart te brengen. In welke handschriften komen de Comburg-teksten nog meer voor en in welke context bevinden zij zich daar? De gedachte hierbij is dat deze contextuele benadering nieuw zicht geeft op de middeleeuwse literatuur. Als bijvoorbeeld blijkt dat bepaalde teksten zich steeds in elkaars aanwezigheid bevinden, dan werden deze teksten door de Middeleeuwer kennelijk als bij elkaar behorend beschouwd, en ook als zodanig behandeld. Als teksten daarentegen in allerlei verschillende contexten voorkomen, kan worden verondersteld dat samenstellers van verzamelingen en tekstcollecties hun eigen wensen konden volgen (daarin natuurlijk wel beperkt door de beschikbaarheid van teksten). En, maar daarvoor zou het onderzoek verder moeten worden uitgebreid en verfijnd, zouden wellicht patronen in het voorkomen van teksten gevonden kunnen worden. In dit onderzoek is het vooral de bedoeling te achterhalen of de verzameling teksten in het Comburgse handschrift werkelijk uniek in zijn soort is, of dat (delen van) de collectie ook voorkomt in andere verzamelhandschriften en/of convoluten.
Problematisch hierbij is dat van veel ‘parallelcodices’, zoals ik ze voor het gemak maar noem, (nog) geen goede codicologische beschrijving beschikbaar is. Het is goed mogelijk dat sommige van die codices een net zo complexe bouw hebben als het eerder genoemde Weense artes-handschrift. De studie van Jos Biemans naar het Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift (Groningen, UB, hs. 405) illustreert bovendien eens te meer dat het zo gewenste handschriftelijke, of duidelijker, boekarcheologische onderzoek zich niet eenvoudig laat uitvoeren.Ga naar voetnoot25
| |
| |
Een tweede probleem betreft de inhoudelijke ontsluiting. Hoewel catalogi en repertoria op dit punt doorgaans redelijk veel informatie bieden, zijn de inhoudsoverzichten lang niet altijd volledig. Vooral korte tekstjes ontsnappen regelmatig aan de aandacht van de catalogusmaker of repertoriumsamensteller. Ik heb getracht om met behulp van de beschikbare secundaire literatuur (catalogi, repertoria, bnm-onlineGa naar voetnoot26) een zo volledig mogelijk overzicht te maken, dat als bijlage bij dit artikel gaat. Het is echter noodzakelijk om hier ruime slagen om de arm te houden. Niet alleen op het punt van de volledigheid, maar ook op het punt van de varianten. Binnen het bestek van deze publicatie was het niet mogelijk om de status van de verschillende parallelteksten na te gaan, en kon dus ook niet worden vastgesteld waar en wanneer we met andere versies te maken hebben.Ga naar voetnoot27 Het is om deze reden dat de aanduiding ‘verkenning’ in de ondertitel van dit artikel geen bescheidenheidstopos is.
Het is evenmin mogelijk om hier van álle circa vijftig Comburg-teksten de paralleloverlevering te bespreken. De feitelijke gegevens zijn opgenomen in de bijlage en bieden veel stof tot nadenken. De parallellen van de Comburg-teksten lijken bij een eerste aanblik in een zeer groot aantal verschillende handschriften en fragmenten te worden teruggevonden. Het aantal keren dat parallellen van verschillende Comburgteksten in dezelfde handschriften voorkomen is daarentegen opmerkelijk gering. Hieronder zal ik enkele opvallende zaken nader aanstippen.
De Rijmkroniek van Vlaanderen, die zo'n dominante rol speelt in het Comburgse convoluut, is slechts overgeleverd in dit handschrift. Er zijn geen parallellen bekend van deze tekst, die naar het einde toe steeds meer geschreven lijkt te zijn in Gent en voor een Gents publiek.Ga naar voetnoot28 In dit onderzoek naar paralleloverlevering van Comburg-teksten kan deze boeiende tekst buiten beschouwing worden gelaten.Ga naar voetnoot29
Deel I van de codex is eveneens van weinig waarde in dit verband. Die Rose heeft op het eerste gezicht wel parallellen, maar nader beschouwd bieden die weinig vergelijkingsmateriaal. Van de zeven bekende Rose-fragmenten hebben er vier tot een codex behoord, waarover verder weinig bekend is.Ga naar voetnoot30 Die Rose is eveneens overgeleverd in Den Haag, KB, KA XXIV, een handschrift dat ook nog een fragment van de Roman van Cassamus en een stukje van Dit es de frenesie bevat en in Brussel, KB, II 1171. Dit laatste handschrift is een convoluut van twee delen die volgens Biemans al voor 1525 bij elkaar gevoegd zijn. Biemans sluit niet uit dat beide delen ‘al van meet af aan
| |
| |
in elkaars aanwezigheid verkeerden.’ Het deel waarin zich Die Rose bevindt, bevat ook twee hekeldichten en drie boerden. Deze teksten kunnen vermoedelijk als een opvulling beschouwd worden.Ga naar voetnoot31
Andere teksten bieden wel aanknopingspunten. Een aantal bevindt zich in handschrift-II, de ‘Maerlant-codex’. Dit deel is in alle opzichten een leerboek. De Heimelicheit der heimelicheden, dat de vertaling door Jacob van Maerlant is van het Secretum secretorum, had als oorspronkelijke functie een adviezenboek voor graaf Floris V te zijn. Volgens Orlanda Lie ligt in de berijmde vertaling van Jacob van Maerlant de nadruk op de omgang van de vorst met zijn gevolg van onder andere trouwe raadgevers en wijze schrijvers.Ga naar voetnoot32 Typische artes-onderwerpen zoals lichaamsverzorging, recepten voor bijzondere geneesmiddelen en dergelijke vindt men wel in het Latijn maar niet in Maerlants tekst. Het primaire publiek van de vertaling moet gezocht worden aan het hof van de Hollandse graaf; met de versvorm en het auctoriële vertelperspectief voldoet Maerlant aan de educatieve behoefte van de hofbevolking.
De secundaire receptie, die men grofweg gezegd kan afleiden uit de bewaard gebleven handschriften, levert een andere doelgroep op, namelijk een stedelijk, aristocratisch publiek, dat maatschappelijke verantwoordelijkheid droeg. Er zijn vier handschriften waarin de Heimelicheit is overgeleverd.Ga naar voetnoot33
De Heimelicheit bevindt zich in dat deel van het Comburgse convoluut dat uitgesproken didactische teksten bevat, zoals de Dietsche Catoen en de Martijns. Het Haagse handschrift 76 E 5, waarin de Heimelicheit volledig is overgeleverd, zou voor een vergelijkbaar publiek als het Comburg-publiek zijn geschreven.Ga naar voetnoot34 Naar mijn mening overheerst in 76 E 5 het moralistische aspect, met teksten als de Dietsche doctrinael, door J. Reynaert een ‘compendium van ethische wijsheid’ genoemd,Ga naar voetnoot35 en de Beatrijs. De derde tekstdrager van de Heimelicheit is het Leidse handschrift Ltk. 169, waarin de laatste 157 verzen van de tekst ontbreken.Ga naar voetnoot36 Over de herkomst van de folia met de Hei-
| |
| |
melicheit zijn geen gegevens bekend. Het Brusselse handschrift KB, 15.624-41 tenslotte, dat in feite een handschrift is met uitsluitend artes-teksten, bevat slechts een gedeelte van de Heimelicheit. Het zal geen toeval zijn dat dit juist het gedeelte over de gezondheidsleer is. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat dit handschrift in eerste instantie interessant was voor de stedelijke aristocratie.
Daarom kan geconcludeerd worden dat de oorspronkelijke functie van Maerlants vertaling, als een soort reader met goede adviezen voor een toekomstige machthebber, in het Comburgse handschrift nog het sterkst aanwezig is. Dit sluit aan bij de, vooral de laatste jaren gangbare gedachte, dat het Comburgse handschrift als doelgroep een stedelijk, aristocratisch publiek heeft.Ga naar voetnoot37 Die doelgroep had in de late Middeleeuwen immers de (bestuurlijke) touwtjes in handen.
De Dietsche Catoen, in Comburg voorafgegaan door Die bouc van seden, is in acht andere handschriften overgeleverd. A.M.J. van Buuren publiceerde recent een editie van de Antwerpse druk (Den duytschen Cathoen) van de tekst. Hij concludeert in de inleiding dat we voor de doelgroep van de Dietsche Catoen vooral aan het onderwijs moeten denken:‘Concrete bewijzen zijn er niet te vinden, maar alles lijkt er toch voor te pleiten dat dit soort van Middelnederlands werk dienst heeft gedaan bij het leesen/of schrijfonderwijs en bij het doceren van “goede zeden”’.Ga naar voetnoot38 Van Buuren realiseert zich hierbij wel dat de bronnen waarin de Dietsche Catoen is overgeleverd, een nogal uiteenlopend karakter hebben. Als voorbeelden noem ik de Enaamse codex (Oudenaarde, SB, hs. 5576) die, voor wat er van over is, meer religieus getint is en het Middelburgse handschrift (Middelburg, ZB, hs. 6353), dat overwegend medische recepten en andere artes-teksten bevat. De enige jaren geleden ontdekte Cato-tekst in een Parijs' handschrift (Parijs, BN, Fonds Néerl. Ms. 106) is wel heel bijzonder: de Middelnederlandse Cato-strofen zijn opgenomen tussen de prozatekst van de Excellente Chronyke van Vlaenderen.Ga naar voetnoot39 Het handschrift Jan-Phillipsz.Ga naar voetnoot40 is het resultaat van de activiteiten van een privé-verzamelaar, de Leidse stadsklerk Jan Philipsz. die voor eigen gebruik een verzameling teksten aanlegde. Van Buuren concludeert terecht dat de problematiek van de doelgroep ingewikkeld is, gezien de diversiteit van de bronnen, en dat elke bron afzonderlijk aan een minutieus onderzoek onderworpen zou moeten worden.Ga naar voetnoot41 Duidelijk is wel dat in het Comburgse handschrift II de context van de Catoen eveneens didactisch is, veel meer dan in de andere bronnen het geval is.
Theo Meder merkte in 1994 op dat de overgeleverde Middelnederlandse hand- | |
| |
schriften met Boeken van Zeden niet in een schoolsfeer gefunctioneerd zouden hebben.Ga naar voetnoot42 Naar mijn mening is een schoolsfeer voor het Comburgse handschrift-II zeker niet uitgesloten; als dik convoluut is het als zodanig onhanteerbaar maar als handschrift van 43 folia ziet het er voor een scholier toch heel anders uit. Daarbij hoeft niet meteen aan een klassikale situatie gedacht te worden maar veeleer aan privé-onderwijs.
De overige teksten in dit tweede deel laat ik hier voor wat ze zijn; de overlevering van de Martijns bijvoorbeeld zou een onderzoek op zich zijn. Toch is ook voor de Martijn-serie de didactische functie onomstreden.
De conclusie die uit deze, summiere, nadere beschouwing van het tweede deel van het Comburgse handschrift getrokken kan worden, is tweeledig. Enerzijds is het heel goed mogelijk dat de keuze voornamelijk ingegeven is op grond van de auteur van de teksten, Jacob van Maerlant. Maar daarmee is de aanwezigheid van de andere teksten niet verklaard. Het is daarom anderzijds aannemelijker dat de keuze gebaseerd is geweest op de didactische inhoud van de teksten. En wie in de Middeleeuwen didactische teksten wilde verzamelen, kwam al gauw terecht bij het oeuvre van Jacob van Maerlant. Het ziet er naar uit dat de verzameling teksten hoe dan ook weloverwogen tot stand is gekomen.
Zoals hierboven al beschreven, bevat het derde deel van het Comburgse convoluut een uitvoerig excerpt uit het Boek van Sidrac. Een tekst met een expliciet didactisch karakter. Net als bij de Martijns en Ene disputacie van onser vrouwen ende van den heilighen crucen in het tweede deel, is de dialoog de vorm waarin kennis over allerhande zaken wordt overgedragen. De overlevering in andere handschriften biedt spijtig genoeg weinig houvast: in de meeste gevallen betreft het fragmenten, of codices die alleen Sidrac bevatten. In zeker opzicht is dit overigens niet onbelangrijk: ook het Comburgse handschrift-III heeft als zelfstandig deel gefunctioneerd.
Gelet op materiële zaken als kwaliteit van het perkament, schrift en correcties, kan zelfs worden vastgesteld dat dit derde deel eigenlijk geen enkele verwantschap vertoont met de overige vijf delen. Opmerkeljk is dat het openingsblad van het derde deel geen enkele opvallende markering bevat. In tegenstelling tot de delen I, II, IV en VI die elk met een grote initiaal - deel VI zelfs met een miniatuur - beginnen, is het begin van deel III onopvallend. Ik sluit daarom niet uit dat deel III aanvankelijk voorafgegaan is door een of meer andere katernen.Ga naar voetnoot43
| |
| |
Alleen in het Hamburgse handschrift Cod. germ. 24 vinden we naast Sidrac het zedenkundig traktaat Mellibeus, toegeschreven aan Jan van Boendale of de Antwerpse school. Verder is in een Londens handschrift (BL, Add. 10.286) Sidrac overgeleverd tezamen met o.a. een vertaling van de Middelnederlandse Lucidarius, die door Knuvelder gekarakteriseerd werd als ‘een soort catechismus met encyclopedische strekking’,Ga naar voetnoot44 een onvolledige Cocagne-tekst (Van dat edele lant van Cockaengen) en een Middelnederlandse vertaling van Willem van Gouda, Peregrationes terrae sanctae.Ga naar voetnoot45 H. Pleij karakteriseert het Londense handschrift als overwegend moralistisch-didactisch maar ook als een ‘bont samenstel aan teksten, dat in onze ogen evengoed een ratjetoe zou kunnen heten’. Het ‘voorlopig trefwoord’ dat hij aan de codex, die door één kopiist geschreven zou zijn, wil toekennen is ‘wereldoriëntatie’.Ga naar voetnoot46
Als we de overlevering van de Sidrac-teksten beschouwen, kunnen we concluderen dat deze tekst zich in handschriftelijk verband kennelijk lastig laat combineren met andere teksten. Daar kan tegenin gebracht worden dat de Sidrac-excerpten doorgaans lang genoeg zijn om als zelfstandig handschrift te functioneren; het is derhalve niet noodzakelijk om een Sidrac-excerpt samen te voegen met andere teksten of ‘materiële eenheden’.
