Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
1 InleidingDirc Potter is een geboren verteller. Dat bewijst hij keer op keer, met name in zijn hoofdwerk Der minnen loepGa naar voetnoot1. Maar ook in Blome der doechdenGa naar voetnoot2 laat hij zich wat dat betreft niet onbetuigd. Steeds wanneer hij zijn theoretische uiteenzettingen in beide werken onderbreekt om ter toelichting een concreet voorbeeld te geven krijgt zijn tekst meer vaart en laat de lezer zich bij wijze van spreken als vanzelf meevoeren. Zijn derde werk Van Mellibeo ende van sinre vrouwen PrudenciaGa naar voetnoot3 bevat geen vertellingen. Wel is het werk zelf, bij alle beschouwelijkheid, in feite één doorlopend verhaal, maar daar gaat het nu niet om. Aan die vertellingen is nog betrekkelijk weinig aandacht besteed. In 1979 heb ik in mijn dissertatie een overzicht gegeven van de vrij magere stand van zaken met betrekking tot de verhalen die in Der minnen loep verteld worden.Ga naar voetnoot4 Op enkele ervan is toen in het boek wat nader ingegaan.Ga naar voetnoot5 Sedertdien is er wat het onderzoek van de verhalen betreft niet zo heel veel gebeurd. De vertellingen uit het derde boek van Der minnen loep zijn ter sprake gebracht in de in 1983 verschenen editie van dat boek.Ga naar voetnoot6 Warnar is nader ingegaan op het verhaal over Semiramis en haar zoon (Boek iii, vs. 833-909) en heeft ook gewezen op de geschiedenis van Vergilius | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
en Lucrecia (Boek i, vs. 2515-2686).Ga naar voetnoot7 En Van Oostrom heeft in het hoofdstuk ‘Dirc Potter’ in Het woord van eer aan enkele verhalen gerefereerd.Ga naar voetnoot8 Wat Der minnen loep betreft is dat het wel zo ongeveer.Ga naar voetnoot9 Voor Blome der doechden is de oogst nog magerder: opnieuw Warnar en Van Oostrom en nog een tweetal artikelen.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||
2 Sabina en FloridamasEen van de vertellingen die nog weinig aandacht heeft gekregen is de geschiedenis van Sabina en Floridamas, die voorkomt zowel in Der minnen loep als in Blome der doechden.Ga naar voetnoot11 Alleen Jan ten Brink heeft er bij zijn bespreking van de verhalen uit Der minnen loep wat uitvoeriger bij stilgestaan.Ga naar voetnoot12 Daar kom ik nog op terug. Verder wordt er door Van Oostrom enkele keren naar verwezen.Ga naar voetnoot13 In deze bijdrage plaats ik de vertellingen uit beide bronnen in hun context en neem ze in extenso over. Dan volgt een inventarisatie van de verschillen en een vergelijking van de twee versies. Ten slotte ga ik in op de bron van het verhaal en de problematiek die daarmee samenhangt. | |||||||||||||||||
3 Sabina en Floridamas in Der minnen loepPotter behandelt in het tweede boek van Der minnen loep de goede minne, dat is de liefde tussen vrouw en man, meisje en jongen, vóór het huwelijk. Hij onderscheidt daarbij vier trappen. Eerst is er de ontmoeting in het gezelschap van anderen: de twee zien elkaar en er ontstaat genegenheid. De tweede fase is die van de iets intiemere kennismaking: verliefd gepraat en wat kussen bij een rendez-vous-à-deux inden gairde (Boek ii, vs. 1167). Het derde stadium wordt bereikt als de gelieven | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
naar boven, in die camer (Boek ii, vs. 1565), gaan en daar op bed het liefdesspel spelen, maar zo, dat het niet tot de coïtus komt. De daad namelijk is voorbehouden aan gehuwden: zij is de hoogste trap van de goede minne, bij Potter de gheoerlofde minne genoemd. Voor deze hoogste trap van de goede minne heeft hij een apart boek gereserveerd, het vierde. In de verzen 1561-1810 van Boek ii zegt Potter - of beter, binnen de fictie van het verhaal, de verteller - dat hij ervan op de hoogte is, dat sommigen zijn oordeel omtrent de voltrekking van de liefdesdaad vóór het huwelijk als beuzelpraat beschouwen. Zij achten de hechte band tussen twee gelieven het belangrijkst: wie het plan heeft te huwen mag best tot het vierde stadium overgaan. Maar de ikverteller van Der minnen loep is het met hen oneens, want zulk gedrag verzwakt de eer - het gaat ten koste van je reputatie - en wie het weet geheim te houden moet wel beseffen dat het in elk geval doodzonde is. Daar komt nog bij dat het voortijdig de honger stilt: het nieuwe is er straks vanaf... Hoe dat zij, zo vermaant de verteller, laten zij die verder gaan dan het derde stadium er tenminste voor zorgen dat ze hun goede naam naar buiten behouden, ook al is het dan voor God zonde. Maar wat de verteller betreft, zijn les is dat men zich onthoudt van ‘proeven’: die gereserveerdheid zal vreugde en voordeel brengen. Onmiddellijk hierna volgt het verhaal van Sabina en Floridamas.Ga naar voetnoot14 1811[regelnummer]
Ic wil des gheloven wail,
Dat voertijts tot sommigen mael
Ganse liefde in truwen fijn
Tusschen den ghenen heeft ghesijn,
1815[regelnummer]
Die stonden in dat vierde slot.
