Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Spreken of zwijgen?
| |
[pagina 16]
| |
Hij heeft namelijk deze eis tot stilzwijgen en de veronderstelling dat de ridder beschikbaar is, afgezwakt. In La Châtelaine de Vergy wordt deze voorwaarde van de kant van de burggravin nadrukkelijk aan het begin genoemd (vs. 23-28). Zij is bereid de liefde van de ridder te beantwoorden op één voorwaarde: zodra hij hun liefde onthult, is het uit tussen hen. Hun relatie lijkt wel een soort transactie met ingebouwd een zwaard van Damocles. Een reden voor deze eis wordt niet gegeven; wel wordt in de proloog geheimhouding als absoluut noodzakelijk voorgesteld om de relatie te beschermen tegen kwaadsprekers en om het geluk niet te verliezen. In De borchgravinne van Vergi is de beschrijving van de liefdesverhouding idyllischer. De geheimhouding is aanvankelijk een gezamenlijke afspraak van praktische aard: de geliefden vrezen voor nadelige gevolgen (H vs. 62). Als zodanig lijkt de afspraak geenszins een absoluut karakter te hebben; wanneer de geheimhouding zelf nadelige gevolgen oplevert, zou het in dat geval mogelijk moeten zijn dat de geliefden van naleving ervan afzien om hun relatie te redden. De ridder lijkt nu geen reden te hebben zijn geliefde niet te informeren over wat voorgevallen is, zodat zij op de hofdag niet door de hertogin overvallen kon worden. Pas tijdens de monoloog van de burggravin in de kleedkamer op de hofdag wordt duidelijk dat de ridder wist dat openbaring van hun relatie haar dood zou betekenen (H vs. 934-936). En in La Châtelaine de Vergy meent de hertogin haar aanklacht tegenover de hertog aannemelijk te kunnen maken met een verwijzing naar de beschikbaarheid van de ridder: van hem gaat niet het gerucht dat hij iemand anders bemint (ChV vs. 134-137). In de versie in het handschrift-Van Hulthem is dit argument weggelaten (vgl. H vs. 223-236). Maar ook al had de bewerker getrouw de Franse tekst gevolgd - en voor het Gentse fragment is dat het geval, daarin komt de verwijzing van de hertogin naar de beschikbaarheid van de ridder dan ook wel voor wanneer zij hem aanklaagt bij de hertog: Bedi wine hebben geweiten twint / Datti els yewer heift gemint (G vs. 21-22) - dan nog is de eis tot geheimhouding niet de oorzaak van de tragedie die zich voltrekt. | |
De hertoginWanneer de hertogin zich tot de ridder richt, negeert zij niet alleen dat de ridder door de liefde zo beminnelijk en dapper is, zoals Meder al aangeeft (p. 52-53), zij gaat daarmee ook voorbij aan het wijdverbreide advies om te helen, een raadgeving die zij, als lid van de hoofse gemeenschap, toch moet kennen: de ridder had een geheime liefde kunnen hebben. En had het de hertogin ook niet te denken moeten geven dat de ridder op eerdere liefdestekens van haar kant geen enkele sjoege gegeven had (H vs. 119-126)? Meder verdedigt de toenadering door de hertogin en hij beroept zich daarbij op de Ferguut als het meest sprekende voorbeeld (p. 54). Echter, al eerder hadden Kuiper en Zemel zich kritisch uitgelaten over het gedrag van Galiene, die zich, schaars gekleed, aan Ferguut aanbiedt.Ga naar voetnoot4 Middeleeuwse dames behoren zich niet aan te | |
[pagina 17]
| |
bieden, sterker nog: toeschietelijkheid van hun kant bij een eerste toenadering door een man gold als blijk van lichtzinnigheid of zinnelijkheid. Er zijn wel voorbeelden te geven van vrouwen van wie het initiatief uitgaat, maar zij opereren, juist vanwege deze regel, uiterst behoedzaam of anders moeten we vaststellen dat zij deze regel schenden.Ga naar voetnoot5 Andreas Capellanus geeft in het eerste boek van zijn De arte honeste amandi dan ook enkel dialogen waarin een man een vrouw benadert, die bovendien niet of niet meteen toehapt. De geheime relatie op zich leidt dus niet tot problemen, wel de opdringerigheid van de hertogin.Ga naar voetnoot6 Meder merkt elders in zijn artikel op dat de hertogin, wanneer zij met hoofse deugdzaamheid behept was geweest, vrede zou hebben gehad met het feit dat de ridder een vrouw beminde die van lagere stand was dan zij zelf (p. 64). Maar als de hertogin wérkelijk met hoofse deugdzaamheid behept was geweest, dan was het allemaal nooit zo ver gekomen: dan had de hertogin zich niet (zo) aangeboden, dan had ze hem niet valselijk beschuldigd bij haar echtgenoot. Dan had ze gezwegen waar ze nu gesproken heeft. Meder is van mening dat een (ongebonden) ridder een dame niet mag weigeren (p. 54). Hij merkt over de derde aanbiedingsronde op: ‘De ridder kan nu niet meer terug - zo hij dat hiervoor al kon’ (p. 53). Het had echter nooit zo ver mogen komen dat de ridder zich genoodzaakt zag zo nadrukkelijk te weigeren. Hij had wel terug moeten kunnen; de hertogin had hem hoofs een uitweg moeten bieden. Met name bij liefdesbekentenissen is het gepast zich niet direct te uiten, maar de gevoelens op een verholen manier duidelijk te maken. De liefdesbekentenis worde op dubbelzinnige wijze uitgesproken, zodat de ander de gelegenheid krijgt de boodschap, mocht deze niet welgevallig zijn, te negeren en kan ontsnappen door van een andere betekenis van de uitspraak uit te gaan.Ga naar voetnoot7 De hertogin had zich niet aan mogen bieden, maar wanneer we ons voor een moment rekkelijker opstellen en haar toch een toenaderingspoging gunnen, dan had zij na de hoofs-indirecte fase moeten zwijgen omdat de ridder niet toehapte. Zij biedt de ridder deze uitweg niet en zet hem daarmee voor het blok. Dat | |
[pagina 18]
| |
zij niet hoofs handelt, blijkt trouwens ook uit haar reactie op de afwijzing door de ridder. Zij wordt boos, zij beheerst zich niet, maar begint te schelden (H vs. 186-189). Het is dus niet aan de geheimhouding van de relatie op zich, maar aan de hertogin toe te schrijven dat de ridder in een netelige positie gebracht wordt. | |