De korte prozatekstjes aan het eind van het derde deel van de Comburgse codex tenslotte, zijn lichtelijk problematisch: van enkele zijn gehele of gedeeltelijke paralleloverleveringen bekend maar op dit terrein is nog lang niet alles geïnventariseerd. De tekst met het incipit Het quam een inghel van hemelrike heb ik tot nu toe kunnen vinden in drie handschriften; het lijkt me niet uitgesloten dat verder onderzoek meer bronnen aan het licht zou brengen. Het is niet verwonderlijk dat paralleloverleveringen van de stichtelijke prozatekstjes voornamelijk gevonden worden in handschriften met een religieus karakter.Ga naar voetnoot47 Het is misschien wél opmerkelijk dat ze in het Comburgse handschrift staan. Van de rijmspreuk aan het einde heb ik twee parallellen gevonden. Wellicht levert verder onderzoek meer op.
De teksten in het vierde deel van het Comburgse handschrift laten zich als geheel moeilijker samenvatten. Van Van den vos Reynaerde kan weliswaar gezegd worden dat hij tot doel heeft de mensen een spiegel voor te houden en ook Van Sente Brandane heeft een voorbeeldfunctie maar de didactische functie is in deze teksten veel minder expliciet. De tweespraak tussen Rogier en Janne van de Ieperse auteur Jan de Weert is sterk geënt op de Martijns, die in deel II zijn opgenomen. Het niveau van de tekst
| |
| |
is opvallend: men moet goed geschoold zijn geweest om de inhoud te kunnen begrijpen. De korte tekstjes over Judas, Pilatus en de Antichrist lijken totaal misplaatst: zowel op grond van hun inhoud als op grond van hun vorm passen ze niet bij de rest. Parallellen van deze teksten zijn niet bekend.Ga naar voetnoot48 Van den coninc Saladijn ende van Hughe van Tabarijen lijkt ook niet echt goed te passen. De tekst is belerend en heeft een instruerende functie. Hughe van Tabarijen komt verder voor in een Brussels verzamelhandschrift (KB, 15.642-51) met overwegend moralistische teksten en in een handschrift uit Oxford, met daarin teksten van de zogeheten Antwerpse school: Mellibeus, Jans teestye en Boec vander wraken.
De vier korte teksten waarmee deel IV besluit, zijn niet in andere handschriften overgeleverd. Drie van de vier zijn licht satirisch, terwijl de vierde een Maria-mirakel is. Deze laatste tekst ademt een verstilde rust te midden van de soms boerde-achtige andere sproken in dit deel van het handschrift.
Hoe men ook tegen deze collectie aankijkt: veel ordeningsbesef lijkt er niet achter te zitten. Alleen De Vooys geeft misschien een indicatie. Over de legenden, die hij als één tekst beschouwd, schrijft hij: ‘Het is wel niet te bewijzen dat het ouder is dan de 14de eeuw, maar het lijkt mij niet onmogelik dat het tot de 13de behoort. Het is van dezelfde hand als het Reinaert-afschrift; misschien vond de afschrijver beide teksten al verenigd in zijn origineel.’Ga naar voetnoot49 Van Sente Brandane is ook een ‘oude’ tekst. Die zou ook tot het oorspronkelijke cluster behoord kunnen hebben. Maar ook met deze observatie komen we niet veel verder. Het is dan ook aannemelijk dat we hier te maken hebben met een verzamelaar of kopiist die gewoon alles kopieerde wat voorhanden was. Iemand dus, die een tekstenverzameling aanlegde, zonder zich verder te storen aan de logica waarnaar wij nu zo graag op zoek gaan.
In aansluiting hierop maak ik een sprongetje naar het einde van het vijfde deel van het Comburgse convoluut. We vinden hier dezelfde kopiist als in deel IV en een zelfde rhapsodisch aandoende verzameling teksten. Dit laatste stuk van het vijfde deel is een later gemaakte aanvulling op het begin van deel V, de Lekenspiegel-excerpten. Met behulp van het Repertorium van HogenelstGa naar voetnoot50 kan worden vastgesteld dat het overgrote deel van de tekstjes tot de sproken gerekend kunnen worden. De paralleloverlevering van de tekstjes is gering: absolute ‘topper’ is Van den gheesteliken boemghaerde dat behalve in Comburg in nog zes andere handschriften is overgeleverd. Van den IX besten is in twee andere handschriften bewaard gebleven. De sproke Van der zalen, die in het Comburgse handschrift twee keer voorkomt (beide keren in het tweede stuk van het vijfde deel) is ook bewaard in het handschrift-Van Hulthem en, gedeeltelijk, in het Brusselse handschrift KB, II 116.Ga naar voetnoot51 Van geen van de andere tekstjes zijn parallellen bekend.
| |
| |
Kees Lassche heeft de Boemghaerde-tekst onderzocht tegen de achtergrond van de zeven verschillende handschriftelijke contexten. De tekst blijkt zowel voor te komen in handschriften die in kloosterlijke milieus functioneerden, als in handschriften die gericht zijn op een stedelijk publiek. Voor de Comburg-redactie geldt, volgens Lassche, dat de tekst zelfs véél aanpassingen vertoont, die verraden dat hij geschikt gemaakt is voor een stedelijk publiek.Ga naar voetnoot52
Als collectie lijken de teksten die aan het einde van handschrift V door kopiist E geschreven zijn, niet veel gemeen te hebben. Heel algemeen kan men zeggen dat ze bedoeld zijn als voorbeelden van hoe men juist wel of juist niet moet leven. De inhoud is daarbij wel zeer divers, variërend van de vrome Boemghaerde-tekst tot de boerdeachtige sproke waarin de duivel een simpel echtpaar misleidt door te vertellen dat God gestorven is toen hij tussenbeide kwam bij een hemelgevecht tussen Petrus en Paulus. De voorlopige conclusie is dan ook dat hier een verzameling teksten bijeengebracht is, die, eigenlijk net als deel IV, gebaseerd is op wat voorhanden was.
Het Lekenspiegel-stuk, dat het begin vormt van het vijfde deel van de Comburgse codex, valt in twee delen uiteen. Het eerste excerpt, uit het tweede boek van de Lekenspiegel, bevat de pausenkroniek en toelichtingen op kerkelijke gebruiken. Dit excerpt komt overeen met het excerpt van de Lekenspiegel dat bewaard gebleven is in het Weense handschrift ÖNB, 13.708. Handschrift 13.708 is een omvangrijke codex met overwegend geestelijke teksten; zo is bijvoorbeeld uit de Martijn-serie alleen de Derde Martijn opgenomen, die handelt over het vraagstuk van de drievuldigheid. Gezien de inhoud van handschrift 13.708 is het niet verbazingwekkend dat de belangstelling van de compilator zich in het geval van de Martijns beperkte tot de Derde Martijn.
Het tweede excerpt van de Lekenspiegel, dat vooral gericht is op huiselijke zaken, vinden we niet in dezelfde samenstelling terug in andere handschriften. De vele fragmenten die er zijn met Lekenspiegel-teksten, maken het echter onmogelijk hier al te stellige uitspraken over te doen. Maar wel kan misschien worden afgeleid uit wat wél bewaard is gebleven dat het Comburgse excerpt, dat afkomstig is uit Boendales derde boek, niet tot de meest populaire gedeelten behoorde.
Het Lekenspiegel-deel lijkt in inhoudelijk opzicht niet verbonden met de andere teksten in het vijfde handschrift. Goed beschouwd vormen de katernen een breuk tussen het vierde deel en het aanvullende stuk van het vijfde deel; het zou in veel opzichten logischer zijn geweest als de korte teksten die nu na de Lekenspiegel komen, aansluitend op deel IV aangetroffen werden. Deel IV maakt echter met een vierregelige openingsinitiaal en een laatste bladzijde waarop duidelijk moeite is gedaan de tekst te laten passen in de beschikbare ruimte, duidelijk de indruk van een afgeronde eenheid.Ga naar voetnoot53 De handelwijze van kopiist E ten aanzien van zowel de materiële als de inhoudelijke samenstelling van de delen IV en V verdient daarom in de toekomst meer aandacht.
| |
| |
| |
Besluit
Met dit, het zij nogmaals benadrukt, lang niet volledige overzicht van Comburgteksten en hun parallellen, kunnen voorzichtig toch wel enige conclusies getrokken worden.
Kopiist A, die wij verantwoordelijk achten voor zowel het eerste als tweede deel van het Comburgse convoluut, kopieerde kennelijk doelbewust (hetzij op eigen initiatief, hetzij in opdracht) vooral didactische teksten. Die Rose was daarbij omvangrijk genoeg om een zelfstandig handschrift te vormen; de andere teksten waren ruim daarvoor al bijeengebracht in wat nu het tweede deel van het convoluut is.Ga naar voetnoot54 Het is waarschijnlijk dat juist het didactische karakter van die teksten de aanleiding vormde voor de collectievorming. In de overlevering van elk van die teksten is geen handschrift bekend dat ook maar bij benadering een gelijkaardige collectie bevat.
Deel III van de codex, het Sidrac-deel, was ook een zelfstandig handschrift en kon ook als zodanig functioneren. Uit de overlevering blijkt dat dit bij Sidrac-teksten niet uitzonderlijk is.
In de delen IV en V maken we kennis met kopiist E. Deze schreef blijkbaar minder vanuit een vooropgezette doelstelling die gebaseerd was op thema, onderwerp of auteur. Zijn collectie maakt sterk de indruk gestoeld te zijn op willekeur; ofwel omdat zijn legger ook al deze inhoud had (wat het probleem natuurlijk alleen maar verschuift) ofwel omdat hij gewoon alles opschreef wat binnen handbereik kwam. Kopiist F schreef het begin van het vijfde deel, het Lekenspiegel-stuk. Tussen het vierde en het einde van het vijfde deel lijkt het niet zo op zijn plaats. Als we het convoluut overzien, past het wel opmerkelijk goed binnen het geheel.
Het zesde deel van de codex, de Rijmkroniek van Vlaanderen, kan beschouwd worden als een zo goed als voltooide eenheid: enerzijds blijkt uit de katernopbouw (het laatste katern is een quinio in plaats van het gangbare quaternio) dat naar een einde werd toegeschreven; anderzijds breekt de tekst overduidelijk afzonder slot. De tekst is omvangrijk genoeg om als zelfstandig handschrift te functioneren. Inhoudelijk heeft de tekst geen aanknopingspunten met de rest van het convoluut; in codicologisch opzicht vormt het daarentegen de verbinding met vier van de andere vijf delen.
De Comburg-teksten hebben een zeer uiteenlopende paralleloverlevering. Het is te vroeg om daarin al patronen te kunnen zien, temeer daar de verschillende versies en redacties van die teksten voor dit onderzoek niet bestudeerd konden worden en omdat over de codicologische kant van de handschriften onvoldoende informatie beschikbaar was. Maar een paar zaken vallen op. Een relatief groot aantal van de parallelhandschriften heeft een overwegend moralistische inhoud. Dat wekt geen verbazing. Daarnaast zijn er echter ook parallelhandschriften die we in het algemeen tot de artes-literatuur rekenen. Ik noem als voorbeelden Brussel, KB, hs. 15.624-41 en Middelburg, ZB, hs. 6353. Maar wat misschien nog wel het meest opvalt, is dat er van zo veel van de, met name korte, Comburg-teksten helemaal geen parallellen zijn.
| |
| |
Aan het begin van mijn verhaal onderscheidde ik twee niveaus, dat van elk van de zes delen en dat van het gehele convoluut. Op het eerste niveau, dat van de collectievorming in de afzonderlijke delen, is niet altijd samenhang te bespeuren. De codex, die in 1578 door Erasmus Neustetter van een mooie band werd voorzien, heeft echter een inhoud die als geheel toch een verrassend coherente indruk wekt. Dit mag bijvoorbeeld al blijken uit het feit dat de mooie bundel Wat is wijsheid? met artikelen over lekenethiek,Ga naar voetnoot55 als een soort moderne toelichting op de inhoud van het Comburgse handschrift gebruikt kan worden. Het middeleeuwse, stedelijke publiek kon leren van de tekstenverzamelingen, men vond er goede adviezen in en informatie over allerhande onderwerpen. Als het gaat om geestelijk welzijn, kan men het zo gek niet bedenken of ergens in het Comburgse handschrift is er wel een passage voorhanden die van toepassing is. En ongetwijfeld kon ook het adellijke gezelschap dat onder leiding van Erasmus Neustetter de Comburg bevolkte, hier goed gebruik van maken.
| |
Summary
The Comburg manuscript (Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et. phil. 2o22) is a composite volume, with six parts. Five of these six parts contain more than one text. This article deals with the question whether the content of each of these six parts exhibits coherence, or results merely from chance. In order to answer this question, I have, for each separate text, examined the textual tradition in other manuscripts. In this way one sees in what other contexts the texts from the Comburg manuscript appear. From this it emerges that the textual cohesion of each of the six parts of the Comburg manuscript is not always obvious, but that - when considered as a group - the combination of the six parts indeed shows coherence.
Adres van de auteur:
Constantijn Huygens Instituut
p/a Jozef Israëlsstraat 58a
nl-9718 gn Groningen
| |
| |
| |
Bijlage
In deze bijlage is voor elk van de Comburg-teksten aangegeven in welk ander handschrift hij voorkomt. In de eerste kolom wordt het deel en de folia aangegeven waarop de tekst in het Comburgse handschrift staat; in de tweede kolom staan titel en tekstnummer (naar de editie Brinkman & Schenkel); in de derde kolom worden de signaturen en eventuele ‘roepnaam’ van de andere handschriften waarin de tekst voorkomt, opgesomd; in de vierde en vijfde kolom wordt, voor zover bekend, de volledige inhoud van die ‘parallelhandschriften’ gegeven. In de vijfde kolom wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen titels van teksten en incipits; ik heb datgene overgenomen wat de secundaire literatuur vermeldt. Zowel titels als incipits zijn gecursiveerd. Bekende auteurs zoals Jacob van Maerlant en Jan van Boendale, zijn afgekort tot JvM en JvB.