Elck dient bij sonder sinen God.
Soe wael dient Gode Hein ende Han,
Ghelijck doet een begheven man,
Al staet die een in hogher scouwe.
1820[regelnummer]
Ic wil van overdraghender trouwe
Segghen, dair ic off hebbe ghehoirt,
Ende is een waerachtich woert,
Als ons die geesten claer belyen.
In ouden stont was in Suryen
1825[regelnummer]
Een coninc moghende ende vry:
Demetrius soe hetede hi.
Dat rijck had hi in sinen handen
Ende was bekant in menighen landen.
Nu was dair een eerbair wijff,
1830[regelnummer]
Die horen knecht beroefde tlijff;
Mer dat quam onnoselic toe
Ende ic wil u segghen hoe.
Dat guede wijff was nuwelijc
Weduwe gheworden ende was rijck.
1835[regelnummer]
Sabina so was sij gheheten.
Van horen ghestande suldi weten.
Een eynichGa naar voetnoot15 vruntkijn hadsi vercoren
Vrisch, niet rijck, maer wail gheboren,
Daer sij veel vreuchden mede dreeff,
1840[regelnummer]
Want hi hoer tru ende stede bleeff.Ga naar voetnoot16
Ic versta wel dat hi was
Gheheten Floridamas.
Elck was den anderen wel te wille.Ga naar voetnoot17
Sij hadden heymelic endeGa naar voetnoot18 stilleGa naar voetnoot19
| |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
1845[regelnummer]
Malcanderen ghedient menigen dach:
Nu, sint davonture versach,Ga naar voetnoot20
Dat si allene was ende vrij
Uten bande, so woude sy
Hoeren lieven vrient teen manne trouwen,
1850[regelnummer]
Ende dede enen schonen camer buwen
Ende dien costelijck bemalen,
Om hem rijckelick tonthalen.
Op een tijt sij daer boven ghinc,
Daer die wercluden deden hoir dinck,
1855[regelnummer]
Ende raecte ymmer mitten voet
Enen bile, die beneden woet
Ende viel den knecht op sijn hoeft,
Dattet recht midden wert ghecloeft.
Die knecht most daer verliesen tlijff.
1860[regelnummer]
Daer wort ghevanghen tgoede wijff.
Men leydse vast in sekeren banden:
Want naden recht vanden lande
So hadsi dat lijff verboert.
Floridamas was seer ghestuert,
1865[regelnummer]
Sijn herte dochte hem al verganghen
Om dat Sabina was ghevanghen.
In groten druck endeGa naar voetnoot21 sorghen
Ghinc hi wanderen alle morghen
Inden tempel ende bat den goden,
1870[regelnummer]
Dat sij hoer hulpen uuten noden.
Hi en conde hoer helpen noch daren,
Want hi en dorst niet openbaren
Dat him int herte was so banghe.
Inden karker lach si langhe:
1875[regelnummer]
Want, om dat si was vermaert
In eren ende van goeder aert,
So en deedmen hoer gheen haestichede
Mit rechte an live noch an lede;
Mer haer leven lach dair an.
1880[regelnummer]
Up een tijt sprac sij den man,
Die meyster was vanden ghevangen
Ende seyde: ‘Vrient, nu wilt doch ganghen
Totten coninc op desen til
Ende bidt hem, off hi comen wil
1885[regelnummer]
Spreken mit enen ghevanghen wive.’
