Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdAvonturiers op zoek naar de essentie van het leven
| |
[pagina 73]
| |
Goddelijke Voorzienigheid, gevolgen heeft op het persoonlijke of sociale vlak. Brandsma heeft er dan ook heel slim voor gekozen om aan de hand van enkele karakteristieke episodes uit representatieve teksten te laten zien, hoeveel verschillende nuances dit begrip kan herbergen. De ontwikkeling van positieve naar negatieve connotaties, die in de verschillende verhalen uit de XIIe tot en met het begin van de XVIIe eeuw naar voren komt, wordt door hem geschetst in omgekeerde volgorde wat de chronologie betreft. Lachwekkend zijn de fantastische avonturen van de wereldvreemde Ridder van het Droevige Gelaat in Cervantes' Don Quichote, aangezien hij opereert in een samenleving, die geen boodschap heeft aan zijn anachronistische ridderidealen. De parodie op het motief van de ridder met de leeuw laat volgens Brandsma duidelijk zien, dat het avontuur slechts bestaat in het hoofd van de protagonist, wiens zoektocht nogal a-typisch eindigt met het afzweren van het dolend ridderschap. Wel in overeenstemming met de traditie is de initiatie in de ridderwereld en de hoofse liefde, waartoe de avonturenreeks dient in Malory's The Tale of Sir Gareth of Orkney. De keukenknaap Gareth ontpopt zich onder de ogen van zijn geliefde Lyonesse en haar zuster Lyonet als een onversaagde held, die in dapperheid niet onder doet voor zijn broer Walewein. De moed en trouw van laatstgenoemde wordt door Morgaine de Fee getest in Sir Gawain and the Green Knight. De volledige overgave aan de beproevingen is een conditio sine qua non van het ridderschap. Beide Engelstalige romans geven veel ruimte aan de wonderbaarlijke aspecten van het avontuur in de vorm van magische objecten en een miraculeuze wederopstanding. Brandsma merkt verder op, dat er in Malory's roman een verband wordt gelegd tussen ‘avontuur’ en ‘Fortuna’. Ik vraag me af of het begrip ‘kairós’ hier niet beter op zijn plaats is. Gareth wordt tijdens het toernooi om de hand van Lyonesse niet geleid door een bovennatuurlijke kracht, maar weet veeleer handig gebruik te maken van een gunstige combinatie van factoren, die hem onoverwinnelijk maken. De auteur van de Mort Artu brengt op zijn beurt heel duidelijk een logische samenhang tot stand tussen de tragische gebeurtenissen die onherroepelijk leiden tot de ondergang van Arturs rijk en het lot, waarvan het ‘wiel van avonturen’ het symbool is. De rol van Fortuna is eveneens groot in de Middelnederlandse Arturs doet, de Middelengelse Stanzaic Morte Arthur en in Malory's Morte d'Arthur. Als contrast wil ik de Tavola Ritonda (eerste helft XIVe eeuw) noemen, een Italiaanse vertaling van de Tristan en prose die eindigt met een deel van de Mort Artu.Ga naar voetnoot1 De Toscaanse auteur geeft een heel andere, moralistische verklaring voor het verval van de societas, dat intreedt met de lusteloosheid van de ridders. Na de dood van hun exemplarische tafelrondekameraad Tristan hebben zij geen zin meer om nog langer op zoek te gaan naar avonturen. Ten gevolge van otium kunnen ondeugden als wellust, trots en toorn welig tieren, want ledigheid is des duivels oorkussen. Mordrets mateloze begeerte naar Guinevere en Waleweins nietsontziende wraakzucht jegens Lancelot brengen Arturs heerschappij uiteindelijk de doodslag toe. Dubbelzinnig en verraderlijk zijn naar de mening van Brandsma de avonturen in de Queste del Saint Graal, want zij kunnen net zo goed van de duivel als van God afkomstig zijn. Toch lijkt me ook wat te zeggen voor de opvatting van Ribard, dat de compilator van de Queste in het avontuur niets anders kan zien dan een ancilla Dei, zoals elders gebeurt met de Natuur en de Liefde (en Fortuna, zou ik hieraan willen toevoegen met verwijzing naar Dante's Inferno, VII, vv. 73-96, waar deze macht als een Engel wordt voorgesteld).Ga naar voetnoot2 Daarmee lijkt beter te