Comburg |
tekst + nummer in editie |
parallelle teksten in: |
Handschrift I |
1r-85v |
Die Rose [I.1] |
Brussel, KB, II 1171
(Cheltenhamse handschrift) |
|
|
Den Haag, KB, KA XXIVGa naar eindnoot2 |
|
|
Amsterdam, UB, IA 24b |
|
|
Amsterdam, UB, IA 24c |
|
|
Londen, BL, Add. 38.091 |
|
|
Leuven, KU, Centr. bibl., 118 |
|
|
Fragment MoonsGa naar eindnoot3 |
|
|
Dülmen, Herz. Croy'sche Familiearchiv und Bibliothek, 15 |
|
|
Gent, UB, 1374
(Heber-Serrurecodex) |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
|
1r-32v; 81r-256r |
JvM, Spiegel Historiael (1e partie)Ga naar eindnoot1 |
256r-284r |
Van den VII vroeden van binnen Rome |
33r-80v; 2851-327r |
Heinric, Die Rose |
327r-328v |
Vander wiue wonderlicheit |
328v-330r |
Dits vanden vesscher van Parijs |
330r-331v |
Dits van Heilen van Beersele |
331v-332v |
Van dinghen die selden ghescien |
332v-333 |
Vander vrouwen die boven haren man minde |
|
1r-68v |
Heinric, Die Rose |
68v-77v |
Roman van Cassamus (fragm.) |
77v |
Dit es de frenesie (onvoll.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
1r-78v |
Exc. uit JvM, PhUt en LodvV, Spiegel Historiael (1e pt, bVI, 7-10, bVIII, 32-78; 2e pt., bI, 87; 3e pt., bI, 37-43, bII, 15-16, bV, 47 en 55, bVIII, 9, bVI, 11-12; 4e pt., bIV en V) |
79r-96v |
Gielijs v. Molhem en Heinrec, Rinclus (onvolledig) |
97r-97v |
Heinric, Die Rose (vs. 9001-9014) |
97v-99r |
Exc. uit Dat boec der wraken, aangekondigd als deel van JvB, Lekenspiegel |
102r-111r |
JvM, De eerste Martijn (ontbr. strofen 13, 22, 31 en 32) |
111r-113v |
JvM, De tweede Martijn |
113v-119r |
JvM, De derde Martijn |
119r-128r |
De vierde Martijn |
129r-131v |
JvM, Der kerken claghe |
131v-133r |
Exc. uit Van der feesten een proper dinc (vs. 169-212, 561-648) |
| |
| |
Comburg |
teks+nummer in editie |
parallelle teksten in: |
|
Gent, UB, 1638 |
|
85v-86r |
Van begrijpe [I.2] |
nogmaals in Comburg: 265r |
|
Handschrift II |
|
87r-101v |
JvM, Heimelicheit der
heimelicheden [II. 1] |
Brussel, KB, 15.624-41Ga naar eindnoot4 |
|
|
Den Haag, KB, 76 E 5 |
|
|
Leiden, UB, Ltk 169 |
|
101v-102v |
O Intemerata [II.2] |
Brussel, KB, 15.589-623
(Handschrift-Van Hulthem) |
102v-110r |
Die bouc van seden [II 3] |
Oudenaarde, SA, 5576/32
(Enaamse codex) |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
|
Heinric, Die Rose (fragm.) |
|
|
1r-6r |
De natuurkunde van het geheelal |
6v-8v |
Recepten voor alcohol, medische waters, oliën en cosmetica |
8v |
Facies hippocratica (Dit sijn tekene daer men den veygen mede kent) |
9r-21v |
Mnl. vert. van Antidotarium Nicolai |
22r |
Doodstekens |
22r-28r |
Leringe van orinen (uroscopie) |
28v-45v |
Medisch handboek (Liber magistri Avicenne) |
46r-47r |
Die boec van den vier complexien |
47v-48r |
Den mensche te bekennen bi vele tekenen (physiognomie) |
48r-51v |
Leringe van orinen (uroscopie) |
52r-52v |
Doodstekens (= capsa eburnea) |
54r-73r |
Jan Yperman, Boec van medicine |
74r-75r |
Exc. uit JvM, Heimelicheit der heimelicheden (484 vss., gezondheidsleer) |
75r-77r |
Exc. uit JvM, Der naturen bloeme (uit boek i-viii) |
77v-85r |
Der mannen ende der vrouwen heimelijcheit |
85r-88v |
Traktaat over chiromantie |
89r-89v |
Mystiek gedicht |
91r-107r |
kruidenboek (eig. Circa Instans) |
107r-147v |
Jan Yperman, Chirurgie |
|
|
Iv |
Computus-tekst (gulden getal en datering) |
1r-46v |
Die dietsche doctrinale |
47v-54v |
Beatrijs |
54v |
Ave Maria, Pater noster en Credo uit JvB, Lekenspiegel |
54v-57r |
Catechetische teksten (excerpten Jan van Ruusbroec) |
57v-61r |
De aflaten van de zeven kerken van Rome |
61v-76r |
JvM, Heimelicheit der heimelicheden |
|
|
4r-5v |
afschrift door I. le Long van eerste 96 verzen van JvM's Rijmbijbel |
6r |
JvM, Rijmbijbel (fragm., vs. 1-103) |
9r-24v |
afschrift ten tijde van I. le Long van JvM's Wrake van Jherusalem |
27r-33r |
JvM, Heimelicheit der heimelicheden |
|
|
28v |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
(nr. 18) |
|
60r-v |
Van der sielen ende van den lichgame (fragm.) |
? |
Van onser vrouwen geslacht (fragm.) |
? |
Van onser vrouwen lof (fragm.) |
101r-v |
Van sente Caterinen (fragm.) |
116r-v; 123r-124v; |
Van den levene ons heren (fragm.) |
128r-v, 131r-v |
|
154r-v; 161 r-v |
Van sente Eustace (fragm.) |
165r-166v; 169r-170v; |
Van sente Aeghten (fragm.) |
179r-v; 181r-v; 184r |
|
184r-v; 186r-v |
Van sente Waernere (fragm.) |
224r-225v; 227r-v; |
Van sente Marien Egyptiake ende Zosimus (fragm.) |
238r-v; 240r-v; 243r-v |
|
243v; 248r-v |
De boec van der biechten (fragm.) |
248v-251v |
De boec van catone (fragm.) |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer in editie |
parallelle teksten in: |
|
|
Straatsburg, BNU, 2940 |
|
Lund, UB, ms. 32a |
|
|
Den Haag, KB, 71 H 39
(Kladboek Heraut Beyeren) |
|
|
Brussel, KB, hs. 15.589-623
(Handschrift-Van Hulthem) |
110r-112r |
Dietsche Catoen [II.4] |
Berlijn, SB-PK, mgf 751,8 |
|
Berlijn, SB-PK, mgq 557
(Handschrift-Jan Phillipsz.) |
|
Leiden, UB, Ltk. 221 |
|
|
Middelburg, ZB, 6353 |
|
|
München, BSB, cgm 102 |
|
|
Oudenaarde, SA, 5576/32
(Enaamse codex) |
| |
| |
254r-257v |
Boec van seden (fragm.) |
|
|
Bouc van seden (fragm.) |
5r-5v |
Rijmspreuken uit Boec van seden (38 vss) |
6r-14r |
Utrechtse kalender |
14r-14v |
Dicta patrum |
16r-54r |
Sommighe vanden merckelicsten feesten die binnen den jaer comen (vanaf advent) |
57r- |
Pseudo-Bonaventura, Psalterium maius beatae Mariae virginis, met gebeden. Identificatie onzeker. |
|
4v |
Boec van seden (fragm., 72 verzen) |
? |
Raadsel |
? |
Heraut Beyeren, Die hollantsche cronike (kladhs.)Ga naar eindnoot5 |
|
verwerkt in nr. 148Ga naar eindnoot6 |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
|
31-32 |
Dietsche Catoen (fragm., 108 regels) |
|
78r-83r (nr. 123) |
zie voor uitgebreid inhoudsoverzicht: Brinkman 1995. |
|
schutblad |
Excerpten uit Dietsche Catoen (72 verzen) |
7r-19v |
Preek |
19v-30v |
Preek over lijden en opstanding van Jezus |
? |
Tien geboden op rijm, Onze Vader, Ave Maria, Credo |
63v-? |
Mnl. vert. van Pro custodienta humilitae et... |
65r-? |
Gebed dat voorafgaat aan ix couden ons heeren Jhesus Christe |
74-158 |
Mnl. vert. van Liber soliloquiorum animae ad deum |
159r-168r |
Gebed op de vijftien bloedstortingen |
171 |
Oefeninge hoe men dat leven ons heren voernemen sal ... |
186r-205v |
Dat leven onser liever vrouwen |
|
p. 1-69 |
Mnl. vert. van Guido de Cauliaco, Chirurgia |
p. 70 |
Metrologie |
p. 71-78 |
Medische en culinaire recepten |
p. 79-87 |
De boec van catone (‘Den dutschen cathoen’, 254 verzen) |
p. 88-90 |
Flebotomie (membra principalia) |
p. 91-126 |
Medisch handboek, a capite ad calcem |
p. 127-130 |
Medische recepten, o.a. tegen vergiftiging |
p. 131-138 |
Brandewijn-traktaat |
p. 139-146 |
Uroscopie (onvoll.) |
p. 147-148 |
Plantenglossarium Lat./Ned. |
p. 149-150 |
Eiktraktaat |
p. 150-156 |
Medische en chirurgische recepten |
p. 156-158 |
2 pesttraktaten |
p. 159-173 |
Chirurgie en recepten |
p. 173-175 |
Petroleumtraktaat in de vorm van een brief |
p. 176-177 |
Medische en chirurgische recepten |
p. 178-179 |
Brandewijntraktaat |
p. 180-182 |
Dieetleer uit Boec van Medicine in dietsche |
p. 183-193 |
Kruidenboek = Boec van Medicine in dietsche |
p. 194-218 |
JvM, Der naturen bloeme, boek X, v. 1-678 |
|
1r-6v |
De boec van Catone (232 versregels) |
zie boven |
|
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
Parijs, BN, Néerl. 106 |
|
112r-124v |
112r-119r: JvM, Eerste Martijn [II.5] |
Den Haag, KB, 73 F 19Ga naar eindnoot7 |
|
119r-121r: JvM, Tweede Martijn [II.6] |
|
|
121r-124v: JvM, Derde Martijn [II.7] |
|
|
Gent, UB, 1374 (Heber-Serrure-codex) |
|
|
Groningen, UB, 405 (Gronings-Zutphense Maerlanths.) |
Oxford, Bodl. Libr., Ms. Conon. Misc. 278
| |
| |
nbsp |
8v, 9v, 10r, 10v-11r, 12v, 13r, 14v, 15r, 18r, 25r, 27r, 31r, 46v, 50r, 75v, 119r, 139r, 168v |
Strofen van de Dietsche Catoen, tussengevoegd in de prozatekst van de Excellente Chronyke van Vlaenderen |
|
1r-7v |
JvM, De eerste Martijn |
7v-10r |
JvM, De tweede Martijn |
10r-13v |
JvM, De derde Martijn |
14r-58r |
JvB, Die dietsche doctrinale (bijna volledig) |
|
zie boven |
|
|
2r-3 |
Vijftien pater noster van de passie |
4r-4v |
Lijst van zoneclipsen voor 1341-86; maaneclipsen 1341-86 |
5r-5v |
Maantabel |
6r-11v |
Kalender |
12r-12v |
Paastafel 1339-77; maantafel in dierenriem |
13r-14v |
Berijmd maanzodiologium |
15r-162r |
JvM, Rijmbijbel |
162v-192r |
JvM, Die wrake van Jherusalem |
193r-207v |
JvM, Die miracle van onzer vrouwen (= Sp. Hist. 1e pt, b. vii, kap. 56-91 |
200r |
Medisch recept, Lat. met Ned. opschrift |
201r-201v |
Mnl. excerpt uit Honorius Augustodunensis, Imago Mundi |
208r-210v |
JvM, Ene disputacie van onser vrouwen ende van den heilighen cruce |
210v-211r |
JvM, Van den vijf vrouden |
211r-211v |
Van den verkeerden Martijn |
211v-212r |
JvM, Van ons heren wonden |
? |
Gedicht over de passie naar de zeven getijden |
213v-216r |
JvM, Die clausule van der bible |
217r-219r |
JvM, De derde Martijn (Vander drievoudichede) |
219 |
Mnl. vert. van het gebed Anima christi |
219v-224r |
JvM, De eerste Martijn |
224r-225v |
JvM, Van den lande van over zee |
225v-229v |
Dat boec van den houte (Van den drie gaerden) |
229v-232r |
Zente anselmus. Dit is onzer vrouwen claghe (bestaande uit Vanden levene ons heren (vs. 3268-3701) en een exc. uit de berijmde vert. van de Dialogus de passione Domini van pseudo-Anselmus v. Canterbury |
232r-232v |
Gedicht over een kluizenaar aan wie het getal v.d. wonden v. Jezus werd geopenbaard |
232v |
Exc. uit een gebed tot Jezus aan het kruis |
232v |
Van ons heren kijnscheide (een exc. uit Vanden levene ons heren, vs. 854-921) |
|
1r |
inhoudsopgave van de gehele codex |
2r-2v |
Reisroute Brugge-Venetië |
3r |
Reisroute Venetië-Rome |
5v |
Beschrijving van het Heilige Land |
17r-94v |
JvM, De 1e, 2e en 3e Martijn met de Lat. vert. van Johannes Bukelare |
95r-95v |
Latijnse Cisiojanus |
95v-96v |
onbeschreven |
97r-112v |
Disticha Catonis; elke Lat. strofe wordt gevolgd door Mnl. vert. van Jehan le Fèvre |
111v |
Aen siet waen ghi comen sijt |
113r |
Doulce vierge plaisant et coye (= Mfra Mariagebed) |
113v |
vijftal Mnl. spreuken van 2 tot 6 regels lang |
114r-114v |
onbeschreven tot 2 regels van onderen op 114v |
114v |
spreuk (op laatste 2 regels van bladzijde) |
115r-118r |
O mensche oft ghij docht ende wist den tijt (moraliserende overweging) |
118v-124v |
vierregelige moraliserende spreuken op rijm |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
|
Gent, Kon. Vl. Ac. v. Taal- en Ltk. 6 |
|
|
Heidelberg, UB, Heidelberg 200 |
|
|
Genève, Bibl. Bodm., Cod. Bodm. 101 |
|
|
Den Haag, KB, 76 E 6 |
|
|
Den Haag, KB, 73 G 26 |
|
|
Brussel, KB, 19.570 (fragm.) |
|
|
Wenen, ÖNB, 13.708 |
|
|
Lyon, Bibl. Municipale, sign. onbekend |
|
|
Koblenz, LHA, Best. 701: nr. 262 |
|
124v-128v |
JvM, Ene disputacie van onser vrouwen ende van den heilighen cruce [II.8] |
Groningen, UB, 405 |
|
128v-130v |
S. Bernaerdus epistele tote raymonde den ruddere ... [II.9] |
Brussel, KB, 837-845 (Geraardsbergse handschrift) |
| |
| |
nbsp |
125r |
Ic wil leuen ende ic moet steruen (moraliserende overweging) |
125v-126r |
Den gheesteliken A.B.C. (26 leefregels) |
126r-128r |
diverse Mnl. prozastukken eindigend in een zestal verzen, vgl. 115r-118r |
128r |
colofon |
128v |
onbeschreven |
129r-176v |
Wellevendheidsleer Mfra (links) met Mnl. vert. (rechts) |
|
|
JvM, De 1e, 2e en 3e Martijn (fragm.) |
|
|
JvM, De 1e, 2e en 3e Martijn (fragm.)