De hertog en de ridderWanneer de hertog gezien heeft dat het hondje, dat de burggravin naar buiten stuurt als teken voor haar geliefde dat de kust vrij is, op de ridder afkomt en dat de burggravin haar geliefde begroet, trekt hij zich niet discreet terug, maar hij treedt het hoofse ideaal met voeten. De verteller zelf geeft expliciet de norm: Haer feeste en dochte niet vertoghen (H vs. 539) - het is niet passend over het liefdesspel van de ridder en de burggravin te vertellen. Hun samenzijn mag niet ontheiligd worden; het is hun geheim, waar een ander buiten dient te blijven.Ga naar voetnoot8 Het opmerkelijke is dat noch de verteller van de Hulthem-versie noch de hertog zich, ieder op zijn eigen wijze, terugtrekt. De verteller vertelt verder over het liefdespaar. Hij verstrekt dan wel geen concrete seksuele details, maar hij maakt wel zeer omstandig duidelijk dat hun beider samenzijn zich niet beperkt tot lieve woordjes (H vs. 540-556). In La Châtelaine de Vergy en in het Gentse fragment zwijgt de verteller over de geliefden en hij gaat verder op een algemeen niveau: hij weidt daar uit over de genoegens en de smarten van geliefden in het algemeen - emoties waarvan buitenstaanders, niet-ingewijden, nooit iets zullen begrijpen (ChV vs. 432-460; G vs. 227-252).Ga naar voetnoot9 En de hertog blijft tot de liefdesnacht voorbij is. Slechts in een voetnoot gaat Meder in op de hertog wanneer deze getuige is van de ontmoeting tussen de ridder en zijn nicht (p. 61 n. 30). De bespreking van deze passage hoort evenwel in de hoofdtekst thuis, omdat daarmee een rode draad in het handelen van de betrokken personages zichtbaar wordt: zowel de hertogin als de ridder én de hertog zondigen tegen de voorschriften. De hertogin biedt zich aan, de ridder onthult zijn geheim terwijl hij - de verteller laat daar in de proloog en de epiloog geen twijfel over bestaan - had moeten zwijgen en de hertog ontheiligt een liefdesrelatie. De ridder ontwijdt het geheim in woord én daad: niet alleen vertelt hij van zijn relatie met de burggravin, hij neemt de hertog mee naar de plaats waar hij zijn geliefde zal ontmoeten; hij stelt daarmee hun liefde bloot aan de ogen van de hertog, maakt hem deelgenoot van hun intimiteit. Het is uiteindelijk de onhoofsheid die het fin'amors-ideaal vernietigt. De tragedie die zich voltrekt, is de uitkomst van een reeks van onjuiste keuzes. Het zou onjuist zijn aan deze episode van de geschiedenis weinig belang te hechten in de veronderstelling dat de aandacht van een middeleeuws publiek in hoofdzaak uitgegaan zal zijn naar de hofscène met de confrontatie tussen ridder en hertog, dat daar de beslissing valt, en dat het vervolg van ondergeschikt belang is, niet meer dan één van de schakels in de ketting van onontkoombare gevolgen. In vier overgeleverde hand- | |
[pagina 19]
| |
schriften met La Châtelaine de Vergy komt een illustratie voor, steeds aan het begin van de tekst, en telkens is juist voor de prieel-scène gekozen. Het is ook deze scène die als insigne is overgeleverd. Beide gevonden insignes vertonen trouwens overeenkomst met de afbeeldingen in de handschriften (toekijkende hertog achter een boom, het hondje, echter met afwijkende houding van de geliefden, want copulerend), die op hun beurt teruggaan op de iconografische Tristan-traditie.Ga naar voetnoot10 Dat een (bestaand?) liedje in de Hulthem-versie (Hvs. 565-569) toegevoegd is, kan behalve uit behoefte aan symmetrie (de ridder had eerder het lied van de burggraaf van Coucy in gedachten) ook verklaard worden uit de behoefte aan intensivering van de dramatiek van de scène - een aanwijzing, kortom, voor het belang dat aan deze passage gehecht werd.Ga naar voetnoot11 | |
La Châtelaine de Vergy als jeu partiIn recente studies wordt La Châtelaine de Vergy in verband gebracht met het jeu parti. Het uitdrukkelijkst en uitvoerigst is dit gedaan door Arrathoon.Ga naar voetnoot12 Zij betoogt dat de structuur van La Châtelaine de Vergy een variant is op de structuur van de disputatio en het jeu parti: de proloog bevat de propositio, het exemplum de argumenten voor én tegen, en de epiloog de determinatio (p. 320). Het publiek wordt er via vers 269 (Que le geu a parti si fort)Ga naar voetnoot13 nadrukkelijk aan herinnerd dat de regel van geheimhouding een discutabel onderwerp is (p. 322 en 354). Om het publiek uit de tent te lokken gebruikt de Oudfranse dichter onder meer een onbetrouwbare verteller, die op scholastieke toon vertelt. Door zijn strikt logische en formalistische houding en door zijn strenge norm wekt hij de weerstand en zelfs de woede van de toehoorders over zijn oordeel op, die hem direct na afloop van de voordracht erop aangevallen zullen hebben (p. 323-324). Volgens Arrathoon is de frictie tussen proloog en exempel duidelijk: de verteller maakt geenszins waar dat de tragedie plaatsvindt doordat de ridder zijn geheim onthult (p. 302, 320 en 322). Ook Hunt signaleert een tegenstelling tussen proloog en epiloog enerzijds en het exempel anderzijds.Ga naar voetnoot14 De geheimhouding die de verteller onontbeerlijk acht om de relatie te beschermen en om leed te voorkomen, blijkt in het verhaal om een geheel andere reden bedongen te zijn: voor de burggravin is geheimhouding de garantie dat de | |
[pagina 20]
| |