verklaren, waarom de uitverkoren ridders Bohort en Perceval ter beproeving van hun deugdzaamheid aan allerlei gevaren worden blootgesteld, terwijl de onverbeterlijke zondaar Walewein geen enkel avontuur beleeft als teken van zijn degradatie. In de Lancelot en prose/Lanceloet stellen de avonturen de held in staat om zijn identiteit te ontdekken, zijn liefde voor Guinevere te tonen en faam te verwerven als de beste ridder van de wereld. Omdat de Graalcyclus een soort ‘kroniek’ wil vertellen van Arturs rijk, is de biografie van Lancelot verweven met de lotgevallen van de andere ridders van de tafelronde. De verslagen van hun belevenis- | |
[pagina 74]
| |
sen, die zijn opgetekend door de huisklerken van Artur en de bron, ‘li contes’, van de compilatie vormen, worden in de Middelnederlandse vertaling aangeduid met ‘Die avonture’. Dit is de geijkte term in de overgangsformules, die de simultane zoektochten van de diverse personages verdelen in kleinere structurele eenheden en relatief onafhankelijke verhaalsegmenten. Overkoepelende thema's en motieven brengen verbanden aan tussen de verschillende zoektochten en avonturen, waardoor een al te grote versnippering van het geheel wordt tegengegaan. Le chevalier au lion van Chrétien de Troyes gaat over de zoektocht van Yvain, die dankzij een vreemd avontuur een bruid verwerft en ook weer verliest vanwege zijn te grote dadendrang, waarna hij haar terugkrijgt door middel van altruïstische heroïeke daden. De samenhang in het verhaal wordt tot stand gebracht door de ‘Doppelweg’-structuur, dat wil zeggen twee met elkaar verband houdende avonturenreeksen, die hetzelfde ruimtelijke vertrek- en aankomstpunt hebben (het hof van Artur) en van elkaar gescheiden zijn door een crisissituatie. Hetzelfde ontwikkelingspatroon komt voor in heiligenlegendes zoals De reis van Sint Brandaan, maar het initiatief voor de avonturentocht ligt hier niet zozeer bij de hoofdpersoon als wel bij God. De queeste heeft net zoals in de Arturroman een louterende functie, want het verschaft de hoofdpersoon inzicht in eigen doen en laten en maakt dat hij als een sterker en zelfbewuster mens weer integreert in de gemeenschap. De samenvattende conclusie van Brandsma luidt, dat het ‘avontuur’ in middeleeuwse teksten de belangrijkste bouwsteen vormt van het universele model van de ‘queeste’ van de held. Deze vormt en profileert zich gedurende zijn reis door voortdurend keuzes te maken en vol overgave het hoofd te bieden aan ieder ongewoon, gevaarlijk voorval [9-47]. In de ridderroman dient het avontuur zich vaak aan als gevecht met een geduchte vijand. Door de afloop van de tweekamp kan een bepaalde rangorde worden vastgesteld onder de ridders die zich met elkaar meten. Zo is een geliefd thema in de Italiaanse Arturliteratuur het duel tussen een ridder van de Oude Tafel van Uter Pendragon en een vertegenwoordiger van de Nieuwe Tafel van Artur, waarbij de oude generatie superieur is (Compilation van Rustichello da Pisa) of juist inferieur (Tavola Ritonda). Ook uit een reeks achtereenvolgende gevechten van verschillende ridders van de tafelronde met steeds dezelfde bijfiguur volgens het capture-release-pattern kan een classificatie tevoorschijnkomen. Hoe daarbij gebruik gemaakt wordt van de narratieve technieken van parallellie en omkering laat Bernadette Smelik goed zien in Bijfiguren als ijkpunten voor de ridderlijke hiërarchie in de ‘Lancelot enprose’ [pp. 49-74]. De bijfiguren Sornahan en Teriquam treden hun tegenstanders steeds op een andere manier tegemoet, nemen hen gevangen of worden door hen verslagen. Uit het contrast komt een duidelijke rangschikking naar voren tussen Gauvain en zijn broers en tussen Lancelot en zijn familieleden wat hun militaire kwaliteiten betreft. Door de parallellie van de Sornahan-reeks en de Teriquam-reeks wordt tevens een kwaliteitsverschil aangebracht tussen de twee clans. Hetzelfde hiërarchisch onderscheid en dezelfde tweedeling