(1e: vs. 371-554; 2e: vs. 314-338; 3e: vs. 1-20/114-159) |
|
1v-2r |
JvM, Eerste Martijn (fragm., vs. 834-975) |
2r |
JvM, Tweede Martijn (fragm., vs. 1-8) |
|
1r-128v |
Die pelgrimagie van der menscheliker creature |
129r-134r |
Een argument tusschen oetmoedicheit ende die ere vander werlt ende tusschen rijcheit ende armoede ende tusschen sollaes ende penitencie |
134v-135r |
Berijmde mystieke verklaring van het aards paradijs |
135r-136r |
Ten beelde ons heren (= JvM, Van ons heren wonden) |
136r-137r |
Van te leren sterven |
137r-139r |
Dit is den rechten wech te hemelrijke waert |
139v-140v |
onbeschreven |
141r-152r |
JvM, De 1e, 2e en 3e Martijn (141r-146v; 146v-149r; 149r-152r) |
|
1r-39r |
Die lere op den a b c (dicta alf. geordend op naam van auteur; 26r-v onbeschreven) |
39v |
onbeschreven |
40r-46r |
Van der armoede (dicta) |
46v-68r |
dicta van verschillende aard en strekking |
68v |
onbeschreven |
74v-75r |
dicta over het zwijgen |
75r |
Van sonde te laten (waarin opgenomen de Tweede Martijn, strofe 10, = vs. 118-130) |
75v |
onbeschreven |
|
|
JvM, Eerste Martijn (vs. 454-757), Tweede Martijn (vs. 86-338), Derde Martijn (vs. 1-50) |
|
zie onder |
JvM, Derde Martijn |
|
|
JvM, Eerste Martijn, fragment |
|
173 |
JvM, Eerste Martijn, fragment |
zie boven |
|
|
128v-131v (nr. 67) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht de uitgave Govers 1994. |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
Handschrift III |
|
|
131r-174v |
Het boek van Sidrac |
Berlij, SB-PK, mgq 536 |
|
|
[III.1] |
Berlijn, SB-PK, mgq 1410 |
|
|
Brussel, KB, 1714 |
|
|
Brussel, KB, IV 398,4 |
|
|
Brussel, KB, IV 636, 5-6 |
|
Düsseldorf, UB, F 88 |
|
|
Gent, UB, 2749,7 |
|
|
Hamburg, SUB, Cod. germ. 24 fol. |
|
|
Hasselt, RA, fragm. neerl. 2 |
|
|
Kaliningrad, UB, 903 |
|
|
Londen, BL, Add. 10.286 |
|
|
Münster, UB, 1271,2 |
|
|
Oxford, Bodl. Libr., Ms. Marshall 28 |
|
174v-176r |
De sancto Bernardo [III.2] |
geen andere bekendGa naar eindnoot8 |
|
176r |
Dit sijn die VIII salicheden [III.3] |
geen andere bekendGa naar eindnoot9 |
|
176r |
Dit zijn VI pointen van onzen heere [III.4] |
geen andere bekendGa naar eindnoot10 |
|
176r-176v |
Die VI banden [III.5] |
Den Haag, KB, 73 G 29Ga naar eindnoot11 |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
? |
? |
84r-295r |
Wilh. Ketwich, Sidrac in Nederrijnse bewerking |
|
1-56 |
Het boek van Sidrac (berijmde proloog, proza-inleiding, fragm. uit werk zelf, register. Nederduits) |
|
1-67 |
Het boek van Sidrac, met vooraf rijmspreuken |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm., 4 binio's, vragen 134-136/142-143/147-152/155-160) |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm., vragen 135-190/241-291) |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm., 2 stroken) |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm., 1 binio, vragen 188-201) |
|
1r-6r en 33r-107v |
Het boek van Sidrac (op 1r-62: rijmproloog en inhoudstafel) |
|
7r- |
JvB, Mellibeus (Antwerpse school) |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm.) |
|
1-106 |
Het boek van Sidrac |
|
1r-114v |
Het boek van Sidrac |
|
115r-133r |
Mnl. proza-afschrift v.d. Duitse Lucidarius |
133r |
Van die nydighe werelt |
134r-134v |
Satirisch recept |
135r-135v |
Van dat edele lant van Cockaengen (onvoll.) |
136r |
Nummus (satirische verhandeling over macht van geld) |
137r-146r |
Die peregrinacie van Iherusalem |
146v-148v |
Een moy sprake van sesterhande verwe (Van VI vaerwen en XII outheyden) |
|
|
Het boek van Sidrac (fragm., 1 blad, vragen 413-417, 6-7, 9, 150, 214) |
|
|
Het boek van Sidrac |
|
p. 1-6 |
Dit woert spreect onze lieve heer Jesus Christus doer den propheet Jheremias ... |
p. 7-15 |
Het was ene vrou die al hoer begheer ende ynnicheit daeraen had gheset ... |
p. 15-17 |
Dit is dat testament dat sinte Bernaert liet sinen jongheren in sijn leste eynde |
p. 17-24 |
Noch merket van den liden ons heren |
p. 24-26 |
Het sijn XII punten die seer hijnderen ende letten |
p. 27-43 |
bloemlezing van gezegden, stellingen, spreuken enz. |
p. 43-54 |
Mijn here mijn god is een lanterne in der duusternissen ... |
p. 55-57 |
Sinte Augustijn spreket biddende |
p. 57-62 |
Merke mensche wairomme du selt god volhertelike minnen |
p. 62-91 |
bloemlezing van gezegden, stellingen, spreuken enz. |
p. 91-198 |
verzameling van verschillende korte verhalen, verzen, raadgevingen, gebeden, lofver- |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
176v |
Vp enen tijt so vraghede mijn heere sinte jan eewangeliste [III.6] |
geen andere bekend |
|
176v-177r |
Dit zijn die VII woorden [III.7] |
geen andere bekend |
|
177r-177v |
Het quam een inghel van hemelrike [III.8]Ga naar eindnoot12 |
Den Haag, KB, 73 G 29 |
|
|
|
Heidelberg, UB, Salem VII 4d |
Den Haag, KB, 73 H 15
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
|
heffingen enz., waaronder op p. 98: Het quam een enghel van hemelrijc en op p. 144: Dit sijn die VI bande van penitencien |
p. 199-227 |
onderscheiden gebeden of vermaningen tot den heer Jezus gericht, O minnentlike Jesus |
p. 228-230 |
Christus ... |
|
Het was een paeus die in sinen utersten quam ende vraichde sinen cappellaen ... |
p. 230-234 |
aanroepingen en gebeden tot Jezus |
p. 234-235 |
Het was een roekelose nonne, die waerlic scheen van buten |
|
zie boven |
|
|
1 |
Salve regina |
1 |
Gebed: Ic gruete die here ... |
4 |
Pilatus horende den naem van gallyleen |
4 |
gedrukt wapen |
5 |
Latijns gebed (onvoll.) |
42 |
oorspronkelijk onbeschreven; Latijns gebed van latere hand |
57 |
Gebed |
58 |
Alsic come voer tcruce oft onsen here sie soe salic seggen lieue here |
59 |
15 psalmen (Lat.) |
68-74 |
Gebeden voor de getijden |
74 |
Prozagebeden |
78 |
Rijmgebed van vier regels |
79 |
Prozagebeden met rijmteksten tussengevoegd |
87 |
Hier volgen de VII woorden |
90-97 |
Van ons heren passie, gebeden |
98 |
10 langere stukken, op 102: Dit es leringe der waerheit van enen heilighen inghel gods, inc.: Het was een ingel gesent van gode tote enen geesteleken mensche van ordenenGa naar eindnoot13 |
199 |
Dit es van den vijf leesmeesters |
201 |
Een goede leere |
202 |
Latijn |
204 |
Gebed: O lieue here ic sta voer di |
|
1-53v |
Johannes Tauler, Preken met enkele ander preken ingevoegd (o.a.: Henricus Suso, Miserunt Judaei, 7v-13; Compendium divini amoris, 31v-32v) |
55-59v |
Preek op Luc. 13 (in drie delen) |
60-83 |
VI collacien also hier voertijts die oude vadere plaghen te collacien (zeven coll.) |
83-83v |
En doctriene, inc.: Een aflaeten van groven sonden ende hem oeffenen in ghenade ... |
83v-84 |
Guede doctrinen, inc.: Brudere, ghi sult uwes selves gheweldich syn |
84 |
Exempel vanden enghel |
84 |
Rijmspreuken |
85-89v |
Expositie op de tien geboden Gods |
89v-97 |
XII raede der heilger ewangelien (expositie) |
101 |
Drie traktaatjes over de passie ons heren, de voortreffelijkheid van het stilzwijgen en over ‘wat van onnutten clappen comt’ |
101v-102v |
Van den bogaer die ene clare maecte |
102v-103 |
Korte teksten (o.a. XII poenten die sere hinderen ende letten gheesteliken mynschen te enen volcomen levene te comene; Zes vruchten van het lijden van Jezus) |
103v |
Kort traktaat waarin voor elke dag der week het onderwerp van een godvruchtige overdenking wordt opgegeven |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
177v |
Aldus suldi leuen ende te gode hebt u aldus [III.9] |
geen andere bekend |
177v-178r |
Tote hu seluen hebt u aldus [III.10] |
geen andere bekend |
|
178r |
Tote andere lieden hebt u aldus [III.11] |
geen andere bekend |
|
178r-178v |
Een goet mensche begheerde te wetene an onsen heere waer an dat hi ... [III.12] |
Warschau, olim Leningrad, Keiz. Bibl. Gollandskaja, O.v.I. nr. 3 |
|
|
Den Haag, KB, 73 G 29 |
178v |
O mensche ghedinct in alre tijtGa naar eindnoot14 [III.13] |
Berlijn, SB-PK, mgq 557 (Handschrift-Jan Phillipsz.) |
|
Brussel, KB, II 116 |
Handschrift IV |
|
|
179r-192v |
Van sente Brandane [IV.1] |
Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift-Van Hulthem) |
|
192v-213r |
Van den vos Reynaerde [IV.2] |
Münster, UB, N.R. 381 (Dyckse handschrift) |
|
|
Brussel, KB, IV 774 |
|
|
Darmstadt, Hess. LHB, 3321 |
|
|
Rotterdam, GB, 96 B 5 |
|
213r-214r |
Van judaes gheborte ende sine doot [IV.3] |
geen andere bekend |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
104-107 |
Verba admonitionis S. Francisci |
108-112 |
Boecxken vander edelre doghet der verduldicheit (exc. met een dictum op naam van Johannes Climacus) |
113-114v |
Korte aanhalingen uit kerkvaders |
115-170v |
Godfried van Wevel, Van den XII dogheden |
|
1a-12b |
Kalender |
13a |
onbeschreven |
14a |
Fragment van Suso's honderd artikelen |
15a |
Getijden van het H. Kruis, H. Maagd en zeven psalmen |
96b |
Dit sijn seven versen uten souter, van welken Sunte bernaert scrijft dat si seer goet sijn daghelix ghelesen |
98a |
Ghegruet si di alre heilichste lichaem ons heren ... |
103b |
Ic dancke di ende love di waerde soen des hemelschen vaders |
104b |
Een goet mensche begheerde te weten van onsen heer waer aen hi hem oeffenen mochte ... |
109a |
O gloriose maghet ende coninghinne maria ... |
114b |
O vrouwe der glorien ... |
115b |
O Heilighe maria mijn lieve vrouwe ... |
123a |
Ic love ende glorificeer ... |
124a |
Heylighe gods enghel die die sorghe van mijnre zielen hebste ontfanghen |
130a |
O Heer ihese christe die seven woorde die du sprakes ... |
135b |
O Alre goedertierenste heer ihesu christe ic sundighe mensche ... |
138b |
O Maria reyne maghet ende moeder des hemelschen conincs |
144b |
Die moeder gods vol van rouwen stont screyende biden cruus ... |
169b, 170a |
onbeschreven |
171a |
Dit is die corte vighelie. Invitatorium |
196a |
Die xij articulen vanden korsten ghelove |
|
zie boven |
Tekst heeft hier de titel: Dit sijn neghen scoen punten die ghetoent waren enen heylighen man |
|
verwerkt in nr. 53 |
Zie voor uitgebreid inhoudsoverzicht de uitgave Brinkman 1995. |
|
Zie onder |
|
|
1r-11r (nr. 2) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
|
1r-102r |
JvM, Der naturen bloeme |
102r-123r |
Van den vos Reynaerde |
|
|
Van den vos Reynaerde (fragm.) |
|
|
Van den vos Reynaerde (fragm.) |
|
|
Van den vos Reynaerde (fragm.) |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
214r-216r |
Van pylatus gheborte ende sine doot [IV.4] |
geen andere bekend |
|
216r-217r |
Van antkerst comste ende sine doot[IV.5] |
geen andere bekend |
|
217r-218r |
Dat sente Pauwels bescrijft [IV.6] |
geen andere bekend |
|
218r-229v |
Jan de Weert, Een dispitacie van rogiere ende van janne [IV.7] |
geen andere bekend |
|
229v-231r |
Van den coninc saladijn ende van hughen van tabaryen [IV.8] |
Brussel, KB, 15. 642-51 |
|
|
Oxford, Bodl. Libr., Ms. Marshall 29 |
231r-232r |
Van den XII wel dienenden cnapen [IV.9] |
geen andere bekend |
|
232r-233v |
Van eere vrauwen die niet noode vygilyen seide ouer doode [IV.10] |
geen andere bekend |
|
233v-234r |
Van der weldaet die de duuele dede [IV.11] |
geen andere bekend |
|
234r-234v |
Een sproke [IV.12] |
geen andere bekend |
|
Handschrift V |
|
|
235r-261v |
Jan v. Boendale, De Lekenspiegel (Lsp), bII, c. 44-54; bIII, c. 6-15 [V.1]Ga naar eindnoot15 |
Anholt, FSSB, Schmitz 42 |
|
|
Brussel, KB, 15.658 |
|
|
Brussel, KB, IV 209, 1-2 |
|
|
Gent, UB, 1588 |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
|
1r-61v |
De dietsche Lucidarius |
61v-87v |
Jan de Weert, Nieuwe doctrinael |
87v-93r |
Augustijnken v. Dordt, Van den scepe |
93v-99r |
Exc. uit JvM, Spiegel Historiael, 1e pt., b. viii c. 34-77 |
99r-102r |
Augustijnken v. Dordt, De schepping |
102r-104v |
Van VI vaerwen en XII outheyden |
104v-106v |
Expositie van den viere vingheren ende van den dume |
106v-116v |
Augustijnken v. Dordt, St. Jans evangelie |
116v-119r |
Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabarijen |
119r-119v |
Eynen ABC vanden staet deser bueser werelt |
|
1r-22r |
Melibeus |
24v-45v |
JvB, Jans teestye |
45v-46r |
Noch meer van wiven |
46r-46v |
