Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
| |
[pagina 33]
| |
natuurlijk ook ter genezing van een ziekte of kwaal. Feitelijk kon de aderlating worden toegepast in alle fasen die liggen tussen gezondheid en ziekte. Bij gezondheid kon het worden gedaan om het precaire evenwicht tussen de humoren te bewaren. Was de ziekte reeds ingetreden, dan konden met een aderlating overtollige humoren die de ziekte veroorzaakten (ook wel materia peccans genoemd) worden verwijderd. De plaats waar dit moest gebeuren was afhankelijk van de aard en de ernst van de ziekte. Er bestonden drie manieren van aderlating.Ga naar voetnoot4 De meest gebruikelijke was de venesectie. Met behulp van een scherp mesje werd, meestal op een afgebonden arm, in de lengterichting een snede gemaakt in een ader. Het bloed werd opgevangen in een schaal of bekken. Een andere methode was het plaatsen van ventosen, het ‘koppen zetten’. Een glazen kolf met één opening werd op een deel van de huid van een patiënt gezet waarin een klein sneetje was gemaakt. De kolf werd gevuld met brandbaar materiaal dat werd aangestoken. Door de kolf onmiddellijk op de huid te plaatsen ontstond een vacuüm met voldoende zuigkracht om het bloed uit het sneetje op te zuigen. Ook konden de ventosen doorboord zijn, waarbij door deze tweede opening het bloed kon worden weggezogen. De behandeling moest verschillende keren worden herhaald, wat vaak tot gevolg had dat er bloedzwellingen ontstonden. Een derde methode tenslotte was het gebruik van bloedzuigers. Bloedzuigers werden meestal toegepast wanneer het zetten van aderlaatkoppen niet kon plaatsvinden. Dit was het geval wanneer het oppervlak te klein was, zoals bij de lippen, of de plaats te benig, zoals bij de vingers. HematoscopieGa naar voetnoot5 (eveneens een samenstelling uit Griekse termen: τό αίμα [=bloed] en σκοέω [=bekijken]) is het vaststellen en voorspellen van het verloop van ziektes en aandoeningen aan de hand van de kleur en de samensteling van het bloed. Het was dan ook een belangrijk instrument ter diagnosticering en prognosticering. Smaak en geur van het bloed waren van belang bij de diagnose, maar ook de warmte ervan, en zelfs de snelheid waarmee het stolde. Flebotomie en hematoscopie gingen vaak hand in hand, wanneer na een aderlating het bloed werd onderzocht en geanalyseerd. Het belang van deze technieken blijkt ook uit de zeer talrijke teksten waarin ze beschreven staan en de frequentie waarmee zulke teksten gekopieerd werden. Dit geldt niet alleen voor het Latijn, maar vanaf de dertiende eeuw in toenemende mate zeker ook voor de verschillende volkstalen, waaronder het Middelnederlands.Ga naar voetnoot6 In dit artikel worden drie korte Middelnederlandse traktaten over flebotomie en hematoscopie uitgegeven. De teksten bevinden zich in het omvangrijke Middelnederlandse convoluut Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 (voortaan: hs. 2818). Bij wijze van inleiding op de editie volgt nu eerst een bespreking van de plaats van beide methoden in de middeleeuwse medische theorieën, de dagelijkse praktijk ervan, het moment waarop ze werden uitgevoerd en degenen die zulke handelingen verrichtten, de verschillende groepen geneeskunstbeoefenaren. | |
[pagina 34]
| |
De massale belangstelling voor de flebotomie en hematoscopie waardoor de geneeskunde van de late Middeleeuwen zo gekenmerkt wordt, heeft een lange geschiedenis. In de volgende paragraaf zal worden besproken waarom deze fascinatie voor het bloed zo belangrijk kon worden, en wat daarbij de achterliggende medische theorieën waren. | |
2 Het bloed in de middeleeuwse medische theorieënHet fundament van de middeleeuwse geneeskunde was de zogenoemde humoraal-pathologie. Daarin was een belangrijke rol weggelegd voor de relaties tussen de macrokosmos en de microkosmos. De wereld in het klein, de mens (microkosmos), was nauw verbonden met de wereld in het groot, de planeten en sterren met de sferen waarin ze ronddraaiden (macrokosmos).Ga naar voetnoot7 De oorsprong van dit gedachtengoed ligt al in de antieke wereld. Het menselijk lichaam bestond in deze opvatting uit vier lichaamsvochten of humoren: het slijm of flegma, het bloed (sanguis), de gele gal (colera) en de zwarte gal (melancolia). Onder impulsen van vooral Galenus werden deze vier humoren gecombineerd met de astrologische invloeden van de dierenriemtekens en de planeten.Ga naar voetnoot8 Zowel voor de humoren als voor de vier elementen (water, lucht, vuur en aarde) waaruit de aarde was opgebouwd, gold immers dat ze ieder bestonden uit een combinatie van twee van de vier kwaliteiten of contrariën: koud, warm, vochtig en droog. Bij ieder mens waren alle vier humoren aanwezig, echter steeds in een andere verhouding. Het was deze verhouding die bepaalde welk karakter ieder individu heeft, ofwel welk temperament. Van deze temperamenten waren er ook vier, gekoppeld aan de humoren. Het sanguinische temperament werd beheerst door het bloed, en was warm en vochtig. Bij de flegmaticus domineerde het flegma, dat koud en vochtig was. Het cholerische temperament was gekoppeld aan de gele gal, en was warm en droog. Bij het melancholische temperament overheerste de zwarte gal, voorzien van de kwaliteiten koud en droog.Ga naar voetnoot9 Overheerste bij iemand bijvoorbeeld de gele gal, dan zou deze persoon een cholericus zijn, met een opvliegend en wraakzuchtig karakter. Het essentiële van de middeleeuwse ziekteleer was nu dat bij gezonde mensen de humoren in een juiste en uitgebalanceerde verhouding aanwezig waren; het lichaam verkeerde in eukrasie. Bij zieken echter was een dergelijke verhouding zoek: er was een teveel of juist tekort aan één van de humoren, dyskrasie. Ziektes werden verklaard | |
[pagina 35]
| |
uit een verstoring van het evenwicht tussen de vier humoren. Voor zo'n verstoring konden allerlei oorzaken zijn: een verkeerd dieet, een verkeerde stand van de planeten of een verkeerd jaargetijde, maar ook zaken als de gesteldheid van de patiënt of zijn leeftijd.Ga naar voetnoot10 Volgens de humoraal-pathologie kon de zieke genezen worden door de balans tussen de humoren weer te herstellen.Ga naar voetnoot11 De humor die een ziekte veroorzaakte, werd de materia peccans, de ‘vervuilende materie’ genoemd; met behulp van het bloed werd het door het hele lichaam vervoerd.Ga naar voetnoot12 Belangrijkste voorwaarde voor genezing was nu dat de overtollige humoren in de vorm van de materia peccans konden worden afgevoerd naar buiten het lichaam. Dit kon bijvoorbeeld plaatsvinden via de urine. Daarom ook nam de uroscopie of urineschouw zo'n belangrijke plaats in binnen de middeleeuwse diagnosticering: de kleur van de urine was een aanwijzing of en, zo ja, in welke mate humoren met een slechte invloed werden afgevoerd, en hoe lang een ziekte nog zou duren. Maar het principe van de vier humoren-leer werd ook toegepast op alle menselijke excreties, zoals het spuwen, overgeven, zweten, purgeren, en, niet in de laatste plaats, ook op de aderlating. In de Hellenistische wereld speelde de aderlating aanvankelijk een ondergeschikte rol in de therapie. Maar vooral door Galenus trad de flebotomie sterk op de voorgrond in de Griekse geneeskunde. Hij was het immers ook, die de aderlating verknoopte met de humoraal-pathologie en er zo voor zorgde dat ze één van de belangrijkste therapeutische ingrepen werd.Ga naar voetnoot13 Een belangrijk begrip in deze ontwikkeling van de flebotomie van een relatief onbelangrijk onderdeel tot hét belangijkste middel dat de laatantieke en middeleeuwse arts ter beschikking stond, is de plethora, de overvloed aan bloed. In Galenus' opvatting ontstonden veel ziektes doordat het lichaam teveel bloed aanmaakte, onder andere door een overdaad aan voedsel. Vasten kon hiertegen een middel zijn, maar de aderlating was vaak veel effectiever.Ga naar voetnoot14 De ziekteleer van Galenus, die in de middeleeuwse geneeskunde zo'n belangrijke rol bleef spelen, was in hoge mate gebaseerd op zijn ideeën over de bloedsomloop en de spijsvertering.Ga naar voetnoot15 Wanneer iemand voedsel had gegeten, werd dat in de maag voor de eerste keer verteerd. Daaruit ontstond de chylos, een door het verteerde voedsel gevormd sap. In de lever werd de chylos opnieuw verteerd. Daarbij werden onzuiverheden verwijderd, en werd de chylos in zuiver bloed veranderd. Vanuit de lever stroomde dit bloed naar het hart. Via de aorta en de andere slagaderen werd het bloed vervolgens naar de verschillende organen in het hele lichaam vervoerd. Daarbij werd in | |