ridder uitsluitend haar bemint. De geschetste situaties en dilemma's - situaties waarover in de proloog en de epiloog met geen woord gerept wordt - maken het voor het publiek juist moeilijk de eis tot geheimhouding te beamen. Veel problemen hadden vermeden kunnen worden wanneer de ridder had mogen spreken. Bijvoorbeeld als hij de hertogin of later de hertog had kunnen vertellen dat hij al een geliefde heeft (overigens zonder haar identiteit te onthullen).Ga naar voetnoot15 Geheimhouding biedt geen bescherming, maar vormt juist een verergerende factor; tegen een valse boosaardigheid en wraakzucht als die van de hertogin is dit kruid nu eenmaal niet gewassen. Volgens Hunt beoogde de dichter een debat door ingewijden uit te lokken over de kwestie van geheimhouding in liefdeszaken.Ga naar voetnoot16 Veelzeggend in dit verband is ook dat veel onderzoekers, op grond van de tegenspraak tussen pro- en epiloog enerzijds en het exempel anderzijds alsmede op grond van de loyaliteitsconflicten, menen dat La Châtelaine de Vergy de hoofse ideologie ter discussie stelt, door de dichter al dan niet bedoeld, zonder dat zij overigens concluderen dat een aansluitend debat tussen de toehoorders wordt beoogd.Ga naar voetnoot17 Centraal in dat debat zullen waarschijnlijk de vragen ‘spreken of zwijgen?’ en ‘is de ridder schuldig of niet schuldig?’ gestaan hebben. Als aanknopingspunt kon de stellingname van de verteller van La Châtelaine de Vergy fungeren. In overeenstemming met het standpunt dat hij vanaf het begin ingenomen heeft, namelijk dat geliefden onder geen beding hun geheim mogen onthullen, legt hij in de epiloog (ChV vs. 944-950) de schuld geheel bij de ridder. Hij gaat kennelijk uit van het absolute karakter van de eis en de belofte tot geheimhouding; hij peinst er niet over concessies te doen. De ridder gaat uit van pragmatisch realisme - hij wil zijn relatie redden met een onthulling - maar de verteller wijst zijn houding af: ook al weet de ridder dat zwijgen in ieder geval het einde van de relatie met zich brengt, hij moet zijn mond houden. Hij heeft dan, zo zou de verteller hebben kunnen aanvoeren, niet zijn leven maar wel zijn liefde gered: nu sterft de burggravin in de waan dat de ridder haar niet meer bemint. Waarschijnlijk is zijn oordeel meteen na de voordracht weersproken. Moderne onderzoekers althans verschillen van mening. Maraud meent dat de ridder wel degelijk schuldig is, terwijl Arrathoon niet hem schuldig acht maar de burggravin, die eigenzinnig een onmogelijke eis stelt. Volgens Hunt verkeert de ridder in een onmogelijke situatie en Kostoroski is van mening dat de ridder geen andere keus had dan de hertog te vertrouwen. Weer anderen menen dat de tragische gang van zaken | |
[pagina 21]
| |
te wijten is aan het hoofse systeem zelf, dat absoluutheid vereist en geen compromissen toelaat.Ga naar voetnoot18 Een aantrekkelijk aspect van La Châtelaine de Vergy als jeu parti is dat het dilemma waarvoor de ridder geplaatst wordt in wezen onoplosbaar is.Ga naar voetnoot19 Arrathoon is een van de weinigen die dit nader uitwerkt, al geeft zij mijns inziens niet de sterkste argumenten: zij onderbouwt haar mening voornamelijk met gegevens buiten de tekst. In plaats van hierop kritisch in te gaan lijkt het me zinvoller te benadrukken dat ook hierover dus gediscussieerd kan worden. Het middeleeuwse publiek kon trouwens eveneens ingegaan zijn op zaken die de ridder op dat moment niet kon voorzien. Zou hij met zwijgen de dood van de burggravin voorkomen hebben of zou zij, net als de ridder, niet zonder hem verder hebben kunnen leven? Is het niet zo dat alleen dankzij het spreken van de ridder de hertogin uiteindelijk gestraft wordt? | |
Het Gentse fragment als jeu partiDe dichter van het Gentse fragment volgt de Franse tekst vrij nauwgezet,Ga naar voetnoot20 al wekt Meder een andere indruk. Hij vindt het namelijk vreemd dat in G de toezegging van de ridder aan de hertog dat hij diens vragen zal beantwoorden (het motief van het don contraignant) ontbreekt, evenals de ‘verwijzing naar de “castelein van Coetsi” inclusief lyrische verzen’ en ‘het hoofse argument dat 's ridders levenslust duidt op liefde’; hij verbindt er verregaande consequenties aan met betrekking tot het beoogde publiek (p. 59 n. 22; zie ook p. 72 n. 55). Meder heeft echter niet in de gaten gehad dat er sprake is van tekstverlies: de betreffende passage is gewoon niet overgeleverd. G vs. 102 (een vertaling van ChV 208) en G vs. 103 (hoogstwaarschijnlijk de strofe van de burggraaf van Coucy; G 106 is de vertaling van ChV 303) sluiten niet op elkaar aan, er ontbreken namelijk twee kolommen aan het overgeleverde fragment, één aan de rectozijde en één aan de verso-zijde, waardoor honderd versregels niet overgeleverd zijn.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 22]
| |
Als we ervan uitgaan dat de vertaler van het Gentse fragment de gehele tekst getrouw weergegeven heeft, zouden we deze versie van De borchgravinne van Vergi eveneens kunnen beschouwen als een ‘discussiestuk’.Ga naar voetnoot22 Na afloop van de voorlezing of voordracht konden de toehoorders hun mening geven over de afweging die een personage gemaakt heeft of over de norm die de verteller zo nadrukkelijk aangeeft. De tekst biedt genoeg discussiestof: het verhaal bestaat in wezen uit een opeenvolging van dilemma's waarbij steeds geldt: spreken of zwijgen? Wat weegt het zwaarst: de feodale of de hoofse belofte - de belofte aan de hertog om te spreken of de belofte aan de burggravin om te zwijgen? Wat weegt het zwaarst: de regel of je gevoel - de regel dat je je als vrouw niet aanbiedt of de begeerte naar een aantrekkelijke minnaar? Wat weegt het zwaarst: de belofte aan een vazal of de relatie met de beminde echtgenote? De hertog komt eveneens voor een dilemma te staan.Ga naar voetnoot23 Ook de hertogin eist immers een liefdesbewijs, nota bene nadat gebleken is dat zij hem voorgelogen heeft, maar zij verlangt nu juist geen geheimhouding maar onthulling. En de verteller geeft wel in de proloog en de epiloog expliciet de (zijn) norm aan, maar is die, zeker in deze absolute