Die meester zwoer bij sinen live,
Na dien dat hoir dat was ghenaem
Hi soudet doen, watter off quaem:
Si waer so dueghende ende so edel,
1890[regelnummer]
Liet hi dat, hi waer een snedel.
Dus liep hi totten coninc schier
Ende seyde hem die manier
Als hem Sabina hadde ghebeden.
Die coninc lachende ghinc beneden
1895[regelnummer]
Dueghentlic ende woude horen
Wat dat wijfkijn hadde voren.
Hij vraechde, wat dat waer haer noot.
Sij sprac: ‘Edel vorste groet,
Al hebbe ic hier ghewoent mijn daghe,
1900[regelnummer]
Ic bin hier vreemt van maghe,
Gheen kinder soe en heb ic mede.
Ic wort gheboren van deser stede
Omtrent viertich deser milen:
Ic woude gaerne darwairts ylen
1905[regelnummer]
Om te maken mijn testament.
Mijn ouders woenen dair omtrent:
Ic woude mijn stucken gheerne reyden,
Dat sij mit lieve van ene scheyden
Ende deylen mochten minen goede
1910[regelnummer]
Sonder twist off onghemoede.
Woudi my uwen oerloff gonnen
Tot dat vijftien daghe omme ronnen,
Ic woude hier weder comen an
Sonder twivel, ende sterven dan
1915[regelnummer]
Alst u docht wesen rechtens tijt.’
Dit docht den coninc nuwe vijt,
| |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
Dat dit wijff dach woude gheren,
Ende antwoerde haer half in scheren.
‘Wijfkijn,’ sprac die coninck goet,
1920[regelnummer]
‘Du biste selve des wail vroet,
Dat recht moet hebben sinen loop;
Mer hebstu erghent enighen hoop
Off enich ghetru an enen vrient,
Die du so wail moechs hebben ghedient,
1925[regelnummer]
Dat hi een verbant ane ghinghe
Die wile du dedes dine dinghe
Ende quame voer di hier inder hecht,
Ende soude dulden sulken recht
Dattu selve soudes ghedoghen,
1930[regelnummer]
Oftu niet weder en quaems voer oghen:
Vindes du sulken vrient int leven,
So sal ick di oirloff gheven,
Also du hebs begheert an my.’
Die coninc meynde wel, dat sy
1935[regelnummer]
Nymmermeer die mensche en vonde,
Die hem voer hair also verbonde.
Te hant heeft sij een bode ghesent
Om Floridamas haren vrent,
Die dair tot hair quam te hant.
1940[regelnummer]
Vriendelick nam sy hem bijder hant
Ende sprack hem toe van deser dinck,
Die hoir wail gonde die coninck,
Op dat si enen vrient mochte vinden,
Die him dair voer hair woude verbinden.
1945[regelnummer]
Die trouwe was so groot in beyden,
Dat die zake was goet te reyden.
Hij dede al dat sij hem bat
Ende hij ghinc sitten daer sij sat.
Die coninck gaff den wivekijn
1950[regelnummer]
Vijftien daghen lanck termijn.
Waert dat sy binnen dier tijt
Niet weder en quaem, des seker sijt,
So soude Floridamas tlijff
Verloren hebben voer dat wijff.
1955[regelnummer]
Och! hoe wael kende hi die trouwe,
Die sy droech, die doeghende vrouwe!
Hine twivelde niet dair an,
Si en souden wail verlossenen dan.
Ende off des doch niet en viel,
1960[regelnummer]
Soe was hi noch ghevreest sijn siel,
Want hi liever hadde te sterven,
Dan sy vanden live soude bederven.
En was dat gheen ghetruwe daet,Ga naar voetnoot22
Soe en weet ic niet waer truwe staet.
1965[regelnummer]
Al waren sy in die vierde line,
Noch prisic betGa naar voetnoot23 die lieve Sabine
Dan Hecuba, die moerderinne,
Off enighe ghelike hoerre sinne.
Ic blijffs daer bij tot alre stonde
1970[regelnummer]
Dat manslacht, moirt, is meerreGa naar voetnoot24 zonde,
Ende verradelike daet,
Die anGa naar voetnoot25 smannes live gaet,
Dan die natuerlicke ghenoecht
Diemen oick in sonden vuecht.