[pagina 36]
| |
het hart aan het bloed het pneuma toegevoegd, een bezielende kracht die met de ingeademde lucht in de longen in het hart terechtkwam. Dit ‘gepneumatiseerde’ bloed bewerkstelligde bij de organen en lichaamsdelen waar het uiteindelijk terechtkwam een derde verteringsproces, waardoor de organen konden ontstaan en groeien. Er was in deze theorie dus sprake van een drietal vaatstelsels: de aderen die de chylos transporteerden; de slagaderen die het gepneumatiseerde bloed naar alle plekken in het lichaam vervoerden; en daarnaast nog het zenuwstelsel, dat als een apart vaatstelsel werd beschouwd. De drie systemen functioneerden onafhankelijk en gescheiden van elkaar; er was dus in deze opvatting geen sprake van een kringloop in de beweging van het bloed in het menselijk lichaam.Ga naar voetnoot16 Toch was het bloed in het lichaam nooit geheel zuiver. Het was [...] een mengsel van zuiver bloed, zooals dit in de lever wordt gevormd, vermengd met slijm, gele en zwarte galGa naar voetnoot17, die bij de bloedvorming nooit volledig worden afgescheiden en verwijderd en bij de levensverrichtingen voortdurend in het bloed worden opgenomen. Bij den gezonden mensch heeft dit mengsel een vrijwel gelijkmatige samenstelling, waarvan het zuivere bloed verreweg het grootste bestanddeel vormt, de temperamenten worden bepaald door een menging der vier samenstellende humoren, die, binnen de grenzen van het normale, ten opzichte van een of meer van hen, van de ideale verhouding afwijkt.Ga naar voetnoot18Wanneer de grenzen van deze onderlinge verhoudingen werden overschreden, ontstond ziekte, en konden gezonde organen worden aangetast. De materia peccans kon bijvoorbeeld de veroorzaker zijn van apostemen. Dit was in de Middeleeuwen een verzamelnaam voor veel uiteenlopende gezwellen en huidaandoeningen. De vervuilende humoren moesten derhalve verwijderd worden. Dit kon gebeuren door de darmen te zuiveren met behulp van purgeermiddelen. Veruit de belangrijkste methode om dit te bewerkstelligen was echter, als gezegd, de aderlating. Vaak werd na een aderlating het bloed onderzocht op samenstelling en kleur, op dezelfde wijze als met de urine gebeurde. Er is weinig bekend over de manier waarop deze hematoscopie concreet in zijn werk ging. Eén van de schaarse middeleeuwse afbeeldingen hiervan geeft echter een aardig beeld. Het is te vinden in een Duits handschrift uit het midden van de vijftiende eeuw (zie fig. 1). Een man met een punthoed, waarschijnlijk een doctor medicinae, reikt een vrouw, mogelijk een patiënt, een schaaltje met bloed aan. Het is waarschijnlijk de bedoeling dat ze ervan moet proeven, gelet op de lepel in haar hand. Op een tafel vóór de twee staan nog eens elf schaaltjes uitgestald, eveneens bedoeld om gediagnosticeerd te worden. | |
[pagina 37]
| |
Fig. 1. Londen, British Library, Additional Ms. 17987, fol. 101r. Hematoscopie toegepast op twaalf schalen met bloed door een arts en een vrouw Uit: P.M. Jones: Medieval Medical Miniatures, London, 1981, p. 61, fig. 22.
| |
3 De praktijk van de middeleeuwse aderlating en bloedschouwDe venesectie kon op twee manieren toegepast worden. Wanneer een lichaamsdeel nog niet lang ziek was, of wanneer de ziekte of aandoening nog dreigde plaats te vinden, kon men het beste revulsie toepassen. De overtollige humoren waren in dit stadi- | |
[pagina 38]
| |
um nog vermengd met het bloed, en hadden zich nog niet op de zieke plek ‘genesteld’. Door het openen van een ader die met de zieke plek in een organisch verband stond, maar wel op enige afstand daarvan gelegen was, werd de bloedsomloop gewijzigd en kon de materia peccans verwijderd worden zonder dat de ontstoken plaats nog verder werd aangetast. Wanneer de ziekte zich echter al een tijdlang had ontwikkeld en de humoren zich al hadden vastgezet, moest de aderlating zo dicht mogelijk bij de zieke of gekwetste plek op het lichaam gedaan worden, de evacuatie.Ga naar voetnoot19 De humoren die met hun materia peccans verantwoordelijk waren voor de ziekte, konden zo het snelste verwijderd worden.Ga naar voetnoot20 De ader waarin gesneden moest worden was bij een evacuatie natuurlijk duidelijk: zo dicht mogelijk bij de zieke plek. Maar in het geval van een revulsie lag dat anders. Daar moest de plaats van de aderlating zorgvuldig gekozen worden. De talrijke laatmiddeleeuwse aderlaattraktaten besteden dan ook in woord en beeld veel aandacht aan de ader waar, bij een bepaalde ziekte, de venesectie moet worden toegepast. Ook de teksten in hs. 2818 besteden veel aandacht aan de verschillende aderen.Ga naar voetnoot21 Het aantal aderen dat geschikt werd geacht voor venesectie loopt in de verschillende traktaten nogal eens uiteen, maar ligt meestal tussen vierentwintig en tweeëndertig.Ga naar voetnoot22 Het meest gebruikelijk (en gemakkelijk) was het om de aderlating op een arm uit te voeren. Daarbij waren drie aderen favoriet: de vena cephalica, mediana, en basilica.Ga naar voetnoot23 Soms geven teksten een erg duidelijk en indringend beeld van de werkwijze van de flebotomist, waaruit blijkt dat een aderlating een behoorlijke aanslag op het gestel van de patiënt kon betekenen. Er waren dan ook allerlei voorschriften die erop gericht waren de patiënt in een zo goed mogelijke conditie te brengen alvorens de ingreep uit te voeren. Zo werd het aangeraden dat de patiënt op de avond voorafgaande aan de aderlating uitgebreid zou gaan baden, om de beweging van het bloed te verbeteren. Hij zou zeker niet teveel moeten gaan eten (en soms werd geadviseerd niets te eten), en hij zou een rustige gemoedsgesteldheid moeten hebben.Ga naar voetnoot24 Over de aderlating in kloosters zijn we goed ingelicht.Ga naar voetnoot25 Binnen deze kloosters werd vooral praktische geneeskunde bedreven, waarbij één van de belangrijkste ingrepen de | |
[pagina 39]
| |