vorm, wel juist? En in het verlengde daarvan: is de eis tot geheimhouding wel billijk of reëel in een maatschappij die zich niet aan hoofse regels kan houden omdat ze de innerlijke beschaving die daarvoor nodig is mist, zodat spreken wel eens een bittere noodzaak kan worden? Spreken of zwijgen? Voor deze keuze staat trouwens ook de hertogin. Zwijgen betekent geen wraak kunnen nemen, spreken betekent de dood. De hertogin verkeert níet in tweestrijd - zij weet meteen al dat ze haar mond niet zal houden (G vs. 457-462 en H vs. 791-797; vgl. ChV vs. 675-680). Meder vraagt zich af waarom zij het geheim verklapt als zij dat met de dood moet bekopen (p. 70). Het antwoord luidt: zij meende een slimme manier gevonden te hebben waardoor zij zich kon wreken zónder dat zij het met de dood moest bekopen. Ze zal ervan uitgegaan zijn dat de uitgekookte wijze waarop ze wraak nam voor haar geen gevolgen zou hebben. Hoewel Meder zelf concludeert dat de aanwezige vrouwen het gesprek tussen de hertogin en de burggravin als een ‘schertsend onderonsje’ beschouwd zullen hebben (p. 66), neemt hij op basis van H vs. 797 (Si salder af bescaemt wesen) toch aan dat de hertogin de burggravin op de hofdag openlijk te schande maakt (p. 65). Dit vers is een toevoeging van de bewerker van de Hulthem-versie; in La Châtelaine de Vergy en in het Gentse fragment ontbreekt dit voornemen van de hertogin. Deze toevoeging is in tegenspraak met het vervolg. In feite wordt de burggravin niet openlijk te schande gemaakt. De hertogin had dit wel graag gedaan (H vs. 818-821; vgl. ChV vs. 695-697 en G vs. 477), maar ze wacht desondanks het geschikte moment af (H vs. 831-832; vgl. ChV vs. 705 en G vs. 485-487), namelijk wanneer de vrouwen gescheiden zijn van de mannen, dus in afwezigheid van de hertog en de ridder. De vrouwen trekken zich terug om zich op te maken voor het dansen (ChV vs. 698-703; G. vs. 481-484) - volgens | |
[pagina 23]
| |
de Hulthem-bewerker om met elkaar te dansen (H vs. 822-828).Ga naar voetnoot24 De omstanders menen dat de hertogin en de burggravin aan het schertsen zijn (H vs. 852-855). De hertogin spreekt ofte ware in spele (H vs. 835), oft in boerden ware (G vs. 488; vgl. ChV vs. 706: comme par geu) en de burggravin antwoordt spellike (H vs. 840).Ga naar voetnoot25 De toespeling die zij maakt, is beperkt tot een gedresseerd hondje en is als zodanig uitsluitend voor de burggravin duidelijk.Ga naar voetnoot26 Wanneer zij later dood gevonden was, zou niemand een verband met de opmerking van de hertogin gelegd hebben, te meer daar de hertogin de burggravin eerder met alle mogelijke egards ontvangen had (H vs. 815-817; vgl. ChV vs. 692-694 en G vs. 475-476a). Voor de beide Middelnederlandse teksten geldt wat Maraud over La Châtelaine de Vergy opmerkt: niemand van de aanwezigen doorziet de ware toedracht (vgl. ChV vs. 719-720). De hertogin zou in haar opzet geslaagd zijn als zich niet - pech voor haar - in de kleedkamer toevallig een zieke jonkvrouw had bevonden, die getuige is van de dood van de burggravin en de ridder en de toedracht kan openbaren.Ga naar voetnoot27 Omdat ze een boodschap overbrengt waarvan ze de betekenis niet doorgrondt, heeft Maraud haar functie vergeleken met die van het hondje, maar het essentiële verschil is dat zíj kan spreken.Ga naar voetnoot28 Het aantrekkelijke is dus dat de dilemma's van de ridder en de hertog ónoplosbaar blijken. Datgene gebeurt wat betrokkene juist meent te kunnen vermijden. Wanneer de ridder gezwegen had, was hij verbannen, wat zijn dood betekend zou hebben. Door te spreken denkt hij zijn geluk te redden, maar het loopt uit op de dood van de burggravin en van hemzelf. Wanneer de hertog gezwegen had, had hij de genegenheid van zijn vrouw en met name haar seksuele gunsten verloren. Door te spreken meent hij die te behouden, maar hij moet zijn vrouw doden. Als ‘discussiestuk’ zijn La Châtelaine de Vergy en de Gentse fragmenten van De borchgravinne van Vergi in hoge mate interessant. Het verhaal bestaat uit dilemma's met nadelen en veronderstelde voordelen. Het verhaal moet dan ook in eerste instantie niet psychologisch benaderd worden, maar dialectisch.Ga naar voetnoot29 Het verhaal is een exemplarische vertelling (ChV vs. 951; vgl. H vs. 1109), waarmee de verteller de door hem gestelde norm wil bewijzen. Het gaat in eerste instantie niet om de personages zelf, maar om de casuïstiek, die duidelijk gemaakt wordt aan de hand van typen, anonieme figuren die enkel bij hun rang genoemd worden. Hun primaire functie is een stelling bewijzen, namelijk: onder alle omstandigheden mondje dicht over je liefdesverhouding. Een dergelijke benadering heeft ook consequenties voor de verhaallogica. Moderne onderzoekers hebben tal van bezwaren naar voren gebracht, maar we dienen ons niet af te vragen of iets wel psychologisch of logisch verantwoord is. Bijvoorbeeld: hoe kan de hertog zo beminnelijk en bezorgd tegenover zijn vrouw staan, terwijl hij toch weet dat | |
[pagina 24]
| |
zij hem voorgelogen heeft? Waarom ontmaskert hij haar valse liefdesverklaringen niet en schenkt hij haar geloof terwijl hij weet dat ze hem eerder voorgelogen heeft? Waarom roept hij haar niet ter verantwoording voor haar valse beschuldiging, waarom wil hij niet weten wat haar bezield heeft? Of het probleem rond de afwezigheid van de echtgenoot van de burggravin: in de literatuur over La Châtelaine de Vergy is het al dan niet gehuwd zijn van de burggravin een veelbesproken kwestie, maar een echtgenoot of de echtgenoot blijft geheel buiten beeld want hij is niet functioneel:Ga naar voetnoot30 hij doet niets toe of af aan het dilemma. De hertog wordt voorgesteld als een gluurder, maar hoe kan hij het liefdespaar bezig zien: het is donker en door muren kan hij niet heen kijken.Ga naar voetnoot31 De exempel-functie van de personages neemt overigens niet weg dat de verteller ook sterk oog gehad heeft voor de affectieve kant van de gebeurtenissen, getuige onder meer de beschrijving van de ontmoeting van de geliefden, de klacht van de burggravin en een detail als het wakker liggen van de hertog nadat hij vernomen heeft van de ontrouw van de ridder. De verteller speelt ook op het gemoed van zijn toehoorders. | |