1975[regelnummer]
Daer en mach my niemant bringhen aff;
Maer ic en prise niet eenGa naar voetnoot26 caff,
Datmen tproefsel nimtGa naar voetnoot27 te voren,
Daermen twachten heeft vercoren.
Dat gaet daer hene.Ga naar voetnoot28 Nu is Sabine
1980[regelnummer]
Ghelossent uut des karckers pine.
Den dach heeft sy an ghenomen
Ende is tot horen maghen ghecomen,
Dien harde lede was te moede
Om hoirre vanghenisse ende armoede,
1985[regelnummer]
Dair sy onnoselicken in quam.
Hoir erfnamen sy bij een nam
Ende beschickede al hoir zaken
Als sy bescheydelicste conde maken.
Goets tijts voerden lesten dach
1990[regelnummer]
Ghebuerde dair een groot beclach.
Si nam oerloff an horen bloede
Ende keerde weder, die waerde goede,
Ende woude lossenen haren vrient,
Die hoir in trouwen hadde ghedient.
| |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
1995[regelnummer]
Veel liever had zy te sterven
Dan Floridamas te derven.
Doe sij weder quam inder stadt,
Dat volck wort al van wonder mat.
Die mare ghinc thans voerden coninc,
2000[regelnummer]
Dien sere verwonderde van dese dinck,
Want hi nye en hadde ghehoirt
Van sulker truwen spreken voert.
Sabina haeste haer ten hove
Voirden coninc van groten love
2005[regelnummer]
Ende gheerde datmen Floridamas
Lossede uut der vanghenisGa naar voetnoot29 cas,
Want sy weder woude gaen
Ende laten hair inden yser slaen
Also sy danen was ghescheyden.
2010[regelnummer]
Die coninc hietseGa naar voetnoot30 een luttel beyden
Ende sachse mit goeden oghen an:
Hi bedochte die trouwe vanden man,
Dien hi dede sine vriendinne
Ende als hi ghewoech die starcke minne
2015[regelnummer]
Die twisschen beyden stont so vast,
Dat elck liever hadde den last
Dan dander dair in waer ghebleven,
Sprac hi: ‘Ic wil dit al vergheven,
Wijff, dattu moechs hebben misdaen,
2020[regelnummer]
Up dat die minne mach bliven staen,
Dairmen billic off spreken sal
Ende lovent over die werlt al.
Ic gheve di weder lijff ende leven;
Mar du sals goede soene gheven
2025[regelnummer]
Des doden maghen, na dat buert
Ende van ghewoenten dat behoirt.
Alsmen goede ghewoente doet,
Mit recht dan nyemant claghen en moet.
Wyen dat vol gheschiet mit recht
2030[regelnummer]
Ende mit goeder ghewoente echt
Die heeft billicx niet te claghen.’
Floridamas wart uut gheslaghen.
Sij waren beyde zeer verhuecht
Ende danckeden den coninc sijnre doecht,
2035[regelnummer]
Die hi ghenadelic hadde ghedaen
Ende sijn beyde thuus ghegaen:
Want mit deser vreemder maer
Soe worden hoir saken openbair,
Soe dat sy daer rechte voert
2040[regelnummer]
Malcanderen truweden in die poort.
Hoer vrienden waren in vroechden ru,
Die oude vreuchde wart weder nu,
Ende dreven menighe vreuchden scijn
Recht of het nye en hadde ghesijn.
2045[regelnummer]
Daer was trouwe ende trouwe was daer,
Die minne was guet ende vreuchden baer.