Dit es van ghevene |
48r-78v |
Dat boec vander wraken |
80r-86v |
Dit es van Maskeroen |
86v-88r |
Dit is van Saladijn |
88v-101r |
Dit sijn die x plaghen ende die x ghebode |
|
1r-42v |
Exc. uit JvB, Lsp., bIl, c. 44-49 |
? |
|
223r-224v |
Cornyck van Hollant |
|
|
JvB, Lsp. |
1 |
JvB, Lsp.. fragm. bII, c. 46/vs. 28-54, 73-90; c. 47/vs. 21-49, 68-95 |
2 |
JvB, Lsp. fragm. bII, c. 7/vs. 2-28; c. 8/vs. 1-27, 43, 45, 51, 55, 58, 60, 63; c. 9/vs. 16-42 |
|
JvB, Lsp. fragm. bII, c. 44/vs. 482; c. 45/vs. 39, c. 48/vs. 562-721 |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
Göttingen, UB, ms. Philol. 184 |
|
|
Gotha, LB, Membr. II 220 |
|
|
Den Haag, KB, 75 E 62 |
|
|
Den Haag, KB, 75 E 63 |
|
|
Den Haag, KB, 128 E 6 |
|
|
Den Haag, KB, KA XXIII |
|
|
Leiden, UB, Ltk. 187 |
|
|
Leiden, UB, Ltk. 190 |
|
|
privé-hs. Mertens |
|
|
Straatsburg, BNU, 2938 |
|
|
Wenen, ÖNB, 13.708 |
|
261v-265r |
Van zeden [V.2] |
geen andere bekend |
|
265r |
Van begrijpe [V.3] |
nogmaals in Comburg: 85v-86r |
|
265r-265v |
Hoe een keyser twee princhen dede versoenen [V.4] |
geen andere bekend |
|
265v-266v |
Van den gheesteliken boemghaerde [V.5] |
Brussel, KB, 837-845 (Geraardsbergse handschrift) |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
|
JvB, Lsp. fragm. bIII, c. 15/vs. 32-63, 168-200; c. 27/vs. 34-54; bIV, prol./vs. 1-14; c. 1/vs. 80-115 |
|
|
JvB, Lsp. fragm. bII, c. 44/vs. 533-c. 45/vs. 117 |
|
1r-103v |
JvB, Lsp. |
103v-105 |
fragm. van mnl. vert. van Hendrik van Saltrey, De purgatorio Sancti Patricii |
|
1r-117v |
JvB, Lsp. |
|
1-128r |
Willem v. Hildegaersberch, gedichten (onvolledig) |
52v |
Exc. uit JvB, Lsp. bIII, c. 9/vs. 1-60 |
53v-54r |
Exc. uit JvB, Lsp. bI, c. 1/vs. 17-22; c. 2/vs. 1-12, 29-30, 33-48, 53-90 |
131r-195 |
Dirc Potter, Der minnen loep |
|
1-159 |
JvB, Lsp. (1e, 2e, 3e en 4e boek) |
|
|
JvB, Lsp. fragm. bIII, c. 15/vs. 106-305; c. 19/vs. 29-c. 21/vs. 31; c. 26/vs. 121-c. 27/vs. 54; bIV, inhoudstafel; proloog; c. 9/vs. 40-c.11/vs. 39 |
|
|
JvB, Lsp. fragm. bIII, c. 11/vs. 76-c. 14/vs. 13 |
|
|
JvB, Lsp. fragm. bIII, c. 8/vs. 10-43; c. 9/vs. 111-c. 10/vs. 3 |
|
|
JvB, Lsp. fragm. bII, c. 50/vs. 83-c. 51/vs. 94 |
|
1r-4v |
Mnl. vert. van hfd. 7 van Gerard Zerbolt van Zutphen, Super modo viviendi |
7r |
Brief tegen Urbane |
7v-22v |
Exc. JvB, Lsp. bII, c. 43-54 |
25v-26r |
Mnl. vert. van Greg. de Grote, Registrum epistolarum, Lib. I, epist. 25 |
26v |
Over apocriefe brieven |
27r-28r |
Mnl. vert. van Geert Grote, Quinque puncta |
28r-31r |
Exc. uit JvM en LovV, Spiegel Historiael, 4e en 5e partie |
32r-205v |
PhUt, Spiegel Historiael 360 (van de totaal 460) kapittels uit de 2e partie |
217r |
Mnl. vert. van Greg. IX, Decretales, Lib. I, Tit. 6, cap. 6 |
218r-220r |
JvM, De derde Martijn |
220r-220v |
Traktaatje over de geloofsartikelen |
221r-224v |
Jan van Ruusbroec, Vanden kerstenen ghelove |
224v-226r |
Traktaatje over de geloofsartikelen |
226r-226v |
Mnl. vert. van Greg. IX, Decretales, Lib. I, tit. 1, cap. 1 |
226v |
De zeven gaven van de heilige geest |
226v |
De zeven sacramenten |
226v |
De zeven lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid |
227r-244r |
Mnl. vert. van Nicolaas v. Lyra, Responsio ad quendam Judaeum ex verbis ... |
244r-246v |
Ecx. uit JvM, Spiegel Historiael, 1e partie |
246v-249v |
PhUt, Spiegel Historiael, 2e partie, bI, c. 37-42 en fragm. van c. 43-46 |
? |
Exc. uit Vitae patrum in mnl. vert. |
|
126r-128v (nr. 66) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Govers 1994. |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift-Van Hulthem) |
|
|
Cambridge (Mass.), Harv. Univ., Houghton Library, Ms. Dutch 13 |
|
Den Haag, KB, 73 H 15
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
96r-96v (nr. 111) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
|
1v-7v |
Computistische cirkels met begeleidende tekst |
7v-19r |
Utrechtse kalender |
19v-22v |
onbeschreven |
23r-28v |
mnl. vert. door Geert Groote van Horae breves sanctae |
28r-53r |
Henricus Suso, Dit sijn die hondert articulen |
53r-63v |
Hier beghint een deuoet ynnichlich gebet dat colsche paternoster |
63v-64v |
Gebed tot Jezus aan het kruis |
64r |
Hier beghint een zwerlic rimken |
68r-71r |
Een goet ghebet tot onsen heer |
71r-73v |
Een zeer beweechlyc oetmoedich ghebet aen onsen lieuen zueten ontfermehertighen heere ihesum cristum |
73v-78v |
Hier beghint sinte Jeronimus ghebet des heilighen confessoers |
78v-81r |
Een vriendelic verwecken got te minnen ende die weerelt te verzmaden voerlanc met aandacht te lesen |
81r-84r |
Communiegebed ontleend aan het Manuale |
84r-88r |
Hier beghint een innich ghebet als men ten heylighen sacramente sel gaen |
88r-88v |
Dit salmen segghen voer dat men dat sacrament ontfaen |
89r-91r |
Dit navolghende ghebet salmen spreken alsmen onsen lieuen heer ontfanghen hebben |
91v-99r |
Hier beghinnen troestelike woerde |
99r-104v |
Hier beghint sinte Baernaerts iubilari |
104r-107v |
Een subtile ghedicht van godliker minnen |
108r-111r |
Hier beghinnen zwerlike bevellinghe |
111v-113r |
onbeschreven |
113v-118v |
Dit sijn die ghetide onser vrouwe |
118r-130v |
Dit is onser vrouwen ghetide in duutsche hoe datsi woort ontfanghen daer onse salicheit aen lach |
131r-139v |
Hier beghint onser urouwen missie in duetssche |
139v-141v |
Dit is dat beghin vanden ewangelio dat sint ian bescrijft Glorie si di here |
142r-145r |
Hier beghint een ghebet an onser lieuer vrouwen ende sinte ian ewangelist |
145r-148v |
Hier beghint een minnentlyc zueteghebet aen onser zueter vrouwen als men in drucke is ... |
148v-154v |
Hier beghint sinte beernts ghebet totten reyne maghet maria |
154v-156v |
Dit na ghescreuen ghebet heeft ghemaect die paeus Innocencius en heeft diese leest ghegeuen ccc daghe aflaets |
156v-160v |
Hier beghinnen vijf soete grueten an onser lieuer vrouwen |
160v-166v |
Een zwerlic rijm van die aduent ons heren (= Vanden bogaert die ene clare maecte) |
167r-168r |
Hier beghint die sielmisse |
168r-168v |
Dese bescrijft sint ian in apocalipsi |
168v-171r |
Dit ewangelium bescrift sint ian |
171r-174r |
Hierna beghint een rijmekyn van die ziel ende van die natuer |
174v |
onbeschreven |
175r-176r |
Hier beghint een ynnich ghebet an die reyne maghet sinte barbara |
175r-181v |
Dit innich ghebet heeft ghemaect die heylighe biscop ambrosius ende salmen spreken alsmen misse hoort ... |
181v-182v |
Dit salmen segghen voer datmen tsacrament ontfaen |
182v-186r |
Dese bedinghe salmen spreken als men dat heilighe sacrament heeft ontfaen ... |
186r-191v |
Een deuoet ouerdenckinghe van die passi ende pijn ons lieuen here ihu cristum |
191v-195r |
Dat suete kint die coninc der minnen Vermaent sijn bruut sijn lieue vriendinne ... |
195r |
Een innighe ghebet an ihesu die van die crus ghenomen is ende leit in sijn moeder scoet |
195v-199r |
Van onsen ihesu xpo minnentlike passi |
199v-203r |
Dit mach spreken en minnentlike bruut ihesu xpi die mit hem aleen verenicht is ... |
203r-205r |
Dit hoert tot een volcomen mensche |
206r-212r |
Een openbaerijnc van een ziel tot sijn lichaem |
|
zie boven |
|
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
Den Haag, KB, 133 D 21-II |
|
|
Den Haag, MMW, 10 F 41 |
|
266v-267r |
Van der zalen [V.6] |
nogmaals in Comburg: 279v-280r |
|
Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift-Van Hulthem) |
|
|
Brussel, KB, II 116 |
|
267r-268v |
Een goet exemple [V.7] |
Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift-Van Hulthem) |
|
268v-272r |
Van den IX besten [V.8] |
Brussel, KB, 837-845 (Geraardsbergse handschrift) |
| |
| |
Inhoud parallel-handschrift |
fragmenten |
Tisguet in Jhesus taverne te gaen |
|
Vanden bogaert die ene clare maecte |
|
1-12v |
Kalender diocees Utrecht |
13r-13v |
Fragm. Fasciculus mirre |
14v-22v |
Soeuen punten van der passyen onses lieuen heren |
23-31v |
Geert Groote, Van dat lyden onses lieue heren ihesu christu |
31v-32v |
Een exsempel van der lidsamheit |
32v-35r |
Dyt is den geestelicken bomgarden van dat kyndeken ihesu |
35r-37r |
Suuerlike gruetekens van onser lieuer vrouwen |
37-38v |
Van onser lieuer vrouwen dat die soeuen bloemkens pater noster |
39-42r |
Een wonderlick schoen mijerakel waerachtelicke gheschijdt toe vijanen in hollant ... |
42-46v |
Mirakel van Sinte Anna |
47-57v |
Van dat begynken van Parijs |
57v-70v |
Gebeden onder de H. Mis, waaronder VII pijelkens daer een ynnich ghemoede wake mede schieten sal in Jheses harte |
71-78v |
Een crensken van den engelen |
79-82v |
Marckelicke punten daer hem een jonck mensche in oefenen sal myt ynnicheit |
82v-84r |
Een leerre van der liedsamheit |
84-86v |
Van den engelbewaarder, met gebed |
87-90r |
Twee exempelen |
90v-92v |
Vijf ropenghe of gebde die men lesen sal onder myssen |
92v-93r |
Een leerre over verduldicheit |
93v-97r |
exempel van een monnik inder woestynen van sychchem |
111-163r |
Van der lijdsamheit XII capittelken |
163r-163v |
Dyt secht here johan caster pater in here florens huys toe deuenter ... |
163v-166v |
Avondgebeden |
167-185r |
Hier beghint van ener lylien diegheestelike bedudet wert woe dat ... |
185-191v |
Van die rode lelye bedudinghe geestelike |
191v-192r |
Van die gressiolet ghestelike beduet |
192r |
Colofon |
192v |
acht berijmde spreekwoorden |
|
65r-65v (nr. 71) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
|
1r-2v |
38 sentencie-achtige rijmpjes (doorgaans vraag + antwoord) |
2v-5r |
Van der zeuen vraghen van Jherusalem zeghelijn (fragm. uit Seghelijn van Jherusalem) |
5r-6v |
gedicht over tafelmanieren en twee gebeden bij aanvang maaltijd |
7r-8r |
Van der zalen (onvolledig, het begin ontbreekt) |
8r-11r |
fragm. uit Dietsche Lucidarius |
11r-13v |
Profetie van Bulscamp |
13v-14v |
rijmspreuken |
14v-16v |
rijmspreuken (‘tbeghin van alre wijsheden’) |
16v-17r |
Een curte proverbe (gedicht van 7 strofen) |
17r-19r |
rijmspreuken |
19r-22v |
Boudewijn vander Lore, Van tijtverlies |
23r-24v |
rijmspreuken en korte gedichten |
25r-37r |
berijmde vert. van zeven boetepsalmen (‘Hier beghint de zeuen sallem’) |
37v-38r |
Den gheesteliken A.B.C. (onvolledig) |
|
105r-106v (nr. 124) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Van Dijk e.a. 1992. |
|
170v-183v (nr. 89) |
Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: Govers 1994. |
| |
| |
Comburg |
tekst + nummer ineditie |
parallelle teksten in: |
|
Leiden, UB, Ltk. 208 |
|
272r-272v |
Van XII cnechten die ruddren worden van heeren[V.9] |
geen andere bekend |
|
272v-274v |
Van tween ghesellen die elc voer andren steruen wilden [V.10] |
geen andere bekend |
|
274v-275r |
Dit es doctrinael sauage [V.11] |
geen andere bekend |
|
275r-275v |
Van eenen rudder die zinen zone leerde [V.12] |
geen andere bekendGa naar eindnoot16 |
|
275v-277r |
Vanden jonghen mooncskine [V.13] |
geen andere bekend |
|
277r-277v |
Van der roese des crucen [V.14] |
geen andere bekend |
|
277v |
Naect ende arm wasic gheboren [V.15] |
geen andere bekend |
|
277v-278r |
Van der princhen rade [V.16] |
geen andere bekend |
|
278v-279v |
Van eenen verwaenden coninc [V.17] |
geen andere bekend |
|
279v-280r |
Van der hoegher zale [V.18] |
nogmaals in Comburg: 266v-267; zie aldaar voor andere parallellen |
|
280r-280v |
Van maer [V.19] |
geen andere bekend |
|
280v-281r |
Van den dorpman ende zinen wiue [V.20] |
geen andere bekend |
|
281r-281v |
Van houeerden [V.21] |
geen andere bekend |
|
281v |
Een sproke vp den wijn [V.22] |
geen andere bekend |
|
Handschrift VI |
282r-346r |
Rijmkroniek van Vlaanderen [VI.1] geen andere bekend |
| |
| |
| |
Verantwoording
Voor de informatie over de verschillende handschriften heb ik gebruik gemaakt van een grote hoeveelheid secundaire literatuur, die ik hieronder per handschrift heb aangegeven. Voor alle genoemde handschriften geldt, dat ik de informatie die de bnm-online oplevert, als uitgangspunt heb genomen. De informatie die per handschrift gegeven wordt, is als gevolg van de grote verscheidenheid aan secundaire literatuur niet steeds gelijksoortig.