komt naar voren uit de contrastieve vergelijking van de liefdesavonturen van de individuele ridders, waarbij opvallend genoeg de kuise ridders Gaheret en Bohort als beste uit de bus komen na Gauvain en Lancelot. Ik kan niet nalaten te wijzen op een in Italië zeer populaire variant binnen de avonturenreeks met een gevangenschap-bevrijding-sequentie, namelijk het motief van de ridder met de betoverde wapens, dat gebaseerd is op een nog niet getraceerd dichtwerk. De over magische krachten beschikkende bijfiguur Lasancis (Cantare di Lasancis, Tavola Ritonda) of de Ridder met het Valse Schild (Cantare del Falso Scudo) of Astore (Cantare di Astore e Morgana) verslaat alle tafelronderidders op één na, Tristan of Galahad, die zijn superioriteit over zijn wapenbroeders bewijst door de toverkracht van zijn duivelse antagonist te verbreken.Ga naar voetnoot3 J.H. Winkelman gaat in zijn bijdrage Over Heinrich von Melk, Chrétien de Troyes en de begrippen ‘aventure’ en ‘queeste’ in de ‘Queeste vanden Grale’ [pp. 75-88] uit van Heinrich von Melks felle kritiek op de twee wezenskenmerken - liefde en strijd - van de ridderschap, die zich in werkelijkheid te buiten ging aan seksuele uitspattingen en gruwelijke gewelddadigheden. Vervolgens wil hij laten zien hoe de | |
[pagina 75]
| |
destabiliserende factoren van seks en geweld in de literatuur onschadelijk worden gemaakt. Chrétien de Troyes idealiseert de drijfveren van de ridders en plaatst hun liefdesperikelen en wapenfeiten in een fictioneel, avontuurlijk en sprookjesachtig kader. De auteur van de Queeste vanden Grale daarentegen, die aan het avontuur een diepere, geestelijke betekenis toekent, wijst de zinnelijke liefde en het zinloze geweld af. Hier zouden ook nog twee andere literaire producten genoemd kunnen worden, die in tijd dichter liggen bij Melks teksten uit 1150/1160 dan de Queste del Saint Graal. Wace schept al in de Roman de Brut een nieuw beeld van intermenselijk verkeer, dat is gebaseerd op het in acht nemen van strikte gedragsregels in het gevecht en op diep respect voor de vrouw. Een belangrijke schakel tussen de Conte du Graal van Chrétien en de Queste del Saint Graal is de ‘Trilogie’ van Robert de Boron, die aan de Graalmythe een christelijke, door de cisterciënzermystiek geïnspireerde, interpretatie geeft. Het ascetisch ideaal van de contemptus mundi leidt in de Queste tot een negatieve voorstelling van de vrouw volgens het misogyne discours van de Kerk. Ik ben het niet eens met Winkelmans opvatting, dat heilige vrouwen als de zuster van Perceval voldoende compensatie bieden voor het duivelachtige type van de femme fatale, dat onophoudelijk probeert om de ridders te verleiden. Erg ver in de gelijkstelling van de vrouw met Satan gaan vooral latere teksten zoals de Italiaanse vertaling van de Tristan en prose van ms. Florence, B.N., Palatino 556 uit 1446. Tijdens de Graalavonturen ontlokt de met bloed overgoten zuster van Perceval aan Tristan de belofte, dat hij vrijwillig afstand zal doen van eros. Meteen daarna probeert de duivel in de gedaante van de koningin van Cornwall de held tot geslachtsgemeenschap over te halen. De plotselinge transformatie van de mooie Isolde in een afzichtelijke demon, teweeggebracht door het kruisteken van Tristan, wordt aanschouwelijk gemaakt in de bij de episode behorende pentekeningen. Sommige Arturromans bestaan uit een aaneenschakeling van fascinerende gebeurtenissen en vreemde ontmoetingen, die op het eerste gezicht weinig verband met elkaar lijken te hebben. Toch is er wel degelijk een zekere samenhang te ontdekken in het verhaal, als men let op de narratieve techniek van de thematische analogie, zoals Marjolein Hogenbirk op overtuigende wijze aantoont in ‘Walewein ende Keye’: hoogmoed ten val gebracht [89-111]. De twee met elkaar verweven avonturenreeksen van de hoofse superheld Walewein en de lafhartige drossaard Keye staan in het teken van de moralistische tegenstelling