Al was sy inden vierden graet,
Soghedaen en was niet quaet.Ga naar voetnoot31
Enkele vertalingen. 1815 ‘die (al) in het vierde stadium waren’; 1817 Hein ende Han: ‘de gewone man’; 1819 scouwe: ‘schouwing’ of ‘aanzien’; 1820 overdraghender: ‘uitzonderlijke’; 1831 ‘maar dat gebeurde per ongeluk’; 1833 nuwelijc: ‘sinds kort’; 1836 ghestande: ‘omstandigheden’; 1837 ‘Eén geliefde had zij’; 1844-1845 ‘Zij hebben in alle stilte lange tijd een relatie onderhouden’; 1846 ‘daar nu Fortuna had gezorgd’; 1851 ‘en die duur beschilderen’; 1855-1857 ‘en raakte met haar voet precies een bijl, die viel en terechtkwam op ...’; 1861 ‘Men sloeg haar in de boeien’; 1863 ‘had zij haar leven verbeurd’; 1864 ghestuert: ‘ontsteld’; 1865 ‘hij dacht dat zijn hart zou bezwijken’; 1871 ‘Hij kon helemaal niets voor haar doen’; 1875-1876 ‘omdat zij in aanzien stond en van goede afkomst was’; 1879 ‘maar haar leven hing daar vanaf’; 1881 meyster: ‘de baas’; op desen til: ‘nu’; 1887 ‘omdat zij dat zo graag wilde’; 1890 snedel: ‘slecht mens’; 1892 die manier: ‘het verzoek’; 1895 Dueghentlic: ‘luid’ (bij lachende); 1900 ‘ik heb hier geen familie’; 1902-1903 ‘Ik werd geboren zo'n veertig mijl hiervandaan’; 1908-1909 ‘zó, dat zij in goed overleg mijn bezit zouden scheiden en verdelen’; 1910 onghemoede: ‘ruzie’; 1915 ‘als u het tijd acht voor de berechting’; 1916 nuwe vijt: ‘iets nieuws’; 1917 ‘dat deze vrouw uitstel wilde hebben’; 1918 in scheren: ‘voor de grap’; 1923 | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
ghetru: ‘vertrouwen’; 1924-1926 ‘met wie je zo'n goede relatie hebt dat hij een overeenkomst zou sluiten voor de periode dat jij je zaken zou afhandelen’; 1930 ‘als je niet zou terugkomen’; 1946 ‘dat de zaak goed viel te regelen’; 1965 line: ‘stadium’; 1966 bet: ‘veeleer’; 1968 ‘of een soortgelijk iemand’; 1972 ‘die iemand het leven kost’; 1973-1974 ‘dan het samenslapen in zonden’; 1976-1978 ‘maar ik prijs volstrekt niet dat men tevoren “proeft”, terwijl men zou behoren te wachten’; 1979 ‘Dat (wachten) gaat voorbij’; 1981 ‘De termijn heeft zij op zich genomen’; 1984 armoede: ‘ongeluk’; 1985 onnoselicken: ‘onschuldig’; 1988 ‘zo nauwkeurig als zij kon’; 1998 ‘stonden de inwoners verstomd’; 2006 ‘verloste uit de gevangenis’; 2012 bedochte: ‘dacht aan’; 2014 ghewoech: ‘overwoog’; 2025 na dat buert: ‘als passend is’; 2026 ‘en naar gewoonte behoort’; 2027 doet: ‘zich houdt aan’; 2030 echt: ‘bovendien’; 2032 ‘Floridamas boeien werden geslaakt’; 2034 doecht: ‘weldaad’; 2037-2038 ‘en zo werden met dit opvallende gebeuren hun “zaken” bekend’; 2041 ru: ‘uitgelaten’; 2046 vreuchden baer: ‘vreugdevol’. De geschiedenis draait om de trouw. Daar kan geen misverstand over bestaan. Floridamas heeft alles voor Sabina over en wil zelfs in haar plaats sterven, maar twijfelt er ook niet aan dat zij haar belofte om op tijd terug te keren gestand zal doen. Zij van haar kant houdt zich inderdaad aan die toezegging. Liever sterft zij zelf dan dat hij ter dood zal worden gebracht. Dit hele verhaal rond gevangenis, verzoek om uitstel, borgstelling, twee weken verlof, terugkeer en gelukkige afloop, vindt z'n aanleiding in het ongeluk met de bijl. Dat heeft naden recht vanden lande (vs. 1862) juridische consequenties: Sabina heeft haar leven verbeurd. Demetrius verklaart expliciet dat het recht zijn loop moet hebben (vs. 1921) en als hij aan het eind toch ghenadelic (vs. 2035) vergiffenis schenkt en Sabina weder lijff ende leven (vs. 2023) geeft, eist hij wel dat zij goede soene gheven (vs. 2024) zal aan de familie van de dode. Maar als dat gebeurd is moet de rechtszaak ook als volledig afgedaan worden beschouwd. In één zin zou alles zo samengevat kunnen worden: de kern van het verhaal - de wederzijdse trouw van Sabina en Floridamas - is ingebed in een juridische casus. | |||||||||||||||||