aderlating in al zijn vormen was.Ga naar voetnoot26 De voorgenomen inrichting van het hospitaal van het klooster van St. Gallen, waarover veel bekend is, laat dit duidelijk zien.Ga naar voetnoot27 De kloosterartsen maakten vooral gebruik van eenvoudige farmacie en kleine chirurgische ingrepen zoals de cauterisatieGa naar voetnoot28 en de aderlating.Ga naar voetnoot29 In de meeste kloosters was het gebruikelijk regelmatig uit voorzorg bloed te laten (bijvoorbeeld om plethora, de overvloed aan bloed, te vermijden), met een frequentie van ongeveer eens per maand of minder. Soms worden perioden van zes of zeven weken tussen de aderlatingen voorgeschreven; soms wordt gesproken over een vast aantal keren per jaar (bijvoorbeeld drie, vier of vijf keer), te bepalen door de prior.Ga naar voetnoot30 Deze ‘aderlaatsessies’ konden heel massaal zijn.Ga naar voetnoot31 Nadat bij de kloosterlingen de ader was geopend, werd hun toegestaan het enige dagen rustig aan te doen. Bovendien ontvingen ze extra brood en wijn. Vaak ook werden extra eieren voorgeschreven, of soep. Daarnaast bestond er een soort nazorg, in de vorm van controles op eventuele nabloedingen, die zo nu en dan konden voorkomen. Over de hoeveelheid bloed die werd afgetapt, zijn middeleeuwse auteurs zijn meestal rijkelijk vaag. Voorzichtige schattingen houden het erop dat zeker niet minder dan drie of vier deciliter werd afgenomen. Regelmatig wordt echter gesproken van meer dan een liter. Bij ernstige ziektes werd bovendien soms op opeenvolgende dagen adergelaten, zodat patiënten in korte tijd relatief veel bloed konden kwijtraken.Ga naar voetnoot32 De omstandigheden waaronder de aderlating werd uitgevoerd, waren vaak niet erg hygiënisch. De lancetten waarmee werd gesneden, zullen niet zelden smerig zijn geweest en infecties hebben veroorzaakt. Zo is er het geval van een patiënt bij wie door een onbekwame kloosterarts de ader werd geopend, met als gevolg dat niet alleen zijn arm, maar zelfs zijn hele lichaam opzwol.Ga naar voetnoot33 En typerend is ook een recept in een vademecum van een middeleeuwse arts tegen (kapot)gesneden aderen (Cura Venarum Incisarum). Gezwollen aderen moeten volgens dit recept behandeld worden met water, olie en enkele plantaardige geneesmiddelen.Ga naar voetnoot34 Een recept als dit lijkt erop te wijzen dat ongelukjes tijdens de flebotomie niet zelden voorkwamen. | |
[pagina 40]
| |
Naast de venesectie was het zetten van aderlaatkoppen (ventosen) als middel tot flebotomie heel gebruikelijk.Ga naar voetnoot35 Ook hier was de keuze van de meest geschikte plaats belangrijk. Volgens Albucasis, die in zijn chirurgie een zeer uitvoerige beschrijving van deze methode geeft, waren er veertien plaatsen op het lichaam waar de koppen gezet konden worden.Ga naar voetnoot36 De koppen mochten niet gebruikt worden om verlichting van de plethora te bewerkstelligen; dit moest door venesectie gedaan worden. Elke plaats bood remedie tegen verschillende kwalen. Zo kon het zetten van koppen op de zijkant van de nek helpen tegen hoofdpijn of migraine, en tegen ontstekingen van de tandwortels. De koppen moesten niet te lang op één plaats vastgezogen blijven zitten, maar regelmatig verplaatst worden zodat de humoren gelijkmatig naar de oppervlakte kwamen. Wanneer de huid van de patiënt dik was of weinig poriën had, moest hij eerst bewerkt worden met een mengsel van verschillende oliën. Op sommige plaatsen, zoals bij de lever, de buik, de nieren of de borsten, mocht de huid niet ingesneden worden omdat dit kwalijke gevolgen kon hebben. Bloedzuigers werden alleen gebruikt wanneer de beide andere methoden minder geschikt waren. Dit was de manier om ze toe te passen, aldus Albucasis: Zoek enkele bloedzuigers die zich in vers, schoon water bevinden. Laat ze daar gedurende een dag en een nacht tot ze hongerig zijn en hun buiken leeg. Zuiver dan het lichaam van de patiënt, ofwel door middel van venesectie ofwel door aderlaatkoppen. Wrijf de plek waar de aandoening is tot hij rood ziet, en plaats dan de bloedzuigers erop. Wanneer ze vol zijn zullen ze eraf vallen. [...] Als het nodig is datje de handeling herhaalt, moet je daarvoor niet dezelfde bloedzuigers gebruiken, maar andere wanneer dat mogelijk is. Wanneer de bloedzuigers niet blijven vastzitten, moet je de plek deppen met vers bloed, of er met een naald in prikken zodat er wat bloed uitkomt. Breng ze dan op hun plaats, want als ze bloed ruiken zullen ze zich onmiddellijk vastzuigen.Ga naar voetnoot37 Dat de flebotomie zo'n substantieel onderdeel van de laatmiddeleeuwse geneeskunde was, leidde vooral in de grotere steden tot problemen met het handhaven van de hygiëne. De talrijke aderlatingen leverden natuurlijk grote hoeveelheden bloed op, die op de één of andere manier moesten worden opgeruimd. In veel ordonnanties wordt beschreven hoe de barbiers, de medische beroepsgroep die het meest aderlatingen verrichtte, hiermee dienden om te gaan. Vooral het bewaren, tentoonstellen of opruimen van het bloed dat bij aderlatingen verzameld werd, wordt hierin duidelijk geregeld. In 1357 werd in Gent in een voorschrift met zesentwintig artikelen vastgelegd aan welke eisen een barbier diende te voldoen.Ga naar voetnoot38 Om twee redenen zetten barbiers bekkens met bloed in of voor het raam van hun zaak. Ten eerste om voor zichzelf reclame te maken; ten tweede uit hygiënische overwegingen. Het bloed werd namelijk op een vast tijdstip ('s ochtends) opgehaald. Het was alleen in bepaalde gevallen toegestaan bekkens in het venster te zetten. De ordonnantie vermeldt: de barbier mocht geen bloed bewaren in zijn herberg, die klaar- | |
[pagina 41]
| |
blijkelijk onderdeel van zijn zaak vormde. Een barbier mocht pas bekkens met bloed voor het raam zetten wanneer hij meer dan tien pannen met bloed had. De bekkens voor het raam moesten tot vlak onder de rand gevuld zijn. Er mochten geen bloedsporen op de grond zijn. Bloed afkomstig van een aderlating aan hand of voet mocht niet tentoongesteld worden maar moest worden weggegoten. Lege pannen moesten in de buurt van het raam worden gestapeld.Ga naar voetnoot39 Uit hygiënische overwegingen moest het verzamelde bloed na korte tijd natuurlijk weer worden opgeruimd. Hiertoe had elke stad in de late Middeleeuwen één of meer ‘bloedputten’; alleen daar mocht het bloed onder toezicht naar toe gebracht worden.Ga naar voetnoot40 Daarvoor waren soms speciale ‘ophaaldiensten’ verantwoordelijk. Het storten van bloed in de bloedpitte kan voor Brugge bijvoorbeeld al vóór 1288 aangewezen worden.Ga naar voetnoot41 Op overtreding van dergelijke voorschriften konden strenge geldboetes staan, zoals een ordonnantie voor Middelburg uit de vijftiende eeuw vermeldt: Item, soe wie bloet uutdraecht ende hijt elder storte dan daer hijt sculdich es te stortene, te wete in den Molendijc, dat is op die boete van twintich gr.Ga naar voetnoot42 Het aantal ziektes, aandoeningen en kwalen waarbij aderlating wenselijk werd geacht, was enorm. Zo werd het, behalve bij gevallen van plethora, toegepast bij onder andere dikke of rode urine, zweren en ontstekingen, koortsen, een snelle polsslag, hoofdpijn, aanvallen van waanzinnigheid, tuberculose, geslachtsziektes, onregelmatige menstruatie, waterzucht, rugpijn, steenvorming in de blaas, schurft, en alle mogelijke gezwellen. Ook hiervan getuigen de traktaten in hs. 2818.Ga naar voetnoot43 Zelfs tegen de pest, waartegen de laatmiddeleeuwse samenleving over het algemeen volstrekt machteloos stond, konden, zo meende men, flebotomische maatregelen soelaas bieden. Halverwege de veertiende eeuw, de periode waarin de pandemieën het meest ongenadig toesloegen, stuurden enkele doctores medicinae een brief aan de burgemeester van Londen, waarin ze het belang van de aderlating benadrukten: Onder alle omstandigheden zou de aderlating binnen zes uur moeten worden uitgevoerd zodra de pest zich voor het eerst openbaart, of het nu dag of nacht is, of het nu een periode van vasten is of niet. Het zou in elk geval niet langer dan twaalf uur moeten worden uitgesteld, want dan begint het vergiftigde bloed te klonteren, vestigt de ziekte zich in het lichaam, en is het gevaar van de dood nabij.Ga naar voetnoot44 | |