De Hulthem-versie als aandoenlijke liefdestragedieHet is daarentegen de vraag of de versie in het handschrift-Van Hulthem als ‘discussiestuk’ gefunctioneerd heeft. De Middelnederlandse bewerker heeft namelijk nogal wat veranderingen in de tekst aangebracht, waarvan ik hier slechts een deel aanvoer. De borchgravinne van Vergi heeft een langere proloog (H vs. 1-37) dan La Châtelaine de Vergy (vs. 1-17). Met behulp van een aantal sleutelwoorden introduceert de Oudfranse verteller de thematiek en de norm.Ga naar voetnoot32 Het lijkt alsof hij de stukken zonder poespas op het bord wil plaatsen, zodat de partij meteen kan beginnen. De proloog is niet waarschuwend, maar stellend. De voorwaarde waarop de burggravin haar liefde aan de ridder gunt en de sanctie die op overtreding staat, worden direct gegeven (ChV vs. 22-28). De verteller van de Hulthem-versie richt zich daarentegen met het vele malen herhaalde advies om te zwijgen tot de gherechte minnare; de proloog wordt in de ghi-vorm verteld. De verteller geeft eerst een beschrijving van de ridder en de burggravin en pas daarna vertelt hij dat zij hun relatie geheimhouden om zich te beschermen (H vs. 41-70); van een voorwaarde en een sanctie is geen sprake. De idyllische voorstelling van zaken blijkt ook uit de toevoeging dat het publiek nooit een volmaakter liefde zag en dat God degene moge straffen die daaraan een einde maakt (H vs. 78-81). In La Châtelaine de Vergy verstrekt de verteller alle gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het dilemma precies, overzichtelijk en samenhangend. De balans is perfect in evenwicht. Er zijn twee verplichtingen: door het convenant met de burggravin is de ridder verplicht tot geheimhouding, maar aan de hertog heeft hij beloofd te zullen spreken. Er zijn gelijke sancties: het ‘verraad’ waarvan de ridder beticht is, straft | |
[pagina 25]
| |
de hertog met verbanning en het niet nakomen van de belofte om te spreken betekent eveneens verbanning (ChV vs. 168-170 en 266-267). De uitkomst is voor beide gevallen identiek: het verlies van de geliefde en bijgevolg de dood van de ridder. Expliciet geeft de verteller aan dat de ridder niet kiezen kan omdat l'un et l'autre tient a mort (ChV vs. 268-270). In de Hulthem-versie lijkt het totaal van de argumenten er niet toe te doen. Dat de burggravin de ridder verplicht heeft te zwijgen over hun relatie, heeft de bewerker zelf verzwegen. Pas door de monoloog van de burggravin komt het publiek te weten dat zij de ridder gezegd heeft dat onthulling van hun geheim haar dood zou betekenen (H vs. 934-936); in La Châtelaine de Vergy weet de ridder enkel dat hij in dat geval zijn geliefde zal verliezen, niet dat dit zal geschieden door haar dood (ChV vs. 26-28; vgl. vs. 808-818). Op grond van de gegevens die verstrekt zijn tot het moment waarop de ridder voor de keuze gesteld wordt, is het onbegrijpelijk waarom hij aarzelt wanneer hij zich tegenover de hertog moet verantwoorden: de afspraak met de burggravin was gezamenlijk genomen om problemen te voorkomen (H vs. 62; vgl. vs. 70), van een verbod om te spreken over hun liefde is geen sprake geweest. De ridder had de burggravin bij het eerstvolgende samenzijn kunnen informeren over de ontstane situatie en hij had haar kunnen doen inzien dat het, om elkaar te kunnen blijven ontmoeten, noodzakelijk was de bakens te verzetten. Achteraf gezien is het net zo onbegrijpelijk waarom de ridder aarzelde: als hij ervan op de hoogte was dat onthulling de dood van de burggravin betekende, had hij moeten zwijgen om haar leven te redden. De combinatie van deze gegevens levert evenwel domweg een tegenstrijdigheid op, een tegenstrijdigheid op basis waarvan het onmogelijk discussiëren is. In La Châtelaine de Vergy is de ridder voor een reëel dilemma geplaatst; de bewerker van de Hulthemversie heeft de ridder voor een schijn-dilemma gemanoeuvreerd. De Middelnederlandse bewerker heeft aan het dilemma waarvoor de ridder komt te staan een commentaar toegevoegd. Wanneer de ridder belooft te zullen antwoorden op het maakt niet uit welke vraag die de hertog stellen zal, merkt de verteller op: Ic wane hem noit soe leede / En ghesciede, als dat hijt dede (H vs. 324-325). Meder leunt bij zijn interpretatie zwaar op deze opmerking (p. 58 en 72-73). Zijn conclusie dat de verteller zijn publiek tegemoetgekomen is in de juiste interpretatie van de tekst (p. 74 n. 60), lijkt mij onjuist. Het commentaar is bedoeld om de emoties te sturen en niet de interpretatie. De Middelnederlandse dichter maakt hier gebruik van voorkennis: hij weet al dat de geschiedenis tragisch zal aflopen. Het commentaar dient ter intensivering; de verteller wil de dramatiek benadrukken. Zijn uitlating is eerder emotioneel dan rationeel. Evenzo handelt de verteller in H vs. 769. Wanneer de hertog op het punt staat zijn vrouw te vertellen over het geheim van de ridder, merkt de verteller op: Daer hi sent sere om droefde. Deze prospectie ontbreekt in de Oudfranse tekst. De hertogin zelf verschaft de hertog de munitie waarmee hij de ridder onder vuur kan nemen: zij wijst erop dat van hem niet bekend is dat hij een geliefde heeft (ChV vs. 136-137; G vs. 21-22; niet in H: vgl. vs. 223-236). Wanneer de hertog de ridder ter verantwoording geroepen heeft, denkt hij bij diens ontkenning aan de woorden van zijn vrouw (ChV vs. 211-216; de corresponderende passage in G is niet overgeleverd). Dan richt hij zich tot de ridder met de opmerking dat hij zeker zal weten dat deze wel of niet | |