Amsterdam, UB, I Ab: Van der Poel 1989, p. 22 |
Amsterdam, UB, I Ac: Van der Poel 1989, p. 22; Coun 1994 |
Anholt, FSSB, Schmitz 42: Jansen-Sieben 1989, A340 |
Berlijn, SB-PK, mgq 557: Brinkman 1995 |
Berlijn, SB-PK, mgq 1410: Degering 1970, II; Jansen-Sieben 1989, B190 |
Berlijn, SB-PK, mgf 751,8: Degering 1970, 1, p. 103 |
Berlijn, SB-PK, mgq 536: Degering 1970, II, p. 94; Jansen-Sieben 1989, B110 |
Brussel, KB, II 1183: Jansen-Sieben 1989, B980 |
Brussel, KB, II 5949,1: Jansen-Sieben 1989, B1100 |
Brussel, KB, 19.570: Mertens 1978, kol. 57-61 |
Brussel, KB, II 1171: Van der Poel 1989, p. 22 |
Brussel, KB, 394-8: Jansen-Sieben 1989, B500 |
Brussel, KB, IV 774: Reinaert de vos 1972 |
Brussel, KB, IV 636,5-6: Jansen-Sieben 1989, B1250 |
Brussel, KB, IV 398,4: Jansen-Sieben 1989, B1210 |
Brussel, KB, IV 209,1-2: Jansen-Sieben 1989, B1170 |
Brussel, KB, IV 398,1: Jansen-Sieben 1989, B1210 |
Brussel, KB, IV 958: Jansen-Sieben 1989, B1290 |
Brussel, KB, 15.624-51: Deschamps 1972, nr. 95; Jansen-Sieben 1989, B750 |
Brussel, KB, 15.658: Deschamps 1972, nr. 36; Jansen-Sieben 1989, B770 |
Brussel, KB, 1714: Jansen-Sieben 1989, B560 |
Brussel, KB, 837-845: Govers 1994 |
Brussel, KB, IV 895: Jansen-Sieben 1989, B1280 |
Brussel, KB, IV 636,7-8: Jansen-Sieben 1989, B1250 |
Brussel, KB, II 116: Braekman 1969 |
Brussel, KB, 15.589-623: Van Dijk e.a. 1992 |
Cambridge (Mass.), Harv. Univ., Houghton Library, Ms. Dutch 13: Boot 1979, p. 338-344 |
Darmstadt, Hess. LHB, 3321: Reinaert de vos 1972 |
Den Haag, KB, 75 E 63: Jansen-Sieben 1989, G900 |
Den Haag, KB, 128 E 6: Deschamps 1972, nr. 40: Jansen-Sieben 1989, G1020 |
Den Haag, KB, 73 G 29: Stooker & Verbeij 1997, nr. 1298 |
Den Haag, KB, 76 D 41,4: Jansen-Sieben 1989, G940 |
Den Haag, KB, 75 E 62: Jansen-Sieben 1989, G890 |
Den Haag, KB, KA XXIII: Jansen-Sieben 1989, G1180 |
Den Haag, KB, 73 H 15: Stooker & Verbeij 1997, nr. 873 |
Den Haag, KB, 73 F 19: Mertens 1978, kol. 30-37 |
Den Haag, KB, 133 D 21-II: alleen bnm |
Den Haag, KB, 71 H 39: Verbij-Schillings 1995, p. 91 |
Den Haag, KB, 76 E 5: Deschamps 1972, nr. 20 |
Den Haag, KB, KA XXIV: Van der Poel 1989, p. 22 |
| |
| |
Den Haag, MMW, 10 F 41: Boeren 1979, p. 193-195; Stooker & Verbeij 1997, nr. 390 |
Den Haag, KB, 76 E 6: Deschamps 1972, nr. 78; Mertens 1978, kol. 26-30 |
Dülmen, Herz. Croy'sche Familiearchiv und Bibliothek, 15: Van der Poel 1989, p. 22 |
Düsseldorf, UB, F 88: Jansen-Sieben 1989, D460 |
Genève, Bibl. Bodmeriana, Cod. Bodmerianus 101: Mertens 1978, kol. 66-69 |
Gent, Kon. Vl. Ac. voor Taal en Ltk. 6: Mertens 1978, kol. 69-76 |
Gent, UB, 1374: Mertens 1978, kol. 37-43; Van der Poel 1989, p. 22; Stooker & Verbeij 1997, nr. 1018 |
Gent, UB, 1588: Jansen-Sieben 1989, G440 |
Gent, UB, 1638: Van der Poel 1989, p. 22 |
Gent, UB, 2749,7: Jansen-Sieben 1989, G500 |
Gotha, LB, Membr. II 220: Jansen-Sieben 1989, G610 |
Göttingen, UB, Ms. Philol. 184: Jansen-Sieben 1989, G590 |
Groningen, UB, 405: Deschamps 1972, nr. 26; Jansen-Sieben 1989, G 1350; Hermans 1979 |
Hamburg, SUB, Cod. germ. 24 fol.: Jansen-Sieben 1989, H100 |
Hasselt, RA, fragm. neerl. 2: Jansen-Sieben 1989, H160 |
Heidelberg, UB, 200: Mertens 1978, kol. 62-66 |
Heidelberg, UB, Salem VII 4d: Bartsch 1887; Stooker & Verbeij, vermeld bij nr. 873 |
Kaliningrad, UB, 903: Jansen-Sieben 1989, K20 |
Leiden, UB, Ltk. 169: Lieftinck 1948 |
Leiden, UB. Ltk. 187: Lieftinck 1948; Jansen-Sieben 1989, L220 |
Leiden, UB, Ltk. 208: Lieftinck 1948 |
Leiden, UB, Ltk. 190: Lieftinck 1948; Jansen-Sieben 1989, L240 |
Leiden, UB, Ltk. 1554: Jansen-Sieben 1989, L450 |
Leiden, UB, Ltk. 1198: Jansen-Sieben 1989, L420 |
Leiden, UB, Ltk. 189: Lieftinck 1948; Jansen-Sieben 1989, L230 |
Leiden, UB, Ltk. 1088: Jansen-Sieben 1989, L400 |
Leiden, UB, Ltk. 221: Lieftinck 1948 |
Leiden, UB, Ltk. 1689: Jansen-Sieben 1989, L460 |
Leuven, UB, z.s.: Van der Poel 1989, p. 22; Coun 1994 |
Londen, BL, Ms. Add. 10.286: Jansen-Sieben 1989, L720; Van Tol 1995 |
Londen, BL, Ms. Add. 38.091: Van der Poel 1989; Coun 1994 |
Lund, UB, ms. 32a: Meder 1994, p. 87; Stooker & Verbeij 1997, nr. 736 |
Lyon, Bibl. Municipale, sign. onbekend: Pleij 1986 |
Middelburg, ZB, 6353: Jansen-Sieben 1989, M150 |
München, BSB, cgm 102: Jansen-Sieben 1989, M170 |
Münster, UB, 1271, 2: Jansen-Sieben 1989, M290 |
Münster, UB, N.R. 381: Deschamps 1972, nr. 22; Overgaauw 1996 |
New Haven, YU, Beinecke Libr., Ms. Osborn, Shelves a 23: Jansen-Sieben, 1989, N30 |
Oudenaarde, SA, 5576/32: Deschamps 1972, nr. 14; Jansen-Sieben 1989, O40 |
Oxford, Bodl. Library, Ms. Marshall 28: Jansen-Sieben 1989, O110 |
Oxford, Bodl. Library, Ms. Marshall 29: Deschamps 1972, nr. 37 |
Oxford, Bodl. Library, Ms. Canon. Misc. 278: Mertens 1978, kol. 43-53; Kienhorst 1996, p. 56-57 |
Parijs, BN, Néerl. 106: Brief A.M.J. van Buuren, d.d. 17-10-1997 |
Privé-hs. Mertens: Jansen-Sieben 1989, P460 |
Privé-hs. De Pauw: Jansen-Sieben 1989, P500 |
Rotterdam, GB, 96 B 5: Reinaert de vos 1972 |
St. Petersburg, Akad. v. Ws, XX. I. XLVIII: Lievens 1963, nr. 87; Stooker & Verbeij 1997, nr. 630 |
Straatsburg, BNU, 2938: Jansen-Sieben 1989, S120 |
Straatsburg, NBU, 2940: Meder 1994, p. 87 |
Warschau, olim Leningrad, Keiz. Bibl. Gollandskaja, O.v.I. nr. 3: Lievens 1963, nr. 132 |
Wenen, ÖNB, 13.708: Deschamps 1972, nr. 28 |
| |
| |
| |
Literatuur Bijlage
Bartsch, K., Die altdeutschen Handschriften der Universitäts-Bibliothek in Heidelberg. Heidelberg, 1887. |
Boeren, P.C., Catalogus van de handschriften van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. Den Haag, 1979. |
Boot, C., ‘Medieval manuscripts in libraries in the state of Massachusetts’, in: Archief- en bibliotheekwezen in België 50 (1979), p. 310-371. |
Braekman, W., ‘Middelnederlandse didactische gedichten en rijmspreuken’, in: Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde afl. 2 (1969), p. 79-111. |
Brinkman, H. (ed), Het handschrift-Jan Phillipsz. Hs. Berlijn, Stiftung Staatsbibliothek der Preußischer Kulturbesitz, Germ. Qu. 557. Hilversum, 1995. MVN 2. |
Coun, Th., ‘De fragmenten van handschrift D van Die Rose van Heinric’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1994, p. 178-237. |
Degering, H., Kurzes Verzeichnis der germanischen Handschriften der Preussischen Staatsbibliothek. 3 dln. Graz, 1970. |
Deschamps, J., Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Tentoonstellingscatalogus. 2e druk. Leiden, 1972. |
Govers, M.-J. e.a. (ed), Het Geraardsbergse handschrift. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 837-845. Hilversum, 1994. MVN 1. |
Dijk, H. van e.a., Klein kapitaal uit het handschrift- Van Hulthem. Zeventien teksten uit Hs. Brussel, K.B., 15.589-623 uitgegeven en ingeleid door neerlandici, verbonden aan tien universiteiten in Nederland en België. Hilversum, 1992. |
Hermans, Jos. M.M., Het Gronings Zutphense Maerlant handschrift. Groningen, 1979. |
Jansen-Sieben, R., Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur. Utrecht, 1989. |
Kienhorst, H., ‘Middelnederlandse verzamelhandschriften als codicologisch object’, in: G. Sonnemans (red.), Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Congres Nijmegen 14 oktober 1994. Hilversum, 1996, p. 39-60. |
Lieftinck, G.I., Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in bibliotheca universitatis asservantur. I: Codices 168-360 Societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Leiden, 1948, Codices Manuscripti V. |
Lievens, R., Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa. Gent, 1963. |
Meder, T., ‘Gepast gedrag. Ethiek en ethische motivaties in de “Boeken van Zeden”’, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p. 86-100, 380-384. |
Mertens, Th., Den anderen merten. Synoptische archiefeditie van Jacob van Maerlant's tweede Martijn. Nijmegen, 1978. |
Overgaauw, E., Die mittelalterlichen Handschriften der Universitäts- und Landesbibliothek Münster. Wiesbaden, 1996. |
Pleij, H., ‘Jacob van Maerlant in Lyon’, in: Literatuur 3 (1986) p. 126. |
Poel, D.E. van der, De Vlaamse ‘Rose’ en ‘Die Rose’ van Heinric. Onderzoekingen over twee Middelnederlandse bewerkingen van de ‘Roman de la Rose’. Hilversum, 1989. |
Reinaert de vos. [Catalogus bij een] tentoonstelling in het Instituut De Vooys. Utrecht, 1972, Naar de letter 5. |
Reynaert, J., Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de bibliotheek van de universiteit te Gent. II/1: De handschriften verworven na 1852 (deel 1). Gent, 1996. |
Stooker, K. en T. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. 2 dln. Leuven, 1997. |
Tol, J.-M. van, Het Londense handschrift van kaft tot kaft. Handschrift Londen, British Library, Ms. Add. 10.286. Amsterdam, 1995 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). |
Verbij-Schillings, J., Beeldvorming in Holland. Heraut Beyeren en de historiografie omstreeks 1400. Amsterdam, 1995, NLCM 13. |
|
-
voetnoot*
- Met dank aan Herman Brinkman, Hans van Dijk en Peter Gumbert, voor de nauwgezetheid waarmee zij een eerdere versie van waardevol commentaar voorzagen.
-
voetnoot1
- U. Sieber, Untersuchungen zur Geschichte der Komburger Stiftsbibliothek. Keulen, 1969 (gestencilde thesis). Zie ook H. Brinkman & J. Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o 22. Hilversum, 1997, MVN 4, p. 25 en 84-86.
-
voetnoot2
- W. Irtenkauf, ‘Über die alte Bibliothek der Comburg’, in: Der Haalquell 13 (1961), nr. 17, p. 67-68.