tussen hoogmoed en deemoed. Wanneer Walewein terugkeert naar Camelot, na in een ongekend groot aantal avonturen blijk te hebben gegeven van zijn humilitas, wordt hij eervol ontvangen. Keye daarentegen, wiens gewaagde onderneming op een mislukking uitdraait, wordt voor zijn superbia gestraft met verbanning van het hof. Walewein krijgt in de Middelnederlandse literatuur het epitheton ‘der avonturen vader’ toebedeeld en hij vervult als ideale vertegenwoordiger van Arturs societas een glansrijke hoofdrol. Hem wordt de degradatie bespaard, die inzet met de verheerlijking van de ‘chevalerie celestielle’ ten koste van de ‘chevalerie terrienne’ in de Oudfranse Graalromans en een dieptepunt bereikt met de Tristan en prose, waarin de neef van Artur vele schanddaden verricht als moordenaar, verkrachter en verrader. Ik wil hier benadrukken, dat de Middelnederlandse teksten aansluiten bij de conservatieve pro-Gauvain tendens in de Duitse, Engelse en Italiaanse literatuur. Lieve De Wachter buigt zich in Twee fasen in de avonturen van Heinric en Echites in de ‘Roman van Heinric en Margriete van Limborch’ [113-141] over een epische tekst, die zowel wat de thematiek als wat de verteltechniek aangaat sterk is beïnvloed door de matière de Bretagne. Zij is van mening dat de ‘tweefasestructuur’, een term die door Van Oostrom werd gelanceerd als Nederlandse pendant van de ‘Doppelweg’, in deze roman wordt toegepast naast het procédé van het entrelacement. Een en ander moet blijken uit de analyse van de met elkaar vervlochten avonturen van Heinric en Echites. Uit liefde voor Margriete, die door hem ternauwernood van de brandstapel is gered, maakt Echites een eind aan zijn lege bestaan om de strijd aan te binden met reuzen en onhoofse ridders, een kind van de brandstapel te bevrijden en de stad Aragon tegen de saracenen te verdedigen. Tegelijkertijd stort Heinric zich, op zoek naar zijn zuster Margriete, blindelings van het ene in het andere avontuur, totdat hij gevangen wordt gezet in de Venusburcht. Twee jaar lang wordt hij hier ingewijd | |
[pagina 76]
| |
in de hoofse liefde, waarna Echites hem bevrijdt. In het tweede deel zetten de aldus gelouterde ridders zich in voor de verdediging van Constantinopel. Hun gezamenlijke strijd voor de gemeenschap wordt afgesloten met beider huwelijk en met het verwerven van de keizerskroon van Constantinopel (Heinric) en de koningskroon van Armenië (Echites). Het lijkt me, dat er naast de ontegenzeglijk aanwezige overeenkomsten met de compositionele tweedeling in de Arturroman ook opmerkelijke verschillen zijn te signaleren. Het ruimtelijk vertreken eindpunt van de avonturentochten is niet identiek, zodat er geen sprake is van een kringloop. De helden verwerven hun levenspartner pas aan het slot van de tweede fase, zodat hun individuele geluk samenvalt met dat van het hof in plaats van daaraan vooraf te gaan. Het is niet duidelijk of de compositie van de roman is gebaseerd op het mechanisme van de zoektocht, dat de verschillende onderdelen tot een homogeen geheel maakt. Ofschoon De Wachter opmerkt, dat het woord ‘queeste’ niet voorkomt in de tekst, gebruikt zij de term zoektocht wel in haar interpretatie. Tenslotte volgen nog een bibliografie die rijkelijk is voorzien van primaire teksten en relevante secundaire literatuur [143-154] en een handig register met trefwoorden en namen van middeleeuwse schrijvers, teksten en personages, en met de namen van moderne onderzoekers [155-159]. De heldere probleemstellingen en de duidelijke betoogtrant van de auteurs verschaffen het boek een grote bruikbaarheid op didactisch gebied. Het is zeker ook een aanwinst voor het onderzoek op het terrein van de Middelnederlandse letterkunde. In de bijdragen van de hier besproken bundel komen allebei de hoofdtypen van de Arturroman aan bod. De middelpuntzoekende, episodische roman in verzen bevat de identiteitsqueeste van één hoofdfiguur, die een dubbele weg