[pagina 26]
| |
schuldig is aan de misdaad waarvan hij verdacht wordt, indien hij met een eed bevestigt dat hij zal antwoorden op de vraag die de hertog hem zal stellen. De ridder, die inderdaad niet bevroeden kan wat de hertog hem zal vragen, ziet een uitweg en grijpt meteen de geboden kans om zich te rehabiliteren en daarmee zijn geliefde te behouden. In de Hulthem-versie denkt de hertog niet aan de woorden van zijn vrouw maar hij spreekt ze als een argument van hemzelf tegenover de ridder uit (H vs. 291-296). Door de directe rede is het overrompelende karakter van de vraag van de hertog weggenomen. Dat de ridder nu geen flauw vermoeden heeft van hetgeen de hertog hem vragen wil (H vs. 319-321), is dan ook volstrekt ongeloofwaardig. De bewerker van de Hulthem-versie stelt het, onbedoeld, zo voor dat de ridder niet één van de snuggersten is. In La Châtelaine de Vergy vergelijkt de verteller de situatie van de ridder met die van de burggraaf van Coucy (vs. 291-294); in De borchgravinne van Vergi is het de ridder zelf die de toestand waarin hij zich bevindt vergelijkbaar acht met die van de castelein van Coetsi (H vs. 378-384). De strofe uit het lied van de burggraaf van Coucy (ChV vs. 295-302) heeft de Middelnederlandse bewerker niet vertaald. In deze strofe uit het lyrisch ik zijn verdriet om de scheiding van zijn geliefde en om het verlies van de gunsten die zij hem zo rijkelijk verleende; zonder haar zal hij niet kunnen leven.Ga naar voetnoot33 Heeft de Middelnederlandse bewerker zelf een strofe gedicht? Heeft hij een bestaande liedtekst genomen, mede om de mogelijkheid tot zang tijdens de voordracht te behouden? Het element van scheiding komt in het liet van de castelein van Coetsi minder tot uitdrukking; de bewerker heeft dit nu in de aankondiging opgenomen: Dat hi sanc met droefheiden / Doen hi van lieve moeste scheiden (H vs. 383-384). De verwachting ontbreekt dat het hart zal stoppen met kloppen vanwege het verlies (ChV vs. 301). Wel speelt nu Fortuna, avontuere, een rol (H vs. 391) en daarmee lijken de betrokken personages van hun verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen ontheven te worden. Onduidelijk is het overigens welke associaties het lied van de castelein van Coetsi bij een Middelnederlands publiek op kon roepen. Het Oudfranse publiek kon bij La Châtelaine de Vergy denken aan zowel het lied van de burggraaf van Coucy als aan de Roman du Castelain de Couci et de la dame de Fayel, waarin het lied opgenomen is.Ga naar voetnoot34 Naar de mate waarin een Middelnederlands publiek bekend was met het werk van de burggraaf en/of de roman die daarop gebaseerd werd, kunnen we enkel gissen. Wel beschikken we over fragmenten van Van den borchgrave van Couchi, maar daarin wordt een geheel ander verhaal verteld dan in de Oudfranse roman.Ga naar voetnoot35 De hoofdpersoon van de Middelnederlandse roman is een voortreffelijk zanger (fragment Heeswijk, vs. 2024-2033) en misschien is hij ook een minnedichter, wat afgeleid zou kunnen worden uit een gedachte van de burggraaf bij het zien van de vrouwe van Faeljuwele: Wat holpt dat ic vele dichte / Van hare doghet, die ic niet lichte / Ter waerheit en can bescriven (fragment De Pauw, vs. 98-100). Liederen van hem komen in de fragmenten in ieder ge- | |
[pagina 27]
| |
val niet voor, maar waren ze - verondersteld dat de burggraaf dichter was - in de verloren gegane fragmenten soms wel opgenomen? Daarnaast is er sprake van dat nieuwe liet / Twelke van den borchgraven hiet / Hoe hi ghehanghen was te Troes (fragment Atrecht, vs. 317-319), maar de liedtekst zelf ontbreekt in de fragmenten. Kwam deze tekst in de complete roman wel voor? En werd de burggraaf daarin soms sprekend opgevoerd, zodat de bewerker van de Hulthem-versie wellicht hier een strofe uit kon citeren? Volgens De Vries moet de tekst tussen 1330 en 1350 ontstaan zijn, dus enkele decennia na het voltooien van De borchgravinne van Vergi, maar fragmenten van een andere versie met de geschiedenis van de borchgrave van Coetchy dateren waarschijnlijk uit de vroege veertiende eeuw.Ga naar voetnoot36 In beide versies van de roman werd onder meer verteld over een liefdesrelatie, waarbij de man door verraders in discrediet is gebracht bij zijn geliefde; de geschiedenis eindigt met de dood van beide gelieven. In Hulthem is de feodale relatie tussen de hertog en de ridder afgezwakt. In La Châtelaine de Vergy belooft de hertog geheimhouding sor l'amor et sor la foi / Que je vous doi sor vostre hommage (vs. 334-335 [op de liefde en de trouw die ik u op grond van uw leenhulde schuldig ben]), maar dit ontbreekt in Hulthem. Al eerder liet de bewerker van de Hulthem-versie de hertog verklaren dat hij nog liever zijn ogen uit liet steken dan dat hij het geheim zou verklappen (H vs. 413-414) in plaats van dat hij zijn tanden uit liet trekken (ChV vs. 321-322 en G vs. 127) - een wellicht komische noot die hij vond misstaan? De gekscherende opmerking van de zoekende ridder tot de hertog dat deze de burggravin opgesloten heeft (ChV vs. 850), heeft de Middelnederlandse bewerker ook weggelaten. De verteller van La Châtelaine de Vergy sluit het verhaal af met een ondubbelzinnige stellingname. Hij neemt uitdrukkelijk positie in de komende discussie: de tragedie is te wijten aan de ridder omdat hij onthulde wat hij had moeten verzwijgen (ChV vs. 944-950). De bewerker van de Hulthem-versie heeft deze schuldigverklaring weggelaten. In de Hulthem-versie is de aandacht verschoven van de casuïstiek naar de tragiek. De Middelnederlandse bewerker heeft de affectieve kant van het verhaal sterker aangezet ten koste van de dialectische kant. Hij heeft de liefdesrelatie tussen de burggravin en de ridder idyllischer gemaakt. Het dilemma waarvoor de ridder komt te staan heeft hij niet intact gelaten, doordat hij aan de geheimhouding het absolute karakter ontneemt en tegenstrijdige informatie over de mogelijke gevolgen van een onthulling verstrekt. Tevens heeft hij de feodale relatie hertog-ridder afgezwakt. De bewerker van de Hulthem-versie ontwijkt de schuldvraag, tot in het lied van de ‘castelein van Coetsi’ toe. Onder andere met prospecties en de toevoeging van een liedje werkt hij sterker op de emoties van zijn publiek en er is bij hem geen ruimte voor relativering van de dramatiek door een komische noot. | |