[pagina 42]
| |
4 Het moment van aderlating en bloedschouwHet moment waarop een aderlating (en, al dan niet daaraan gekoppeld, een bloedschouw) moest worden uitgevoerd, diende natuurlijk met de grootst mogelijke zorgvuldigheid gekozen te worden. De humoraal-pathologie verbond macrokosmos en microkosmos met elkaar, en voor elk medisch ingrijpen waren er geschikte en minder geschikte momenten. Wanneer er sprake was van een acute ziekte die onmiddellijke flebotomie noodzakelijk maakte, viel er vanzelfsprekend weinig te kiezen. Deze vorm van aderlating, uit nood geboren, kon het hele jaar door plaatsvinden. Anders was het wanneer de aderlating plaatsvond uit profylactische overwegingen, en deel uitmaakte van een gezonde leefwijze. Hierbij kon de dag immers uitgekozen worden. Er was dan een heel stelsel van regels dat bepaalde wanneer de ingreep plaats moest vinden: sommige dagen waren er heel geschikt voor, andere totaal ongeschikt. In talrijke handschriften worden zulke aderlaatvoorschriften gegeven. Soms gaat het daarbij om niet meer dan eenvoudige gedichtjes, andere keren zijn de beschrijvingen van de meest geschikte dagen voor een aderlating veel uitvoeriger. Dergelijke beschrijvingen kunnen zich richten op het negatieve (‘dan-en-dan is het verboden om te aderlaten’), of op het positieve (‘die-of-die dag is het meest geschikt om te aderlaten’). Meestal echter overheerst de negatieve omschrijving, dat wil zeggen een opsomming van de zogenoemde verworpen dagen, de dagen waarop je niet moest aderlaten. Ook in de hierna geëditeerde teksten is dat het geval. In sectie I, 1 bijvoorbeeld wordt gezegd dat het raadzaam is niet te aderlaten wanneer het te heet ofte warm is, of bij nieuwe maan. Ook zijn bepaalde dagen hiervoor riskant, zoals 13 juli of 10 augustus, of tijdens de hondsdagen in juli en augustus. Drie maandagen met name zijn bijzonder gevaarlijk, in april, augustus en december. In I, 3 volgt nogmaals de waarschuwing, dat je niet op de ‘verworpen dagen’ moet aderlaten, waarbij deze term ook bij name genoemd wordt. De verworpen dagen vielen uiteen in twee soorten.Ga naar voetnoot45 Binnen de eerste categorie werden de gevaarlijke dagen bepaald op grond van astronomische en astrologische berekeningen; omdat deze dagen afhankelijk waren van de onderlinge verhoudingen tussen de planeten, varieerde het aantal dagen per jaar en per plaats. De berekening van dergelijke dies critici, de ‘kritische dagen’ was een complexe, en niet altijd onomstreden zaak.Ga naar voetnoot46 Ze vormden een belangrijk onderdeel van de antieke en middeleeuwse geneeskunde. De invloed van de kritische dagen strekte zich uit tot de gehele geneeskunde. Dit in tegenstelling tot de andere categorie, die vooral betrekking had op de aderlating. Het betrof een vaste reeks dagen, die terugging op een oeroude traditie; ze werden dies aegyptiaci, de ‘Egyptische dagen’ genoemd.Ga naar voetnoot47 Tot in de dertiende eeuw v. Chr. zijn er sporen van te vinden, en vanaf 354 n. Chr. hebben ze een vaste plaats in de Romeinse kalender. Er waren over het algemeen vierentwintig van zulke dies, twee | |
[pagina 43]
| |
voor elke maand. Een nadere bepaling was daarbij dat de eerste ongeluksdag van elke maand niet verder van het begin van die maand verwijderd mocht zijn, dan de tweede van het einde van die maand. In middeleeuwse handschriften wordt van het getal vierentwintig echter nog wel eens afgeweken, en bovendien was het niet de enige door traditie bepaalde reeks vaste gevaarlijke dagen. Er waren nog andere, waarvan de belangrijkste de Parijzer dagen werden genoemd. Zoals de naam al aangeeft, was deze reeks afkomstig uit het laatmiddeleeuwse Parijse universitaire milieu. Belangrijkste verschillen van deze veel jongere traditie met de Egyptische dagen waren het aantal (tweeëndertig in plaats van vierentwintig), en het feit dat er geen vaste verdeling van de dagen over iedere maand was; in plaats van de maand was het jaar de vaste basiseenheid waarover de dagen werden verdeeld.Ga naar voetnoot48 Andere reeksen werden gevormd door de hondsdagen, of de drie bijzonder gevaarlijke aderlaatdagen, verworpen dagen waaraan zoals hierboven bleek ook door de teksten in hs. 2818 wordt gerefereerd. In zijn belangrijke artikel heeft Keil erop gewezen dat ook de van oorsprong flexibele dies critici konden verstarren tot een vastgeroeste traditie, vooral wanneer de functie van de beide systemen gelijk was: wanneer de kritische dagen beschouwd werden als dagen waarop beter geen aderlating kon worden gedaan, konden ze aangezien worden als onderdeel van de Egyptische dagen.Ga naar voetnoot49 Naast al deze verworpen dagen waren er ook dagen die juist heel geschikt waren om te aderlaten, de dies minutiones of (ader)laatdagen. Evenals voor de dagen die niet geëigend waren voor de flebotomie, speelde hierbij de astrologische berekening een belangrijke rol. Laatdagen worden dan ook vaak vermeld in laatmiddeleeuwse kalenders en almanakken. Een heel bijzonder voorbeeld hiervan is een aderlaatkalender uit 1474, dat in gebruik was in het vrouwenklooster Klosterneuburg in Duitsland.Ga naar voetnoot50 De kalender is geschreven op één blad van ongeveer vijfendertig bij drieëndertig centimeter. Dit blad is in gebruik geweest in de aderlaatruimte of de badkamer van het klooster, waar het op de muur was bevestigd zodat zowel de flebotomist(e) als de patiënt in één oogopslag konden zien welke dagen geschikt waren. Niet alleen worden in dit bijzondere document per maand de dagen die voor aderlating in aanmerking kwamen vermeld, maar ook wordt genoemd wáár dat diende te gebeuren.Ga naar voetnoot51 Vanaf het einde van de vijftiende eeuw werd het vermelden van de laatdagen enorm populair in de gedrukte almanakken die ieder jaar in hoog tempo het licht zagen. Daarmee ging een sterke verwarring gepaard over de vraag wat die laatdagen nu precies waren, en hoe ze moesten worden berekend. De samenstellers van de almanakken hadden het er moeilijk mee, en spraken elkaar met regelmaat tegen.Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 44]
| |
5 Beoefenaars van aderlating en bloedschouwDe medische beroepsgroepen in de late Middeleeuwen waren hiërarchisch geordend, waarbij de maatschappelijke status van een groep één van de distinctieve kenmerken was. De verschillende onderdelen van de geneeskunde (dieet, geneesmiddelen en chirurgische ingrepen) raakten in deze periode steeds sterker verstrengeld met de verschillende beroepsstanden. Heel beknopt, en voor wat betreft de maatschappelijke status in aflopende volgorde, konden de volgende groepen onderscheiden worden.Ga naar voetnoot53 De universitair opgeleide doctores medicinae waren door hun kennisvoorsprong en organisatievermogen de dominante groep. Zij streefden ernaar niet alleen hun eigen standaarden en ethische normen vast te stellen, maar ook die van de andere groepen. De doctores hielden zich bezig met de interne geneeskunde, met prognostiek, diagnostiek, en het voorschrijven van diëten. Ze lieten de externe geneeskunde, de operaties waarbij wonden behandeld en geheeld moesten worden, over aan de chirurgen. De chirurgenstand was meestal niet academisch opgeleid, maar deed haar kennis op via het leermeester-leerling systeem. Afgezien van de inwendige