bewandelt in een barbaarse Andere Wereld. Het avontuur behoedt het individu voor vervreemding en de gemeenschap voor desintegratie, want het zorgt ervoor dat de verlangens van de ridder in overeenstemming worden gebracht met de eisen van de hoofse samenleving. De middelpuntvliedende, encyclopedische prozaroman biedt een veelvoud van personages en met elkaar verweven gebeurtenissen om de complexe realiteit na te bootsen. In de Lancelot-Graal cyclus krijgt het allerhoogste avontuur de godsdienstige betekenis van Verlossing. Het voert de ‘chevalier errant’, die gelijk de homo viator op zoek gaat naar innerlijke vervolmaking, voor altijd weg van het hof, hetgeen de ondergang inluidt van Arturs rijk. Een interessante tekst die in de bundel buiten beschouwing wordt gelaten en waarvan geen vertaling bestaat in het Middelnederlands, is de Tristan en prose (1225-1230). Samen met Guiron le Courtois stond juist deze roman model voor latere compilaties van de Arturstof. Het werk is geschreven vanuit een wereldse visie op de werkelijkheid en verheerlijkt de militaire verdiensten en de opofferingsgezindheid van de aardse ridderschap, die van het zoeken naar avonturen haar beroep heeft gemaakt. De bescherming van de zwakken, faire-valoir bij uitstek van de held, en het in acht nemen van het incognito zijn hierbij een constant gegeven. In plaats van de Goddelijke Voorzienigheid en het Noodlot oefent het Avontuur zelf macht uit over de onderneming. De bereidheid om de veilige, bekende ruimte te verlaten voor het ongewisse bepaalt mede de rangorde van Arturs ridders. Er bestaan drie categorieën tafels: de Ronde Tafel van Artur en zijn baronnen (wier namen op de zetels worden onthuld door het Avontuur), de prestigieuze tafel van de dolende ridders en de laagste tafel van de ‘Chevalier Mains Prisié’, die aan het hof blijven. De ridders bewijzen hun dapperheid en moed in een onafgebroken reeks van duels en toernooien om daarmee achteraf een tirannieke liefde te rechtvaardigen, die overheerst als een fatale, immorele, asociale en destructieve kracht. Van een harmonieus verband tussen liefdesgeluk en heldendaden is slechts sporadisch sprake, bijvoorbeeld tijdens het verblijf van Tristan en Isolde in het kasteel van Joyeuse Garde en het toernooi van Louverzep. Net zoals in de Lancelot en prose moeten de ridders ervoor zorgen, dat goede zeden en gewoonten gehandhaafd blijven, terwijl slechte worden afgeschaft. Maar vaak worden zij in de Tristan en prose geconfronteerd met gratuite gebruiken, die slechts dienen tot tijdverdrijf. Twijfels over bepaalde aspecten van de Arturideologie worden geuit bij monde van de nieuwe helden Kahédin en Dinadan, die wel beschouwd worden als de voorlopers van Cervantes en de figuur van Sancho Panza. Zij leveren forse kritiek op de absurde uitwassen van de riddercode zoals het accepteren van verraderlijke avonturen te- | |
[pagina 77]
| |
gen elke prijs, de perverse usance van het ‘conduit’ van jonkvrouwen, de stereotiepe, ridicule uitdaging van iedere, willekeurige passant. De anti-conformistische, sceptische Dinadan richt de pijlen van zijn spotlust met name op dwaze liefde die tot waanzin leidt en op zinloos bloedvergieten. Vraagtekens zet hij ook bij de eindeloze zoektochten van de ridders, die zonder een bepaalde route te volgen ronddwalen in hun zucht naar ijdele roem. Zichzelf karakteriseert hij als dolende ridder, die op zoek is naar de zin van het bestaan zonder enig resultaat: ‘je suis un chevalier errant qui chascun jor voiz aventures querant et le sens du monde; més point n'en puis trouver, ne point n'en puis a mon oés retenir’.Ga naar voetnoot4 In de na de Lancelot-Graal cyclus geproduceerde prozaromans treedt een ware inflatie op van de term ‘chevalier errant’. Dit type ridder kenmerkt zich volgens Zumthor door de begrippenparen horizontaliteit /voortgang, openheid/ontdekking, onbegrensdheid/onvoorspelbaarheid en zou het archetypische model van