PubliekMeder vraagt zich af of het publiek van de Hulthem-versie van De borchgravinne van Vergi het Brabantse hof van hertog Jan III is geweest (p. 74 n. 59). Een toelichting erop | |
[pagina 28]
| |
geeft hij niet; mogelijk combineert hij het overwegend Brabantse dialect met een verondersteld hoofs publiek.Ga naar voetnoot37 Volgens Guest is deze bewerking ‘sophisticated entertainment for a sophisticated, aristocratic audience who knew the game and its rules.’Ga naar voetnoot38 Een dergelijk publiek zal echter eerder naar de Gentse tekst geluisterd hebben. Déze versie van De borchgravinne van Vergi lijkt een tekst voor fijnproevers te zijn, voor een publiek dat goed op de hoogte is van hoofse normen, van de liefdesideologie en van de liefdescasuïstiek; een tekst voor kringen waarin men nog over hoofse liefdesproblemen discussieerde of kon discussiëren. De dichter van de Hulthem-versie is minder vertrouwd met de hoofse voorschriften en vermoedelijk geldt dit eveneens voor zijn (beoogde) publiek. De verteller van La Châtelaine de Vergy benadrukt enkele malen dat het om fin'amors gaat (ChV vs. 12, 439, 784, 808),Ga naar voetnoot39 maar deze liefdesideologie is niet meer het ultieme referentiekader van de Hulthem-versie van De borchgravinne van Vergi. Al eerder constateerde de Werkgroep Vergi van de Universiteit van Amsterdam een ‘vulgariserende tendens’ met betrekking tot deze bewerking.Ga naar voetnoot40 Zij signaleerde al dat het hoofse motief van het helen (celer), waarover de proloog van La Châtelaine de Vergy spreekt, ‘als voorwaarde en opdracht’, in de Hulthem-versie is ‘gevulgariseerd tot een afspraak uit praktische overwegingen’ en dat de verteller in Hulthem duidelijk aangeeft dat de overspelige liefde een mesdaet is. Voorts wees zij erop dat in La Châtelaine de Vergy het initiatief bij de liefdesrelatie tussen de burggravin en de ridder conform de hoofse code uitgegaan is van de ridder (ChV vs. 20-21), terwijl het in Hulthem zo opgevat kan worden dat de burggravin de ridder benadert (H vs. 54-58) en tenslotte dat in Hulthem de hoofse omgangsvormen als zodanig niet herkend zijn - zo onderbreekt de hertog de maaltijd wanneer hij verneemt dat de hertogin ziek is (H vs. 619-625; vgl. ChV vs. 519-521). Daaraan kunnen nog andere wijzigingen toegevoegd worden. Zo heeft de bewerker twee uitvallen jegens vrouwen (H vs. 243-244 en 670-675) ingevoegd.Ga naar voetnoot41 En hij staat relatief omstandig stil bij het samenzijn van de geliefden, zoals hierboven uiteengezet is. Maar bovenal gaat de aandacht van de dichter uit naar de emotionele kant van het verhaal ten koste van de casuïstiek. De dichter - en wellicht zijn publiek - was uitsluitend geïnteresseerd in het aandoenlijke, tragische liefdesverhaal. | |
Religieuze omwerking?De dichter van de Hulthem-versie heeft het verhaal wel veranderd, maar niet omgewerkt tot een religieuze tekst. Een hoofse benadering is niet ingeruild voor een religieuze. Volgens Meder zou het publiek evenwel niet alleen hoofse normen gehanteerd | |
[pagina 29]
| |
hebben, maar de gebeurtenissen ook vanuit religieus perspectief bekeken hebben.Ga naar voetnoot42 Hij gaat enkele malen in op religieuze consequenties van een en ander. Hij gaat klaarblijkelijk uit van een publiek dat het verhaal vanuit een religieuze invalshoek tot zich nam. De ridder noemt zijn relatie met de burggravin een mesdaet (H vs. 377): volgens Meder is de ridder zich ervan bewust dat de liefdesrelatie in christelijke zin ongeoorloofd is (p. 59). Buiten beschouwing laat Meder de vraag of dit niet anderszins, bijvoorbeeld sociaal, opgevat kan of moet worden. Het kan ‘slechts’ gaan om andere opvattingen over het huwelijk.Ga naar voetnoot43 Al te gemakkelijk stelt hij bovendien dat man én vrouw in geval van een verstandshuwelijk een minnaar of minnares konden nemen (p. 55). Dit lijkt toch vooral te gelden voor de man. Het kind dat een man bij een minnares verwekte, was een bastaard, die niet erfgerechtigd was. Maar wanneer, in dit concrete geval, de burggravin zwanger was geworden als gevolg van een buitenechtelijke relatie, dan had de ridder een koekoeksei gelegd. De wettige echtgenoot heeft hoorntjes opgezet gekregen en loopt het gevaar dat hij te schande wordt gemaakt.Ga naar voetnoot44 Meder betrekt nóg een aantal malen de religie bij de beoordeling van het verhaal. Over de afgunstige hertogin merkt hij op dat ze zich schuldig maakt aan één van de zeven hoofdzonden (p. 64). Tevens gaat hij uitvoerig in op het zielenheil van de burggravin (p. 67-69).Ga naar voetnoot45 Op zijn poging haar de hemel in te redeneren valt overigens wel wat af te dingen. Meder trekt geen consequenties uit de provocerende opmerking die de burggravin maakt. Zij zegt (H vs. 906-910): Want waer God comen sekerlike
Selve ute hemelrike
Ende hadde mi ghelooft sijn vroude
Ende ic u daer mede soude
Verliesen, ic hadt weder seit.