geneeskunde behoorde zowat iedere denkbare uitwendige behandeling tot de competentie van de chirurg.Ga naar voetnoot54 Tot de belangrijkste ingrepen van de middeleeuwse chirurgen behoorde aanvankelijk ook de aderlating. In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw werd dit echter, evenals sommige andere chirurgische ingrepen, meer en meer overgelaten aan de barbiers voor wie het, zoals nog zal blijken, de belangrijkste medische ingreep zou worden. De voornaamste taak van de apotheker was vanzelfsprekend het verzamelen, prepareren, opslaan en verkopen van geneesmiddelen. Daarbij was hij in eerste instantie handelaar; naar alle waarschijnlijkheid zijn de apothekers voortgekomen uit de kruidenhandelaars, die zich in een latere fase gingen specialiseren. Ze bekleedden een bijzondere positie vanwege hun speciale relatie met de doctores, die aan hun de recepten gaven die ze moesten bereiden. Barbiers verrichtten de meest eenvoudige ingrepen. Een barbier was in de late Middeleeuwen (en daarna) verantwoordelijk voor de eenvoudige lichaamsverzorging van de mens, zowel op medisch gebied als op het gebied van de uiterlijke verzorging (het kapperswerk).Ga naar voetnoot55 In medisch opzicht hield hij zich bezig met de eenvoudigste chirurgische ingrepen, waarvan de belangrijkste de aderlating en de tandheelkunde waren. Riskante operaties zoals het genezen van staaramputaties of hernia's werden aan chirurgen of specialisten overgelaten.Ga naar voetnoot56 De barbiers streefden vaak naar een gelijkwaardige rang als de chirurgen, maar in sociaal opzicht zouden ze deze status nooit bereiken. | |
[pagina 45]
| |
Van de overige medische standen kenden slechts de vroedvrouwen enige vorm van opleiding. Behalve de gebruikelijke gynaecologische en obstetrische hulp was het niet ongewoon dat ze evenals de barbiers enkele eenvoudige medische handelingen verrichtten. Afgezien van de kwakzalvers, die geen serieuze geneeskunde bedreven, stonden de badmeesters het laagste in aanzien. Ook zij verkregen hun kennis uitsluitend via praktijkervaring. De badmeesters oefenden in toenemende mate invloed uit op de lichaamsverzorging van de doorsnee burger. Onder deze lichaamsverzoring vielen behalve scheren en knippen ook onderdelen van de geneeskunde, zoals eenvoudige wondverzorging en aderlating, maar ook het gebruik van eenvoudige medicamenten (purgeermiddelen). In medisch opzicht verrichtten ze dezelfde taken als de barbiers. Bij al deze medische beroepsgroepen was de aderlating, en daaraan vaak gekoppeld de bloedschouw, veruit de meest populaire ingreep. De redenen hiervoor zijn duidelijk: aderlating was eenvoudig en snel uit te voeren, met onmiddellijk resultaat (in ieder geval in de beleving van de patiënt). Bovendien waren er als vermeld vele fasen in het ziekteproces waarbij de flebotomie toepasbaar was: profylactisch, ter voorkoming van ziektes, maar ook diagnostisch en prognostisch (in de vorm van de hematoscopie), en therapeutisch, wanneer een ziekte reeds was ingetreden. Aanvankelijk werden flebotomie en hematoscopie zeer veelvuldig uitgevoerd door alle rangen en standen van de medische beroepsbevolking, en was de ingreep populair onder alle lagen van de bevolking. Het lijkt er echter op dat er in de loop van de Middeleeuwen een proces plaatsvond waarbij de hoger op de medische hiërarchie staande beroepsgroepen het uitvoeren van de aderlating steeds meer beneden hun stand vonden, en overlieten aan de groepen op een lagere trede. Zo is bekend dat de doctores medicinae, die aanvankelijk zelf vaak de flebotomie verrichtten, al gauw de aderlating lieten uitvoeren door chirurgen en barbiers.Ga naar voetnoot57 En iets dergelijks speelde zich ook relatief vroeg af tussen de chirurgen en de barbiers, zoals een passage in de inleiding van de Middelnederlandse tekst van de Chirurgia magna van Bruno Longoburgensis in hs. 2818 laat zien: Men sal in desen boeck spreken generaliken van allen dingen die behoren ter cirurgien, uutgedaen bloet laten ende ventosen, ende te hanteren der scorfder onder der lasersche mensche. Want die meesters hebbense gevloen om haer onsuverheit, ende gelaten den berbiers ende den wijven. [In dit boek zal in het algemeen gesproken worden over alle zaken die tot de chirurgie behoren, met uitzondering van de aderlating en het zetten van laatkoppen, en de omgang met de schurftigen onder de melaatsen. Want de chirurgen hebben (deze zaken) vermeden vanwege hun onzuiverheid, en overgelaten aan de barbiers en de vroedvrouwen; cursivering EH] (fol. 169va)Ga naar voetnoot58 Dit is een opvallende uitspraak over de taakverdeling binnen de verschillende medische beroepsgroepen. Er blijkt uit dat ook chirurgen, voor wie de aderlating toch heel lang een zeer veelbeoefende praktijk was geweest, er in later eeuwen de voorkeur aan | |
[pagina 46]
| |
konden geven deze alledaagse werkzaamheden af te schuiven op barbiers en vroedvrouwen. Een beeld dat zich bovendien heel goed laat inpassen in het meer algemene steven van vooral de bovenlaag van de chirurgen naar meer status en erkenning, door zich te richten op de veel theoretischer studies van de doctores medicinae.Ga naar voetnoot59 Al met al zijn de flebotomie, en in mindere mate de hematoscopie, dus vooral een zaak geweest van de lagere medische beroepsgroepen, zoals de barbiers, de vroedvrouwen, en niet te vergeten ook de badmeesters. Doordat doctores medicinae en zelfs chirurgen gedurende een groot deel van de Middeleeuwen schaars waren, kwam het overgrote deel van de bevolking ook nooit met hen in aanraking.Ga naar voetnoot60 Voor het barbierof badmeesterschap was daarentegen geen lange theoretische opleiding nodig; de overdracht van praktijkervaring binnen een leermeester-leerjongen-systeem volstond.Ga naar voetnoot61 Uit de gildevoorschriften en eisen voor het uitoefenen van een eigen praktijk voor barbiers blijkt welke vooraanstaande rol de flebotomie binnen hun werkzaamheden vervulde. Zo bestond de meesterproef uit een (zeer eenvoudig) theoretisch deel, waarbij de aanstaande barbier enkele vragen over tandheelkunde of aderlating werden gesteld, en een praktisch deel. Het praktische examen kon wel enige tijd in beslag nemen. In Leuven bijvoorbeeld diende de kandidaat vier vlijmscherpe lancetten, het belangrijkste instrument voor een barbier, te kunnen smeden en bewerken, één voor elke examinator. Wanneer deze goedgekeurd waren door te testen of ze gemakkelijk door proefleer sneden, moesten met deze lancetten bepaalde aangewezen aders geopend worden.Ga naar voetnoot62 | |
6 Aderlating en bloedschouw op schrift en in beeldDe vooraanstaande rol van de aderlating en in wat mindere mate van de bloedschouw in de middeleeuwse geneeskunde wordt weerspiegeld in de medische handschriften uit deze periode. Er is vrijwel geen medisch verzamelhandschrift, waarin niet op de één of andere manier aandacht geschonken wordt aan de flebotomie en/ of de hematoscopie.Ga naar voetnoot63 En ook in hs. 2818 is dit het geval. De informatie met betrekking tot de praktijk van het aderlaten is beschrijvend, in de vorm van korte teksten, opsommingen en dergelijke, maar - met name vanaf 1300 - ook visueel, in de vorm van afbeel- | |
[pagina 47]
| |