4 Sabina en Floridamas in Blome der doechdenDezelfde geschiedenis treffen we als gezegd ook aan in Blome der doechden, het prozatraktaat waarin Potter paarsgewijze deugden en ondeugden bespreekt en zijn theoretische uiteenzettingen met exempelen stoffeert. Sabina en Floridamas wordt daar verteld aan het slot van het hoofdstuk over de liefde: ‘Vander ierster ende een goede bloem genoemt minne’.Ga naar voetnoot32
1Vander mynnen coempt mij een exempel inder ghedachten dat ic 2ghelesen hebbe inden ouden hystorien. Hoe dat bij tijden des conincs | |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
3Democrius een eerbaer vrouwe binnen Romen woenachtich was, van 4buyten gheboren, gheheiten Sabina, die nae haer ierstens mans doot 5eenen eerbaren man lief hadde ende hij haer weder, in sulker mynnen 6ende werdicheit dat si elc anderen neemen wouden in wettachtigher 7echtscap. Ende als haer tijt van rouwen nae haere seeden omme comen 8was, also dit salighe wijf haer huys dede tymmeren teghen die feeste 9van haerre toecomender bruloft. Doen ginc sij eens opter cameren 10boven, die noch niet volmaect en was bij haeren wercluyden, soe dat 11sij onwetende eenen aex mitten voeten raecte. Ende die selve aex viel 12neder eenen vanden knechten opt hoeft ende hij sterff vander 13quetsinghen. 14Dit vernamen der heeren knapen ende vinghen dit onnoesel wijf 15als dieghene die haer lijff verbuert hadde nae rechte der stad van 16Romen. 17Als sij dus ghevanghen was ende bekende dat sij sterven 18moeste, bat sij den goeden coninc dat hij haer xv daghe respijts 19verleenen woude om tot horen ouderen ende maghen te gaen buyten 20der stad daer sij wonde en een dorpe. Sij woude doch gherne weder 21comen ende lijden vonnes van haren lijve. Want sij haer testament voer 22haer doot bescicken wolde mit haeren erfnamen. Doe sprac die coninck 23al lachende: ‘Ja, vrouken, dat sal dij wel gescien op dattu eenen vrient 24hebst die voer dij gae sitten inden stock ende liden die selve sentencie 25die over dij gaen soude.’ Sabina antworde den coninck weder ende 26seide dat sij eenen ghetruwen vrient hadde, die sij wel wiste dijt haer 27niet weigheren en soude. Sij dede den ghenen comen - ende was 28gheheiten Floridamas - ende seide hem haer begheren ende des 29conincs. Doen antworde Floridamas, die sijn lieve vriendinne te vollen 30betrouwede, ende ginc voer haer sitten, optgelove van haren goeden 31worden ende woude den doot smaken voer hair, wart dat sij niet weder 32en quame alsoe sij hem beloefde. 33Sij ginc ende dede haer dinghen die sij voer haer doot bescicken 34woude. Eer sij twee daghe uut gheweest hadde, soe wist 35allen die stad van deser saken te spreken: hoe Sabina uut der stad 36ghetogen was daer Floridamas voer ghebleven was op sulke trouwe 37ende ghelove als in hen beiden bloyende was in goeder doecht. 38Ende eer haer tijt omme quam, soe nam sij groten orlof aen haer 39ouders, aen hare maghe ende aen haer vriende daer sij van jonx bij 40ghewoent hadde, die mit seer groten rouwe van haer scieden. Ende sij 41quam goets tijts binnen haren termijn te Romen openbaerlijc, daer 42haer menich goet mynsche volghede, die mit haer ghinghen ten 43paleyse. Ende als die rechtverdighe coninc dat sach ende mit groeten | |||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||
44wonder overdachte die overdragende mynne ende volcomen trouwe 45daer lijf ende goet aen lach, soe was hij des int hertte verblijdt ende 46vergaff haer die sake, ende dede hoer ende den goeden man eer ende 47werdicheit, om dat die edel vaste mynne niet ghescheiden en soude 48werden van hen beiden. Draecht goede mynne ende setse in Gode.
50[regelnummer]
Sij sal u vrien uut alle node.