de stad ontkennen, dat bestaat uit de elementen verticaliteit, geslotenheid en veiligheid.Ga naar voetnoot5 Dat er ook overeenstemming kan bestaan tussen deze tegenpolen bewijst de Tavola Ritonda, die bestemd was voor de machtige bankiers en rijke kooplieden van de Italiaanse stadstaten. Bij de praktische invulling van de sociale functie van de dolende ridder, die afstand moet doen van bezittingen, macht en huwelijk, staat het begrip securitas centraal: ‘E in tale maniera, gli cavalieri a quel tempo sìe si metteano alla ventura, e andavano affrancando il mondo, ed erano serviti; e per loro, tutte le contrade erano sicure e riposate (p. 253)’. (Op die manier gingen de ridders in die tijd op zoek naar avontuur, en zij bevrijdden de wereld en men was hen behulpzaam; en dankzij hun optreden waren de landstreken veilig en rustig). Guiron le Courtois (Roman de Palamedes), een ‘bibliotheek’ van ridderverhalen, is in chronologische volgorde de derde grote cyclus (ca. 1235).Ga naar voetnoot6 Deze mondaine en hoofse avonturenroman zonder echte hoofdpersoon gaat over de generatie van de vaders (Uter, Meliadus, Ban, Pellinor enz.) en is a-centrisch zoals de twee andere cyclische romans, maar ontbeert een ontknoping. De grillige avonturen zijn in een willekeurige volgorde naast elkaar geplaatst en kunnen eindeloos worden gereproduceerd. In plaats van een middel vormen zij een doel op zich voor de onveranderlijke ridders, die alleen het egoïstische ideaal van militaire lof en eer najagen. Hier kan men dus niet meer met Brandma's woorden spreken van ‘quintessens van de queeste’. De roman was bijzonder populair in Italië, waar hij voor het eerst vermeld werd in een brief van Keizer Frederik II uit 1240 met dankzegging voor de ontvangst van ‘LIV quaterni de libro Palamides’. Delen van Guiron le Courtois zijn ingelijfd in de Compilation van Rustichello da Pisa en in de Tavola Ritonda. Bovendien was het één van de belangrijkste bronnen voor de Orlando Innamorato (1476-1492) van Matteo Maria Boiardo en de Orlando Furioso (1532) van Ludovico Ariosto, die het genre van de ridderroman een laatste nieuwe impuls gaven. Origineel is de Orlando Innamorato vooral door een vernieuwing in het gebruik van de techniek van het entrelacement. Avonturen worden niet zoals in de Lancelot en prose onderbroken in een situatie van rust, maar bij de plotselinge verschijning van een wonderbaarlijk voorval, zodat ‘suspense’ wordt gecreëerd. Dankzij een geraffineerd, magisch spel met de tijd ontstaat een typische vorm van zinsbegoocheling. De lezer heeft het idee, dat een bepaald avontuur zich afspeelt in het hier en nu, totdat de verhaaldraden bij elkaar komen en blijkt dat de gebeurtenis eerder moet hebben plaatsgevonden.Ga naar voetnoot7 Ariosto, de voortzetter van Boiardo's onvoltooide dichtwerk, plaatst ironische kanttekeningen bij het klakkeloos aanvaarden van de conventies van het dolend ridderschap zonder het gezonde verstand te gebruiken. Fragmentatie van de persoonlijkheid kan daarvan het gevolg zijn zoals de waanzin van Orlando duidelijk maakt. De dwaling (‘errore’) in moralistisch opzicht leidt tot doelloos ronddwalen (‘errare’) in het labyrintische woud. Episodes die zijn beïnvloed door de Divina Commedia (Astolfo's reis naar de maan om Orlando's verstand terug te vinden) en de Aeneas (Ruggiero's heldendaden en zijn | |
[pagina 78]
| |
huwelijk met Bradamante) maken een einde aan de tredmolen van de avonturen en aan de frustrerende zoektochten naar persoonlijke, onbereikbare voorwerpen van verlangen, zodat de ridders van Karel de Grote zich weer aan hun collectieve plicht voor God en vaderland kunnen wijden. De epische ontknoping heeft als consequentie, dat de mythe van het ‘éternel retour’ plaats maakt voor het besef van de dood, die zijn noodlottige schaduw ver vooruit werpt ook al blijven de hoofdpersonen in leven.Ga naar voetnoot8
Adres van de auteur: Vuurbloem 21, nl-2317 ln Leiden |
|