dingen.Ga naar voetnoot64 Een belangrijk onderdeel van zowel de teksten als de illustraties vormt altijd de vraag wáár op het lichaam onder bepaalde omstandigheden de ader moest worden geopend. Ook de teksten in hs. 2818 die hierna geëditeerd worden, gaan hierop uitvoerig in: in het bijzonder in deel I, 2 worden de verschillende aderen benoemd waar een aderlating wenselijk kan zijn. In de vorm kunnen aderlaatteksten zeer uiteenlopen. In verzamelhandschriften gaat het vaak om anonieme compilaties of verzameltekstenGa naar voetnoot65, die individueel zijn bepaald en in hun concrete verschijningsvorm, dat wil zeggen in deze samenstelling, slechts éénmalig voorkomen.Ga naar voetnoot66 Vaak ook zijn aderlaatteksten prominent aanwezig in kleinere medische en medisch-astrologische boekjes, zoals aderlaatboekjesGa naar voetnoot67, vademecumsGa naar voetnoot68, almanakkenGa naar voetnoot69 of kalendersGa naar voetnoot70. Vooral na de uitvinding van de boekdrukkunst rond het midden van de vijftiende eeuw werden deze laatste vormen enorm populair. De aderlaat-illustraties leenden zich natuurlijk bij uitstek om de plaats aan te geven waar het beste kon worden adergelaten. De basisvorm van dergelijke zogenoemde aderlaatmannen is als volgt. Het centrum van de afbeelding wordt gevormd door een meestal staande, naakte mannelijke figuur.Ga naar voetnoot71 Soms zijn zijn armen gespreid, soms hangen ze langs het lichaam. Vanuit de ader die geopend kan worden lopen één of meerdere lijnen naar buiten, naar tekstelementen die cirkel- of ovaalvormig rondom de figuur zijn gegroepeerd. De omvang van de tekstelementen kan nogal verschillen. Soms ontbreekt iedere vorm van tekst geheel; in andere gevallen wordt alleen de naam van de ader genoemd. Ook komt het echter voor dat de ziektes en aandoeningen waartegen de flebotomie plaatsvindt, erbij vermeld worden, of dat voor de aderen nog andere infor- | |
[pagina 48]
| |
matie gegeven wordt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de aderlaatman in een incunabel met de tekst van de Fasciculus medicinae van Johannes de Ketham (zie fig. 2). Met name wanneer het formaat van de afbeelding groot is, kan er zóveel tekstuele informatie zijn toegevoegd, dat er in feite sprake is van een versmelting van een aderlaattraktaat en een illustratie.Ga naar voetnoot72 Daarnaast kunnen afbeeldingen van aderlaatmannen onderdeel vormen van een reeks anatomische tekeningen van het menselijk lichaam, die in de late Middeleeuwen zeer in trek was.Ga naar voetnoot73 Degene die er voor het eerst serieuze studie naar maakte, de Duitse medisch-historicus en filoloog Karl Südhoff, gaf er de naam fünfbilderserie aan, naar het aantal dat het meest voorkomt.Ga naar voetnoot74 Karakeristiek is daarbij dat de figuur in het midden niet staat, maar een soort gehurkte houding heeft aangenomen. De meeste reeksen tonen vijf afbeeldingen, met op elke afbeelding één orgaansysteem: de slagaderen, de aderen, de botten, de zenuwen en de spieren. Hoewel in het Middelnederlands de overlevering van flebotomie- en hematoscopietraktaten zeer rijk is, is het aantal handschriften met aderlaat- of zodiakmannen veel geringer. Het Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur vermeldt slechts drie handschriften en enkele drukken met een aderlaat-, en zes met een zodiakman.Ga naar voetnoot75 | |
7 Editie:Wenen, ÖNB, 2818, fol. 263vb-266rbHet Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818, is een omvangrijke codex met een groot aantal medische, astrologische, astronomische en alchemistische traktaten.Ga naar voetnoot76 Het - Brabantse - handschrift is ontstaan in de periode rond 1490 en kort daarna. De flebotomie- en hematoscopietraktaten hierin die hieronder geëditeerd worden, behoren in hs. 2818 tot een groep teksten waarin allerlei aspecten van de laatmiddeleeuwse geneeskunde behandeld worden: een beetje chirurgie; een gezondheidsleer; prognosticaties aan de hand van urine, zweet en polsslag; iets over ziektes en koortsen; gynaecologie, pediatrie en de voeding van kinderen; teksten over medicinale wateren en de bereiding van oliën, siropen en zalven; én dus de traktaten over aderlating en bloedschouw. Het betreft drie opeenvolgende teksten. Twee daarvan kunnen onderscheiden worden op grond van de erboven geschreven titels (I, III), de andere op inhoudelijke gronden (II).Ga naar voetnoot77 | |
[pagina 49]
| |
Fig. 2. Johannes de Ketham, Fasciculus medicinae. Venetië, 1491. Aderlaatman met melothesia-elementen (in de vorm van de invloed van de tekens van de dierenriem op de verschillende lichaamsdelen). Uit: K. Sudhoff, Tradition und Naturbeobachtung in den Illustrationen medizinischer Handschriften und Frühdrucke vornehmlich des 15. Jahrhunderts. Leipzig, 1907, p. 34, fig. 10.
| |
[pagina 50]
| |
In de teksten zijn de afkortingen opgelost, zijn interpunctie, hoofdletters en witregels aangebracht, zijn woorden samengevoegd dan wel van een spatie voorzien, en is het gebruik van de letters u/v/w en i/j aangepast aan de moderne conventies. De witregels scheiden de verschillende onderdelen van de teksten van elkaar, en zijn evenals de indeling in alinea's van mijn hand. Telwoorden zijn weergegeven zoals in het handschrift, met Romeinse cijfers, maar gezet in klein kapitaal. Eventuele punten voor en achter de cijfers zijn weggelaten, daar hun functie al door middel van klein kapitaal wordt weergegeven.Ga naar voetnoot78 Alles wat in de tekst tussen vierkante haken [] staat, is door mij aangebracht. De woordverklaringen zijn gebaseerd op het Middelnederlandsch Woordenboek, het Middelnederlandsch handwoordenboek en, in een enkel geval, het Woordenboek der Nederlandse Taal. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om zowel de strikte woordverklaringen als het commentaar bij de passages die enige uitleg vergen, onder te brengen in één notenapparaat, waarbij, om de editie van de teksten zelfstandig te kunnen laten functioneren, de nummering van de noten opnieuw bij 1 begint. Voor een duidelijk onderscheid tussen tekst en notenapparaat is bovendien een lijn over de gehele breedte van de pagina aangebracht. | |
Hier beghint een boeck van meesterscap des latens[I, 1][263vb] Soe wie wil weten van gerechterGa naar voetnoot1 meesterscap des latensGa naar voetnoot2, die sal merckenGa naar voetnoot3 vier punten. Dat ierste den tijt. Dat ander die gewoenteGa naar voetnoot4. Dat dorde dat regement der planeten.Ga naar voetnoot5 Dat vierde siet aenGa naar voetnoot6 die cracht des menschen dien du laten wils. Men sal proeven den tijt. Want als die tijt al te heet is, soe en [264ra] sal men nyet laten. Want van der heyten verkeert hemGa naar voetnoot7 dat bloet in die nature des menschen. Want hy mocht vallen in al te grote siecte, ende crancken al te seer.Ga naar voetnoot8 Ende waer hy cranck, soe waert hy al te cranck, ende mocht daer af sonder twijvel sterven. Item in al te couder tijt en sal men oeck nyet laten, want in al te groete coude soe houdtGa naar voetnoot9 die coude, ende dwinct des menschen bloet in naturen te samenGa naar voetnoot10, dat dick ende groffGa naar voetnoot11 wort. Wat mensche die dan latet, die laet dat goede bloet ende behout dat quade bloet. Item oeck en sal men nyet laten als die mane al te out is, want die mensche al te seer sijn cracht verliest int wanenGa naar voetnoot12 van der manen. Men sal nyet laten eer dat die mane iii dage of iiii out is, soe heeft die mensche cracht weder genomen. | |
[pagina 51]
| |