-
voetnoot3
- F.D. Gräter publiceerde in 1806 de resultaten van zijn inventarisatie van de in 1802 opgeheven bibliotheek van het Ritterstift Comburg: Über die Merkwürdigkeiten der Comburger Bibliothek, Drittes Heft. Ein Programm bey den auf allerhöchsten Befehl der Königlichen Oberstudiendirection den 29ten Sept. 1806 in dem Königlichen Gymnasium ill. zu Hall eröffneten Herbstprüfungen. Hall, 1806.
-
voetnoot4
- Voor een uitvoerige beschrijving van de codex zie: Brinkman & Schenkel (zie n. 1), p. 27-88.
-
voetnoot5
- Het is zeker niet uitgesloten dat Neustetter een reeds gebonden convoluut meenam. Dat verschuift echter alleen de vraagstelling naar de, dan onbekende, samensteller.
-
voetnoot6
- Het is echter waarschijnlijk dat we over veel minder catalogi zouden beschikken wanneer voor elk handschrift een (beknopte) codicologische beschrijving toegevoegd had moeten worden. En dat zou ook niet wenselijk zijn geweest.
-
voetnoot7
- J.W. Klein, ‘(Middelnederlandse) handschriften: produktieomstandigheden, soorten, functies’, in: Queeste 2 (1995), p. 1-30 (19-26).
-
voetnoot8
- J.W. Klein omschrijft de codicologische eenheid als volgt: ‘het fysieke resultaat van een aantal produktiefasen van een handschrift(gedeelte), dat een samenhangend geheel vormt. Een “codicologische eenheid” kan een hele codex zijn, maar kan ook bestaan uit een aantal katernen, of zelfs uit één of enkele bladen binnen een codex.’ In: B. Besamusca en A. Postma (ed.), Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars I (vs. 1-5530, voorafgegaan door de verzen van het Brusselse fragment). Met een verantw. van de editie door W.P. Gerritsen en een beschrijving van de handschriften door J.W. Klein. Hilversum, 1997. Middelnederlandse Lancelotromans IV, p. 60 (noot 16).
-
voetnoot9
- E. Huizenga, Een nuttelike practijke van cirurgien. Geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818. Hilversum, 1997, p. 216.
-
voetnoot10
- H. Kienhorst, ‘Middelnederlandse verzamelhandschriften als codicologisch object’, in: G. Sonnemans, Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Hilversum, 1996, p. 39-60 (57).
-
voetnoot11
- Kienhorst (zie n. 10), p. 57-58. De moeilijkheid van deze omschrijving schuilt in geforceerde samenvoeging van een materiële en een inhoudelijke component. Een handschrift dat royaal is opgezet en waarin na het beschrijven enkele lege folia resteren, is zeker een materiële eenheid. Wanneer de inhoud in een arbeidsgang is geschreven, vormt ook de inhoud in dat opzicht een eenheid. Als na honderd jaar de resterende folia worden beschreven, kan echter moeilijk worden volgehouden dat de collectie van meet af aan zo geïntendeerd is, hoe goed de aanvulling wellicht ook past bij de aanvankelijke inhoud.
-
voetnoot12
- P.R. Robinson, ‘The “booklet”. A self-contained unit in composite manuscripts’. In: A. Gruys (red.), Codicologica 3. Essais typologiques. Leiden, 1980, p. 46-69 en R. Hanna III, ‘Booklets in medieval manuscripts: further considerations’, in: F. Bowers (ed.), Studies in Bibliography 39 (1986), p. 100-111. De kenmerken om in een handschrift verschillende materiële eenheden (door Robinson ‘booklets’ genoemd) te onderscheiden, die Robinson noemt zijn achtereenvolgens: 1. verschil in afmetingen van de bladen in de verschillende delen; 2. verschillende teksthanden; 3. verschil in rubricatie en/of decoratie; 4. ontbreken van een custode aan het eind van een slotkatern; 5. elk ‘booklet’ kan een eigen serie katernsignaturen hebben; 6. begin- en eindblad van een ‘booklet’ kunnen meer beschadigd zijn door een oorspronkelijke functie als buitenste bladen; 7. aantal dubbelbladen per katern is voor verschillende ‘booklets’ ongelijk; 8. laatste katern van een ‘booklet’ heeft afwijkend aantal bifolia t.o.v. andere katernen, omdat de tekst erin moest passen; 9. laatste blad(en) van een ‘booklet’ kan onbeschreven zijn gebleven; 10. laatste blad(en) is later met een bladvulling beschreven. Hanna vulde dit aan met: 11. verschillende materialen voor de verschillende delen; 12. variatie in de leggers en 13. variatie in de inhoud van de delen. Overigens is een ‘booklet’ niet zonder meer gelijk te stellen met convoluutdeel maar voor de delen van het Comburgse handschrift volstaat de
vergelijking.
-
voetnoot13
- Voor uitvoeriger informatie zie Brinkman & Schenkel (zie n. 1), m.n. p. 27-32.
-
voetnoot14
- Goed beschouwd geldt voor elk handschrift dat het gemaakt is omdat iemand ‘de beschikking wilde hebben’ over de inhoud, of dat nu een of meer teksten zijn. Het wordt pas interessant als we kunnen nagaan om welke reden, of voor welk gebruik iemand de beschikking wilde hebben over bepaalde teksten.
-
voetnoot16
- Tijdens de discussie na afloop van mijn lezing bleek dat daar in historische kring anders over gedacht wordt; (rijm)kronieken zouden juist een didactische functie hebben. Toch is het onmiskenbaar dat de Rijmkroniek een tekst van een heel andere ‘aard’ is dan de andere didactische teksten in de codex. Waar in die teksten vaak heel praktische zaken behandeld worden (hoe je te gedragen en hoe te handelen in diverse situaties), is de Rijmkroniek veeleer een verhaal dat kan dienen om de lezer/toehoorder de geschiedenis van de eigen streek bij te brengen. In dat opzicht vind ik de Rijmkroniek een tekst die minder goed in het geheel past.
-
voetnoot17
- Zie hiervoor ook Brinkman & Schenkel (zie n. 1), p. 73-77, 82-83.
-
voetnoot18
- Zie over de rol van deze ‘hand I’ de bijdrage van Jos Biemans in dit nummer.
-
voetnoot19
- Dieuwke E. van der Poel, ‘Moderne en middeleeuwse lezers van de Roman van de Roos’, in J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p. 101-115, 384-387 (101).
-
voetnoot20
- D. Hogenelst, Sproken en sprekers. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke. Amsterdam, 1997, 2 dln. Dl. 2, p. 236 (R339).
-
voetnoot21
- De opvulling die C schreef is van een andere orde dan de bijgeschreven tekst van hand I in het handschrift I. I schreef na de feitelijke voltooiing van het productieproces van het handschrift; C schreef kort na B en voltooide daarmee in wezen het handschrift. Bovendien sloot C aan bij het systeem van B: hij linieerde en rubriceerde, activiteiten die I achterwege liet.
-
voetnoot22
- Hogenelst (zie n. 20), R340 (Van den XII wel dienenden cnapen; betogend profaan-ethisch), R341 (Van eere vrauwen die niet noode vygilien seide ouer doode; verhalende Maria-mirakelsproke), R342 (Van der weldaet die de duuele dede; verhalende boerde). Opmerkelijk genoeg draagt de vierde korte tekst in het handschrift de titel Een sproke maar is dit volgens de criteria van Hogenelst geen sproke.
-
voetnoot23
- Deze kwestie wordt uitvoerig besproken in Brinkman & Schenkel (zie n. 1), p. 57-60.
-
voetnoot24
- Het merendeel van deze teksten is opgenomen in het Repertorium van D. Hogenelst (zie n. 20), onder de volgende nummers (tussen haakjes nummers van de editie Brinkman-Schenkel): R33.2 (V.8); R63.2 (V.6); R63.3 (V.18); R95.2 (V.7); R339-2 (V.3); R344 (V.4); R345 (V.9); R346 (V.10); R347 (V.12); R348 (V.13); R349 (V.16); R350 (V.17); R351 (V.19); R352 (V.20); R353 (V.21).
-
voetnoot25
- Jos A.A.M. Biemans, ‘Het Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift. Over de noodzakelijkheid der handschriftenkunde’, in: Queeste 3 (1996), p. 197-219 (Maerlant-nummer).
-
voetnoot26
- Een verantwoording van de gebruikte bronnen voor informatie over de handschriften is te vinden bij de bijlage.
-
voetnoot27
- Het is hier het goede moment om enkele collega's te bedanken voor hun antwoorden op mijn vragen over specifieke teksten: W. van Anrooij, H. Brinkman, A.M.J. van Buuren, mw. H.T. Hendriks, mw. M.C.H.P. de Jong, mw. D.E. van der Poel en J.-M. van Tol.
-
voetnoot28
- Het deel van de Rijmkroniek dat vermoedelijk in Gent geschreven is begint op f.335r. Dat is eveneens plaats waar kopiist E zijn schrijfwerk aan de Rijmkroniek begint.
-
voetnoot29
- Het is natuurlijk wel mogelijk om de handschriftelijke context van (rijm)kronieken in het algemeen te onderzoeken maar dat valt ver buiten het kader van deze publicatie.
-
voetnoot30
- T. Coun, ‘De fragmenten van handschrift D van Die Rose van Heinric’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1994, p. 178-237.
-
voetnoot31
- Jos A.A.M. Biemans, Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche. Leuven, 1997, 2 dln. Dl. 2, p. 426-431 (nr. 54). De twee hekeldichten zijn: Vander wiue wonderlijcheit en Van dinghen die selden ghescien; de drie boerden zijn: Dits vanden vesscher van parys, Dits van heilen van beersele en Vander vrouwen die bouen haren man minde (zie verder bijlage). Beide delen van het convoluut worden in de veertiende eeuw gedateerd.
-
voetnoot32
- Orlanda S.H. Lie, ‘Kanttekeningen bij Maerlants berijmde “Heimelijkheid der heimelijkheden” en de Proza- “Heimelijkheid”’, in: Queeste 3 (1996), p. 136-150 (139).
-
voetnoot33
- Te weten: Comburg (Stuttgart, WLB, Cod. poet. et phil. 2o 22), Den Haag, KB, hs. 76 E 5, Leiden, UB, Ltk. 169 en Brussel, KB, hs. 15.624-41.
-
voetnoot34
- J. Reynaert betoogde in 1992: ‘Ik vermoed dus, samenvattend dat de Dietsche doctrinale [o.a. in hs. KB 76 E 5 bewaard, JS] werd geschreven voor een stedelijk-aristocratisch publiek, meer bepaald met het oog op de intellectuele en morele vorming van de tot het bestuur van de stad geroepen, of voorbestemde, mannelijke kroost van die burgerlijke bovenlaag.’ Reynaert spreekt echter primair over de tekst en niet over handschrift KB, 76 E 5. J. Reynaert, ‘Geadresseerde en geïntendeerd publiek in de Dietsche doctrinael’, in: C. de Backer (red.), Cultuurhistorische caleidoscoop. Aangeboden aan Prof. Dr. Willy L. Braekman. Gent, 1992, p. 461-476 (473). Hogenelst (D. Hogenelst, ‘Zoekplaatje: “Comburg” versus “Hulthem”’, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p. 259-273, 429-433 (273)) en Lie (1996, zie n. 32) sluiten zich bij dit oordeel over het publiek aan.
-
voetnoot35
- J. Reynaert, ‘Ethiek en “filosofie” voor leken: de “Dietsche doctrinale”’, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p. 199-214,
415-418 (199).
-
voetnoot36
- Leiden, UB, Ltk. 169 is een convoluut van vier stukken (rond ca. 1800 samengebonden). Twee stukken zijn oud: f. 6, waarop een Rijmbijbel-fragmentje en f. 27-33 met de Heimelijcheit. (G.I. Lieftinck, Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in Bibliotheca Universitatis asservantur. Pars I: Codices 168-360 societas cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Leiden, 1948, p. 1-2).
-
voetnoot37
- Deze redenering is wat wankelend: we weten niet wanneer de delen zijn samengevoegd, zodat onzeker is van af wanneer we kunnen spreken van hét Comburgse handschrift en dé doelgroep van het handschrift.
-
voetnoot38
- A.M.J. van Buuren e.a. (ed.), Den duytschen Cathoen. Naar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch. Hilversum, 1998, p. 23 en ook: A.M.J. van Buuren, ‘“Der clerken boec moeten si lesen”. De “Disticha Catonis” en het “Boec van Catone”’, in:J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p.70-85, 373-377 (84).
-
voetnoot39
- Schriftelijke mededeling (17 oktober 1997) van A.M.J. van Buuren. De vondst komt op naam van Johan
Oosterman. Zie ook Van Buuren (zie n. 38), p. 18, editie op p. 163-169.
-
voetnoot40
- Integrale editie van het handschrift in H. Brinkman (ed.), Het handschrift-Jan Phillipsz. Berlijn, Staatsbibliothek Preußischer Kulturbezitz, Germ. Qu. 557. Hilversum, 1995. (nr. 123). MVN 2.
-
voetnoot42
- Theo Meder, ‘Gepast gedrag. Ethiek en ethische motivaties in de “Boeken van Zeden”’, in:J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, p. 86-100, 380-383 (89). Als enige uitzondering noemt Meder het Straatsburgse ‘pocketboekje’, dat hij zich wel in een schoolsfeer kan voorstellen. Een verklaring voor de discrepantie tussen de opvattingen van Van Buuren in 1994 (zie n. 38) en Meder kan ook hier gezocht worden in het verschil tussen de primaire doelgroep (van de eerste vertaling) en de secundaire doelgroep (van de overgeleverde handschriften). Het aanvankelijk geïntendeerde publiek van de Dietsche Catoen is heel waarschijnlijk schoolgaande jeugd geweest. Het is echter lastig om die doelgroep in direct verband te brengen met de overgeleverde handschriften.
-
voetnoot43
- G. Claassens (boekbespreking van de editie Brinkman & Schenkel in Spiegel der Letteren 40 (1998), p. 124-129) wees erop dat een dergelijke veronderstelling in strijd is met de hypothese dat het openingsblad van dit deel III gesleten is als gevolg van een oorspronkelijke positie als buitenblad. Gelet echter op de datering van handschrift III (rond 1400) en de eerste samenbinding (rond 1540) van het convoluut én het feit dat f. 131r een vleeszijde is (waarop de inkt iets minder goed hecht dan op de haarzijde), lijkt er voldoende speling te zijn om beide veronderstellingen voorlopig niet uit te sluiten. De veronderstelde voorafgaande katernen zouden bijvoorbeeld al kort na het schrijven gescheiden kunnen zijn van wat nu handschrift III is.
-
voetnoot44
- G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel I. 5e dr. 1970, p. 272.