De kwalijke lading van deze uitspraak blijkt uit de reactie van Beatrijs, wanneer zij zich in soortgelijke zin uitgelaten heeft: Lief, ic hebbe u soe vercoren,
Men mocht mi dat niet legghen voren,
Dat ic uwes soude vergheten.
Waric in hemelrike gheseten
Ende ghi hier in ertrike,
Ic quame tot u sekerlike!
| |
[pagina 30]
| |
Beatrijs laat er direct op volgen: Ay God, latet onghewroken
Dat ic dullijc hebbe ghesproken!
Die minste bliscap in hemelrike
En es hier ghere vrouden ghelike:
Daer es die minste soe volmaect,
Datter zielen niet en smaect
Dan Gode te minnen sonder inde.
Al erdsche dinc es ellinde;
Si en doeghet niet een haer
Jeghen die minste die es daer.Ga naar voetnoot46
Verder gaat Meder nog in op de theologische implicaties rond de zelfmoord van de ridder (p. 69-70), hij geeft aan dat de hertogin allesbehalve in staat van genade sterft (p. 70) en hij wijst op de penitentie van de hertog, die niet alleen boet voor zijn eigen zonden, maar ook voor de zielen van de gestorvenen (p. 71) - nogal dubieus gezien de opheffing van de orde van de tempeliers in 1312, onder andere na beschuldigingen van ketterij.Ga naar voetnoot47 Meder gaat er in dit verband aan voorbij dat vanuit officieel theologisch standpunt bekeken het feit dat God aan de kant van overspeligen staat toch als provocerend beschouwd moet zijn.Ga naar voetnoot48 Hij signaleert het verschijnsel wel (p. 52 n. 4), maar verbindt er geen consequenties aan. Meder houdt niet of nauwelijks rekening met de wijze waarop het publiek het verhaal recipieerde. Ik meen dat een voordracht beoogd is door een verteller of een voorlezer naar wie het publiek luistert. Er is een essentieel verschil tussen een luisterhouding en een leeshouding. Vragen die op kunnen komen achter het bureau in de studeerkamer bij lezing, vaak na herhaalde lezing, komen niet op bij het luisteren. Luisteraars zijn in de ban van de vertelling, zij hebben in tegenstelling tot lezers en onderzoekers geen gelegenheid tot ‘pauzeren’ voor reflectie. Ook middeleeuwers zullen er zonder meer toe in staat zijn geweest religieuze normen (zeker tijdelijk, bijvoorbeeld tijdens het luisteren naar een goed verhaal) te negeren. Bij bijvoorbeeld het zielenheil sta je niet stil wanneer de verteller, voorlezer of voordrager dit niet naar voren brengt. Je tijdens een voordracht deze vragen stellen en erover nadenken betekent simpelweg dat je een deel van het verhaal mist, want de verteller gaat intussen gewoon door. Aan het hoofse kader daarentegen refereren de vertellers van La Châtelaine de Vergy, het Gentse fragment en, zij het in veel mindere mate, de Hulthem-versie van De borchgravinne van Vergi wel. Een publiek van kenners, zeker als het geoefend is in het jeu parti, zal direct en zonder veel moeite op dit terrein de consequenties van het verhaalde overzien hebben. | |
[pagina 31]
| |
Bij wijze van slot‘'t Is een knoeier,’ oordeelt Van Loey over de dichter van de Hulthem-versie van De borchgravinne van Vergi.Ga naar voetnoot49 Gerritsen daarentegen meent ‘dat de bewerker zijn Oudfranse origineel op een creatieve en in poëtisch opzicht bijzonder knappe wijze heeft bewerkt.’Ga naar voetnoot50 Een verantwoording ontbreekt; het oordeel van Gerritsen is gebaseerd op steekproeven. In het midden blijft het om welke plaatsen het gaat en wat de aard daarvan is (versregels, grotere passages, willekeurige plaatsen of enkele van de ‘eigen accenten’).Ga naar voetnoot51 Wie echter enerzijds ziet met wat voor raffinement La Châtelaine de Vergy verteld wordtGa naar voetnoot52 en anderzijds de bijwerkingen van de ‘eigen accenten’ in Hulthem in ogenschouw neemt, betwijfelt of nog wel ‘hetzelfde verhaal’ verteld wordt en vraagt zich af of Gerritsen de dichter van de Hulthem-versie niet te veel eer geeft.Ga naar voetnoot53 | |
RésuméDe La Châtelaine de Vergy deux versions en moyen néerlandais nous ont été transmises. Le texte qui est conservé à Gand n'est qu'un fragment mutilé. Cette version-ci de De borchgravinne van Vergi est une traduction qui ne diffère du récit français que sur des points secondaires. En nous basant sur la fonction de jeu parti qu'on a supposée pour La Châtelaine de Vergy, nous pouvons attribuer la même fonction au fragment de Gand. L'adaptation dans le manuscrit-Van Hulthem diffère sur des points essentiels. Ce texte-là exige moins de connaissances de la courtoisie et de l'idéologie de la fin'amors. Le caractère des changements est tel qu'on peut supposer que le poète et son public ne s'intéressaient pas à la casuistique mais seulement à l'intrigue tragique.
Adres van de auteur: Fresiastraat 38 nl-2981 bl Ridderkerk |
|