Item oeck sal men proeven van Sunte Margrieten dageGa naar voetnoot13 die tijt tot viii dage na Sunte Lauwereyns dage.Ga naar voetnoot14 Soe en sal nyemont laten noch arsedienGa naar voetnoot15, want die tijt al te cranck is om eenre sterren wille die dan regneert van xv dage bynnen oexstGa naar voetnoot16 tot xl dagen daer na. Die sterre heit CaniculaGa naar voetnoot17, dat heiten die hontsdagen.Ga naar voetnoot18 Want alle honden enen venijnden tant hebben, ende dat bloet is dan al gemenget. Item die heilige man Sunte BedaGa naar voetnoot19 scrijft drie dagen int jaer.Ga naar voetnoot20 Wie dan laet in die iii dagen, hy moet sonder [264rb] twijvel verderft wesen. Daer om sal men die harde dagenGa naar voetnoot21 mercken dat men daer op nyet en laet, want die aderen dan vervult sijn met bloede. Die ierste dach is des maendages na Sunte Matheeus des Ewangelisten.Ga naar voetnoot22 In aprille coemt oeck die dach op die maendach, soe is hy dat selve. Die ander dach is die maendach na Sunte Peters dach in den oexst.Ga naar voetnoot23 Die dorden dach is die maendach voer den nyeuwen jaersdach.Ga naar voetnoot24 Want wie op ennygen van desen drien bloet laet, hy cort sijn leven al te seer.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 52]
| |
Item GalienusGa naar voetnoot26 seit opten xvii dach in merte, ende in den vi dach in aprille: die dan die adere laet in den rechteren arm, die en verliest nummermeer dat sien van den ogen.Ga naar voetnoot27 IpocrasGa naar voetnoot28 seit, ende Galienus: wie opten iiii dach in meye ende opten vi bloet laet, die en mach nummermeer den sage gecrijgen.Ga naar voetnoot29 Item hier na saltu proeven die gewoente van den mensche. Want waer een mensche al te sieck, begerden hy des latens.Ga naar voetnoot30 Ende en pleech hy nyet te laten, soe waer hy anxstelic te leven, want hy des latens ongewoen is. Oeck en sal men bynnen xii jaren nyemonden laten, ende oeck die gene die al te out sijn en sullen nyet laten. Mer die vol bloets sijn, die mogen laten ofGa naar voetnoot31 sy heetGa naar voetnoot32 sijn. Mer die mager, cout, ende cranck sijn, die en sullen nyet laten. Die [264va] sterck ende vet van lijve sijn, die mogen laten. Item die mager sijn, die sullen luttel laten. Item du salst proeven meer die tijt dan die crancheit of die gewoentheit. Item du salst proeven van laten na gerechter meesterscap, of die siecte verout is of nyet.Ga naar voetnoot33 Mer is sy verout, soe saltu hem laten aen die selve sijde daer hem wee is. Mer is die suycte nyet verout, noch lange geweest, soe saltu hem laten aen die ander sijde.Ga naar voetnoot34 Item ic lere dy oeck of ennich diere dat venijn heeft den mensche steket, het sy worm of adere of slange. Wiltu den mensche daer af verlossen sonder anxste des lijfs, soe laet hem aen die selve sijde daer hy den steke heeft, aen die adere die du proefst daer die steke naestGa naar voetnoot35 is. Mer nyet en laet hem over die ander sijde. Want laetstu hem over die ander sijde, soe trect dat venijn in die leden die daer gans ende gesont sijn, ende soe moet hy sonder twijvel verderft sijn. Item het sijn som luden van soe crancker materienGa naar voetnoot36, dat sy bezwymenGa naar voetnoot37 als sy bloet laten. Die sullen hem wel lavenGa naar voetnoot38 eer dat sy bloet laten, met eenre lactuarienGa naar voetnoot39 die starcket. Item du sulst mercken dat jonge luden die heet sijn: laet des morgens vroch in der priem tijtGa naar voetnoot40, in der couder stonde. Item die out ende cout sijn ende seer, die saltu laten bi der noenenGa naar voetnoot41, of een luttel na der noenen. Item het sijn som luden die al te dicken bloet hebben dat nyet [264vb] uut en wil gaen. Die saltu laten gaenGa naar voetnoot42, of arbeiden dat sy werm werden. Dan saltu se te hantsGa naar voetnoot43 laten. Item het sijn som luden al te cranck. Die en saltu nyet vele laten, ende sonderlinge aen den arm, mer anders waer. | |
[pagina 53]
| |
[I, 2]Item die ader aen dat voerhoeft ende aen den nackeGa naar voetnoot44, tegen den hoeftzwer.Ga naar voetnoot45 Item die ader aen die dummyngeGa naar voetnoot46, tegen dovende suyct.Ga naar voetnoot47 Item die ader tussen der nasen ende den ogen, tegen bloedige ogen. Item die ader after die oren, teghen qualick horen. Item die ader onder die tonge, tegen gezwel van den halse. Item die mediaenGa naar voetnoot48 aen beiden armen, tegen quade borst.Ga naar voetnoot49 Die selver ader aen den rechteren arm, tegen cotidiaen rede.Ga naar voetnoot50 Item die mylt ader aen den lochterenGa naar voetnoot51 arm, tegen quartaen.Ga naar voetnoot52 Ende constu se nyet vijnden aent middel in den arm, soe soeck se byden cleynnen vinger. Item en canstu die hoeft ader aen dien rechteren arm nyet vijnden, soe soect se aen die dummynge, daer leet sy oeck. Item die ader onder den kynne, tegen dat evel in die leynden.Ga naar voetnoot53 Item die ader onder dat enckel van den voeten, tegen bestopt menstruumGa naar voetnoot54, ende tegen dat zij evelGa naar voetnoot55, ende tegen den steenGa naar voetnoot56, ende tegen dat water.Ga naar voetnoot57 Item die ader buyten aen den voet onder dat enckel, tegen dat hoop evel.Ga naar voetnoot58 Item die ader opten voet bij den cleynnen [265ra] theeGa naar voetnoot59, tegen dat rugge seer.Ga naar voetnoot60 Item die lever ader, voer dat bloet pissen. Ende voer dat die nase seer bloet, soe laet die selve ader aen den arm daer hy meest bloet. Item die hoeft ader, tegen den bernende tantzwer.Ga naar voetnoot61 Of laet hem aen die nagel daer hem dat meest kellet.Ga naar voetnoot62 Item die den tantzwer heeft gehadt, die laet aen die dummynge die hem meest doeftGa naar voetnoot63 ende hart is, in der tijt als hem die tant meest kellet. Ende hy mach oeck laten die ader die hem bij den oren nedergaet. Item die een gezwel heeft int lijf, die sal laten aen die lever ader. Ende is dat gezwel beneden aent lijf, soe laet hem die mediaen ader. | |
[pagina 54]
| |
[I, 3]Item alle tijt maechstu laten in den jaer [om] dijnen lijve mede te helpen. DesGa naar voetnoot64 en laet nyet doer heyte noch doer coude, eer dy die siecte aengaet. Ende bistu gesont, soe hoede dy van allen verworpen dagenGa naar voetnoot65, ende van allen ongansserGa naar voetnoot66 spijsen ende drancke. Item die gesonde mensche ende sal nyet laten als die mane out is enen dach of v of x of xv of xx of xxv of xxx. Wie dan laet, dat is vrese ende anxste. Item wiltu weten wanneer du laten sulst of moechs: int ierste des sondaechs na priem tijt ende na midmorgenGa naar voetnoot67 ende na middage.Ga naar voetnoot68 Item des donredages na midmorgen ende voer noenen ende des after noenens. Item des saterdages voer midmorgen ende te vespertijt. | |
[II, 1]¶ Nu mercket van groveGa naar voetnoot69 bloede ondersceyt [265rb] ende van bloede. Item is dat bloet soet ende wael ruket, dats goet bloet. Item ruket dat bloet qualick, dats quaet bloet. Item scumet dat bloet, hy hevet quaet in die borst. Item eest blau, hy hevet quaet in die mylte. Item is dat bloet groeve, hy hevet quaet int harte. Item is dat bloet gele, hy hevet quaet aen die levere. Item is dat bloet hart ende zwart, het is te lange gehouden.Ga naar voetnoot70 Item is dat bloet roet ende heeft enen zwarten rinck omgaende, die is geset totter malaetsheit.Ga naar voetnoot71 Item eest zwart ende drijft daer water op, die is geset totten cotidiaen rede.Ga naar voetnoot72 Mer drijft daer op water ende bloet gemenget, die is geset totten water te laden.Ga naar voetnoot73 Item is dat bloet roet ende een luttel waters daer op drijft, ende eest claerGa naar voetnoot74 water, dat is goet bloet. ¶ Nu mercket voert is dat waterich, ende na dattet gelaten ende nyet haestelick bestaenGa naar voetnoot75 en is, dat beteykent grove humorenGa naar voetnoot76 in den lichaem. Mer eest alsoe datter, na dat bestaen is, vele waters daer op vliet, dat beteykent coude humoren vochtich. Voert is daer luttel waters op, of eest al droge, dat is een teiken dat die natuerlike vochticheit al vertertGa naar voetnoot77 is. Mer is die nyet vele, dat is een teiken van middel complexien.Ga naar voetnoot78 [265va] Item is dat bloet zwarter dan roder, dat is rechte melancolieGa naar voetnoot79; soe zwarter, soe meer melancolien. Item bestaet dat bloet haestelick, het en ware dat van coude bestondeGa naar voetnoot80, dat is quaet bloet. Wies bloet wel scumet, die is vol van onverterder humoren.Ga naar voetnoot81 Item goet bloet sal wesen slechtGa naar voetnoot82 ende claer ende roet. Waert ongelijck is van veruwenGa naar voetnoot83, daer eest ongelijck van humoren. | |