-
voetnoot45
- Over dit handschrift is enige informatie beschikbaar gekomen in H. Pleij, Dromen van Cocagne. Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven. Amsterdam, 1996. Op p. 64-69 gaat hij in op de inhoud van dit handschrift. Verdere informatie ontleende ik aan de ongepubliceerde doctoraalscriptie van Jean-Marc van Tol (UvA).
-
voetnoot47
- Het is wellicht de moeite waard om de aandacht van het onderzoek juist meer op deze korte tekstjes te richten. Deze tekstjes danken hun overlevering doorgaans aan opname in grotere tekstverzamelingen. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of daar groepsvorming of clustering heeft plaatsgevonden.
-
voetnoot48
- C.G.N. de Vooys gaf in 1901 een overzicht van de legende-traditie: ‘De Middelnederlandse legenden over Pilatus, Veronica en Judas’, in: TNTL 20 (1901),p. 125-165.
-
voetnoot50
- Hogenelst (zie n. 20). De definitie van Hogenelst voor sproken luidt:‘zelfstandig overgeleverde, korte, Middelnederlandse, meestal paarsgewijs rijmende, niet-lyrische teksten, die geschikt zijn om door een spreker te worden voorgedragen.’ Dl. 1, p. 40.
-
voetnoot51
- Dit laatste is aan de aandacht van D. Hogenelst ontsnapt. Bij een andere gelegenheid hoop ik nader in te gaan op de verschillen en overeenkomsten van de vier tekstjes.
-
voetnoot52
- K. Lassche, ‘Een boomgaard in zeven handschriften. Beschouwingen naar aanleiding van tekst 66 in het Geraardsbergse handschrift’, in: G. Sonnemans (red.), Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Hilversum, 1996, p. 145-158.
-
voetnoot53
- De aanwezigheid van die openingsinitiaal maakt het onwaarschijnlijk dat het huidige deel IV bedoeld was om achter het huidige deel V te plaatsen.
-
voetnoot54
- Wij menen op grond van schriftkenmerken vast te kunnen stellen dat de handen A en B van dezelfde kopiist zijn. Hand B vertegenwoordigt de oudste vorm. Zie Brinkman & Schenkel (zie n. 1), p. 45.
-
voetnoot55
- J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994.
-
eindnoot2
- Dit handschrift is voorheen samengevoegd geweest met de huidige handschriften Brussel, KB, 19.546 (109 folia; inhoud: f. 1v-105r Jacob van Maerlant, Der naturen bloeme, 107r-108v kalender, 109r raadsel) en Brussel, KB, 19.545 (inhoud: f. 1r-191v: Jacob van Maerlant, Rijmbijbel). Zie Stooker & Verbeij 1997, nrs. 588, 589, 590.
-
eindnoot3
- De fragmenten Amsterdam, UB, I A 24c; Londen, BL, Add. 38.091; Leuven, KU, Centr. Bibl., 118 en het fragment-Moons hebben tot dezelfde codex behoord (zie Coun 1994).
-
eindnoot1
- Door verkeerd inbinden is de volgorde van de katernen niet meer juist. De katernen met de folia 33r-80v horen achter f. 284v. Zie voor deze kwestie W.E. Hegman, ‘Het Cheltenhamse Rose-handschrift?’ In: Spiegel der Letteren 30 (1988), 67-71.
-
eindnoot4
- O.S.H. Lie (‘Kanttekeningen bij Maerlants berijmde ‘Heimelijkheid der heimelijkheden’ en de Proza-Heimelijkheid’, in: Queeste 3 (1996), p. 136-150 (148)) schrijft over deze codex:‘Vergeleken met deze drie codices [bedoeld zijn: het Comburgse handschrift, het Haagse handschrift KB 76 E 5 en Leiden, UB, Ltk. 169, JS] is de inhoudelijke samenstelling van het Brusselse handschrift wezenlijk anders. De onderwerpen die hier behandeld worden behoren tot het terrein van de natuur- en geneeskunde. In dit licht is het niet verwonderlijk dat de samensteller van de codex gekozen heeft voor een onderdeel uit de berijmde Heimelijkheid dat hierop aansluit: de gezondheidsleer.’
-
eindnoot5
- Volgens Verbij-Schillings 1995, p. 91 is de precieze inhoud als volgt: nr. 1: prozafragmenten met gegevens over de regeerperioden van de graven Jan II en Willem III van Holland; nr. 2: drieregelig, gehavend prozafragment over Willem V; nr. 3: twee korte versfragmenten over Willem V en Albrecht van Beieren; nr. 4: 1e fragment uit de Croniken, dat gedeeltelijk afgewisseld wordt door nrs. 5, 6 en 7; nr. 5: twee korte zedenkundige teksten; nr. 6: lijst met in Latijn gestelde sterfdata van Hollandse graven; nr. 7: spreuken op rijm en een bispel op naam van Jan Visier; nr. 8: drie grote fragmenten van de Croniken; nr. 9: overzicht met wapenfeiten van graaf Albrecht.
-
eindnoot6
- In een spreukenverzameling in het handschrift-Van Hulthem is een leefregel uit Die bouc van seden overgenomen. De spreuk bevindt zich op f. 136vb34-39 en is o.a uitgegeven door W.H.D. Suringar, Die bouc van seden. Leiden, 1891, p. 51.
-
eindnoot7
- Een ander handschrift, geschreven door dezelfde kopiist en voorheen ook samengebonden met 73 F 19 is Den Haag, KB, KA XXIII. De inhoud van dit handschrift is Jan van Boendales Lekenspiegel (zie ook aldaar in de tabel).
-
eindnoot8
- In handschrift Gent, UB, 1080, f. 211r-211v, bevindt zich een exempel over S. Bernaert en vijf broeders dat weliswaar enige overeenkomsten vertoont maar niet als paralleltekst mag worden beschouwd (vgl. J. Reynaert, Catalogus van de Middelnederlandse handschriften van de UB te Gent, 1996, p. 101-111, incipit: ‘Sinte bernairt die nam op een tijt wt sinen brueders .vijf. sonderlinge brueders ende enen yegeliken vraechde hi ene sonderlinghe vraghe...’). Een andere tekst met het incipit ‘Op een tyt naem sente bernaert vyf van synen bruederen’ bevindt zich in het handschrift St. Petersburg, Akad. v. Wetenschappen, XX. I. XLVIII, f. 168v-173 (vgl. Lievens 1963, nr. 87 en Stooker & Verbeij 1997, nr. 630). Het lijkt me aannemelijk dat de teksten in Gent en St. Petersburg wel verwant zijn.
-
eindnoot9
- Stooker en Verbeij 1997 vermelden bij het handschrift Brussel, KB, 888-90 (rep. nr. 593) op f. 169v-182v: Jan van Leeuwen, Vanden VIII salicheiden. Alleen al de lengte van de tekst sluit uit dat het hier om dezelfde tekst gaat als in het Comburgse handschrift. Verder bevindt zich in hs. Warschau (olim Leningrad, Keizerlijke Bibliotheek, Gollandskaja O.v.I, nr. 3) na f. 196a een tekst over de ‘8 zaligheden’ (Lievens 1963, nr. 132, p. 176). Het is niet duidelijk of dit een parallel- of verwante tekst is.
-
eindnoot10
- Stooker en Verbeij 1997 vermelden voor het handschrift Brussel, KB, II 2779 (rep. nr. 56) op f. 194-194: ‘Hendrik van Leuven, Zes punten, uitgebreide redactie.’ Het is mij op dit moment niet bekend of het om dezelfde tekst gaat als in het Comburgse handschrift.
-
eindnoot11
- De inhoudsopgave van Stooker en Verbeij 1997 (nr. 1298) luidt als volgt: Exempelen, gedichten, dicta, gebeden en andere teksten (o.a: Sinte Bernaerts testament, f. 8-9; Tekst over het lijden van Jezus, f. 9-12v; Dictum op naam van Eckhart, f. 12v; XII punten die de geestelijken voortgang verhinderen, f. 12v-13v, Teksten op naam van Augustinus (Gebed, f. 23v-24v; Dictum, f. 28; Boeke van den geeste (excerpt), f. 29-31v; Dictum op naam van Ruusbroec, f. 32v; Van een vrouwtje van XXI jaar, f. 47v-49v; Mechtild van Hackeborn: Liber specialis gratiae (verschillende gebeden en openbaringen), f. 51v-58; Gebed op naam van Franciscus, f. 63v; Pseudo-Eckhart: Schwester Katrei (Exempel van tien punten), f. 65-65v; Nikolaus van Dinkelsbühl: Speculum artis bene moriendi (Exempel van de stervende paus), Bijbelvertaler van 1360: Der vader boec (excerpt), f. 1-117.
-
eindnoot12
- Een tekst die verwant is aan Comburg III. 8 (maar niet als parallel mag worden beschouwd) is nog te vinden in Brussel, KB, hs. 837-845.
-
eindnoot13
- J. Franck (‘Beiträge zum Mittelniederländische Wörterbuche’, in: TNTL 17 (1898) p. 269 schrijft: ‘Een ander, even merkwaardig stukje, beginnende: “Het quam een inghel van hemelrike” (Comb. hs. f. 178a-c) vond ik in andere redactie terug in een Heidelbergs handschrif (Catal. No. 408) met het opschrift Dit es leringe der waerheit van enen ingel gods.’
-
eindnoot14
- In handschrift Oxford, Bodleian Library, Ms. Canon. Misc. 278 vindt men op f. 115r1-118r19 een gedicht, onder het opschrift: O mensche oft ghi doocht ende wist den tijt. Volgens Mertens 1978 heeft dit gedicht verbanden met de rijmspreuk in het Comburgse handschrift en kan het beschouwd worden als een poëtische bewerking van die spreuk.
-
eindnoot15
- Van De lekenspiegel van Jan van Boendale is een groot aantal handschriften en fragmenten bewaard gebleven. Omdat voor de fragmenten geldt dat onbekend is in hoeverre ze tot een min of meer vollediger tekst behoorden, is hieronder een opsomming gegeven van de fragmenten, met hun inhoud.
Brussel, KB, 394-8: schutblad: JvB, Lsp., bIII, prol./vs.2-10; bIV, prol./vs.1-23; bI, prol./vs.1-29, slot, inh. tafel en aantal vss. c.43 // 77r-111v: Regula Benedicti (Lat.) // 113r-145v: Bijbelvertaler van 1360, 1e mnl. vert. van Regula Benedicti. Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift- Van Hulthem): 75r-77r (nrs. 90, 91 en 92): Zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht: H. van Dijk e.a. 1992. Brussel, KB, II 1183: JvB, Lsp. (1 binio), bI, c.42/vs.35-88, 97-149, 158-180; c.43/vs.1-29, 38-62; c.44/vs.52-106, 114-168, 176-186; bII, prol./vs.1-45, 52-100 en c.1/vs.1-5. Brussel, KB, II 5949, 1: JvB, Lsp. fragm. bII, c.36/976 vss. Brussel, KB, IV 209, 1-2: 1 : JvB, Lsp. fragm. bII, c.46/vs. 28-54, 73-90; c.47/vs.21-49, 68-95 // 2: JvB, Lsp. fragm. bII, c.7/vs.2-28; c.8/vs.1-27, 43, 45, 51, 55, 58, 60, 63; c.9/vs.16-42. Brussel, KB, IV 398, 1: JvB, Lsp. fragm. bII, c.36/vs.1785-1789, 1825-1830, 1865-1870, 1905-1909, 1945-1951, 1985-1990, 2025-2029, 2065-2091. Brussel, KB, IV 636, 7-8: JvB, Lsp. fragm. bIV, c.5/vs.31-36, 48-56, 65-70, 83 (of 82); c.6/vs.1-6, 16-21, 40, 50-55, 67-70; c.7/vs.1-4; c.10/vs.85-90; c.11/vs.6-14, 23-38, 39-48; c.12/vs.18-27, 37-40. Brussel, KB, IV 895: JvB, Lsp. fragm. bII, c.58/vs.88-125. Gent, UB, 1374 (Heber-Serrurecodex): 1r-78v: Exc. uit JvM, PhUt en Lodv V, Spiegel Historiael (1e pt, bVI, 7-10, bVIII, 32-78; 2e pt., bI, 87; 3e
pt., bI, 37-43, bII, 15-16, bV, 47 en 55, bVIII, 9, bVI, 11-12; 4e pt., bIV en V). Den Haag, KB, 76 D 41,4: JvB, Lsp. 4 fragm. 1a: bII, c.4/vs.64-70; c.5/op-schr., vs.1-5. -b: bII, c.5/vs.43-54. - c: bII, c.5/vs.93-104. -d: c.6/opschr., vs.108. 2a: bII, c.5/vs.6-42. -b: bII, c.5/vs.56-92. - c: bII, c.5/vs.106-142. - d: bII, c.6/vs.10-45. 3a: bII, c.60/vs.74-82. -b: bII, c.61/vs.5-13. - c: bII, c.61/vs.55-64. - d: bIII, prol./vs.26-35. 4a: bII, c.60/vs.84-118; c.61/opschr. en vs.1-4. -b: bII, c.61/vs.66-78; bIII, prol., opschr. en vs.1-25. -d: bIII, prol./vs.37-70; c.1, opschr. en vs.1-4. Leiden, UB, Ltk. 189: JvB, Lsp. fragm. bII, c.12/vs.7-28, 47-c.13/vs.2, 22-43, 61-81. Leiden, UB, Ltk. 1088: JvB, Lsp. fragm. bIII, c.1/vs.38-c.2/vs.39. Leiden, UB, Ltk. 1198 (verschillende fragmenten): JvB, Lsp. fragm. bIV, c.7/vs.40-c.10/vs.15 // JvB, Lsp. fragm. bII, c.37/vs.28-einde; c.39/vs.1-117; c.57/vs.17-c.58/vs.110. Leiden, UB, Ltk. 1554: JvB, Lsp. fragm. bI, c.39/vs.124-c.41/vs.50. Leiden, UB, Ltk.
1689: JvB, Lsp. fragm. bII, c.36/vs.1735-1745, 1771-1781, 1809-1819, 1851-1861. New Haven, YU, Beinecke Library, Ms. Osborn, Shelves a 23: JvB, Lsp. fragm. bII, c.1/vs.52-124; c.2/vs.1-2. Privé-hs. Nap. de Pauw: JvB, Lsp. fragm. bII, c.36/vs.977-1176. Zie ook Jansen-Sieben 1989.
-
eindnoot16
- Een verwante tekst bevindt zich in Brussel, KB, 15.589-623 (Handschrift-Van Hulthem) onder nr. 44: VII letteren daer men mede wapene spelt.
|