[pagina 55]
| |
Item wesGa naar voetnoot84 bloet geverwet is als sepe, die sal dicke laten totter tijt dan dat bloet wael geverwet is ende bet wort gedaen, want hy is geset ter quartanenGa naar voetnoot85 alst gheproeft is van den genen die den redeGa naar voetnoot86 hebben. | |
[II, 2]Item die sekerste ader te laten, dat is die hoeft ader, eest dat sy wel wort gevonden. Want die ader des harten heeft enen zeneGa naar voetnoot87 onder haer. Hier om eest vreselick dat men se nyet en raect. Daer om sal men die wonde of die steke der ader lanck ende ondiep maken. Item dat ader laten is een begyn van boutheit.Ga naar voetnoot88 Ende verclaert dat gedacht des menschen, ende gevet gedenckenisse.Ga naar voetnoot89 Ende reynniget die blase des menschen. Ende verheytetGa naar voetnoot90 dat edelste dat die mensche heeft, als dat merch in den beenen. Ende gevet dat horen den oren, ende afneemtGa naar voetnoot91 die traen den ogen. Ende helpet der magen, ende voet dat goede bloet, ende dat quade uut trect, ende lenget dat leven, ende gevet gesontheyt. ¶ Nu marcket als du lates en salstu nyet slapen, want du moste blijnt worden, ende den hoeftzwer crijgen. Hier [265vb] om: slaept luttel totten mi dage na der ader.Ga naar voetnoot92 ¶ Nu mercket voert dat in den laten of in die wonde een zwerGa naar voetnoot93 worde of weeGa naar voetnoot94, of wort sy gescoert: dan sal men nemen ruteGa naar voetnoot95 ende olivarum.Ga naar voetnoot96 Siede te gaderGa naar voetnoot97 ende legt op die ader. | |
Van coppen te laten[III, 1]DIe ventosenGa naar voetnoot98 purgerenGa naar voetnoot99 cleyne bloet dat in die aderen is tusschen vel ende vleysche, vele meer dan bloet laten doet, sonder dere ende sonder vrese. Ende daer om: die groff bloet hevet is hem sculdichGa naar voetnoot100 ierst te baden in heeten baden. Ende om dat die ventosen wercken nerstelikenGa naar voetnoot101, soe wil ic noemen den tijt dat ventosen goet sijn. Dats als die mane vol is in die middelt van der maent, want dan sijn die leden alder volste van quaden bloede, meer dan in anderen tijden. Ende die wijleGa naar voetnoot102 van ventosen is dat ierste ofte prijme, of tussen tween. Item ventosen aen die sijde van den hoefde, tegen die sot werden van quaden saken, ende tegen apostemenGa naar voetnoot103 ende ander siechede die aen die vorseide leden comen mogen. ¶ AvicennaGa naar voetnoot104 seit ventosen aen dien nackeGa naar voetnoot105 van den halse, die destrueert vroetscappeGa naar voetnoot106 van mannen ende wijven. | |
[pagina 56]
| |
Item ventosen aen den halsknoeckGa naar voetnoot107 van den halse, tegen droecheit van der kelen ende van den aensichte ende van den scouderen. Item ventosen onder die kyn, purgeert [266ra] die tande ende dat hemelte dat gerne bloet ende die kele ende dat hoeft. Item ventosen aen die sijde, tegen pijne of seericheit van den scouderen ende armen nederwaerts. Item ventosen voer die sijden, tegen die tonge, ende die vol sijn van quaden bloede in die hande, ende tegen scorfteGa naar voetnoot108 handen die groet gezwollen sijn van rooven.Ga naar voetnoot109 Item ventosen opten rug, tegen apostemen in die dieen, tegen quetsinge van der borst, tegen die vijtGa naar voetnoot110, tegen die spenenGa naar voetnoot111, tegen quaet wijntGa naar voetnoot112 in die mylte. Item ventosen aen die dien, tegen apostomen in die cullenGa naar voetnoot113 ende tegen rappigeGa naar voetnoot114 beenen. Item ventosen buten aen die dyen, tegen apostemen in die haexzenGa naar voetnoot115 ende tegen die siecte int fondament.Ga naar voetnoot116 Item ventosen aen dat vette van den beene, tegen quetsinge van den rug ende van der blasen, ende tegen apostemen in die sijde, ende tegen bedecte siecteGa naar voetnoot117 van bynnen. Item ventosen onder die brayde van den beenenGa naar voetnoot118, rumetGa naar voetnoot119 bloet van al den lichaem ende is goet tegen al dat ingeweydeGa naar voetnoot120, ende tegen apostemen, ende tegen siecheit die men ontfaet.Ga naar voetnoot121 Item ventosen onder dat enckel, tegen die pijne in die voeten ende in die knyen, ende tegen bedecte siecheit van wijnde.Ga naar voetnoot122 Ende dese latinge is gemaectGa naar voetnoot123 om drie saken. ¶ Die ierste is om te rumen elck lyt.Ga naar voetnoot124 ¶ Die ander om dat sy den [266rb] syn wacht ende die natuerlike heyte.Ga naar voetnoot125 ¶ Dat dorde om datter gene vrese en is in wat leden dat zy. | |
[III, 2]¶ Ventosen die men laet sonder bloeden, dat doet men om vi saken. ¶ Die ierste om te trecken die quade humoren die een van den anderen, soe men den wijven laet op die teen om te dwingen die bedecte siecheit.Ga naar voetnoot126 ¶ Die ander omGa naar voetnoot127 trecken apostemen die te vele gesoncken sijn.Ga naar voetnoot128 ¶ Die dorde om te trecken die apostemen van den principalen ter neder stedeGa naar voetnoot129, ende ter lever stede. ¶ Die vierde om die vergeten leden dat die geeste te trecken plegen ter ventosen.Ga naar voetnoot130 | |
[pagina 57]
| |
¶ Die vijfste om die leden te trecken tot hoer proper stedeGa naar voetnoot131, alsGa naar voetnoot132 die darme in den buyck qualick bereytGa naar voetnoot133 sijn ende gequets. ¶ Die seste om te trecken die quetsinge van der schenen, van der magen, van den buycke, van den marisGa naar voetnoot134 die van quaden wijnden coemt. Ende men is die ventosen nyet te vele sculdich te houdenGa naar voetnoot135, mer een luttel te slaenneGa naar voetnoot136 ende mennichwerff, soe dat bloet uut den lichame sy getrect suyverlijck. Ende als die ventose af is gedaen, soe suldy die stede smeren met enen natten cledeGa naar voetnoot137, in borne genet.Ga naar voetnoot138 Ende men is geen kijnt sculdich te ventosene voer dat drie leden heeftGa naar voetnoot139, etcetera. | |
SummaryThis article pays attention to three medical tracts on the subjects of phlebotomy (blood letting) and haematoscopy (blood diagnosis) preserved in a fifteenth-century Middle Dutch codex: Vienna, ÖNB, 2818. The first part of the article provides a brief outline of the medico-historical background of these tracts by addressing questions such as: What is the place of blood in medieval medical theories? What does the actual practice of blood letting and blood diagnosis entail? Who performed this type of medical treatment in medieval society? The second part of the article presents an edition of the tracts, preceded by a brief description of the manuscript and the place of the three tracts in this codex.
Adres van de auteur: Albrondaheerd 27 nl-9737 rb Groningen |
|