Eest dat ghij valsche mynne draecht,
Ghij wert ins duvels stockGa naar voetnoot33 ghejaecht.
| |||||||||||||||||
5 De verschillen tussen de beide versies: een vergelijkingHet mag dan gaan om dezelfde geschiedenis, er zijn heel wat verschillen tussen het verhaal in Der minnen loep en dat in Blome der doechden. Ik loop de beide versies van het verhaal daar eerst uitvoerig op door en ga er daarna pas op in. Zo'n opsomming is weinig boeiend, maar kijken met de loep kan nooit kwaad.
| |||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||
Als we de verschillen tussen de twee teksten globaal bezien, is één ding meteen duidelijk: de vertelling in Der minnen loep is uitvoeriger. Er zijn niet alleen meer details (zie bij voorbeeld onder b, e, f en j), maar er zijn ook en vooral stukken die in Blome der doechden helemaal niet voorkomen (zie g, h, i, m en q). Anderzijds zijn er ook wel enkele plaatsen aan te wijzen waar Blome der doechden iets meer heeft: het verhaal dat Floridamas Sabina's plaats heeft ingenomen in de gevangenis gaat als een lopend vuurtje door de stad (zie sub n); verder wordt Sabina bij haar gang naar het paleis gevolgd door ‘menich goet mynsche’ (zie onder o); en de koning wordt expliciet een rechtverdighe coninc genoemd (zie bij p). Dit ‘meer’ valt echter in het niet bij de uitvoerigheid die we in Der minnen loep aantreffen. Dat het verhaal in Potters berijmde liefdestraktaat niet alleen veel uitvoeriger maar ook veel levendiger en, om dat woord maar eens te gebruiken, spannender is, behoeft eigenlijk geen betoog. Wie de verhalen na elkaar leest constateert het simpelweg en zal zich waarschijnlijk nauwelijks afvragen waardoor dit komt. Het lijkt mij dat de gedetailleerdheid hier zeker meespeelt, maar ongetwijfeld is ook van belang het feit dat er in Der minnen loep meer directe rede voorkomt. De belangrijkste oorzaak echter is waarschijnlijk te zoeken in de ‘vertragingstactiek’. De vertragingen ontstaan door de toelichtingen die de verteller meent te moeten geven (bij voorbeeld vs. 1836-1840, 1843-1845), maar vooral door de onderbrekingen en uitweidingen. Zo wordt bij voorbeeld de gang vertraagd en de spanning omtrent de afloop opgevoerd door het gedeelte dat loopt van vers 1864 tot vers 1893: Floridamas' zorg, zijn dagelijks gebed in de tempel, de duur van de gevangenschap, Sabina's verzoek aan de gevangenbewaarder en diens reactie daarop. Ook het gesprek tussen Sabina en de koning (vs. 1896-1933), dat in extenso in de directe rede wordt weergegeven, bevordert de snelle afhandeling niet. Hetzelfde geldt voor een onderbreking als in de verzen 1963-1979: de verteller legt uit dat hij zondig sexueel genoegen aanzienlijk minder kwalijk vindt dan alles wat met moord en doodslag te maken heeft. Dientengevolge loopt de spanning op, de lezer of toehoorder wordt ongeduldig. Maar de belangrijkste vraag rond alle verschillen is die naar het waarom. Waarom wordt het verhaal in Der minnen loep zo, en in Blome der doechden zus verteld? Antwoord: het gaat om de functie. De geschiedenis van Sabina en Floridamas in Der minnen loep dient een ander doel dan dat in Blome der doechden. In het tweede boek van zijn traktaat over de intermenselijke liefde houdt Potter zich bezig met wat hij de goede minne noemt, zo ongeveer de relatie in verkeringsen verlovingstijd, waarbij er naar zijn oordeel nog geen sprake behoort te zijn van de samenslaap. | |||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||
In Blome der doechden is van een heel andere context sprake. In dit traktaat gaat het om uiteenzettingen over goed en kwaad binnen het geheel van de christelijke leer. Deugden en ondeugden worden omschreven, en het betoog wordt onderstreept met uitspraken van vele autoriteiten, opdat de lezer des te meer overtuigd wordt. En juist als in Der minnen loep wordt de ‘theorie’ toegelicht met concrete voorbeelden, exempelen. Dat gebeurt ook in het eerste hoofdstuk, dat de minne behandelt en waarin aan het eind het verhaal over Sabina en Floridamas verteld wordt. Potter toont in dat hoofdstuk aan zijn lezers het hele spectrum van het begrip ‘minne’ en met dit exempel presenteert hij een voorbeeld van overdragende mynne ende volcomen trouwe daer lijf ende goet aen lach. Dat is de kern en alleen de kern van de geschiedenis is in feite van belang. Het verschil in context tussen de twee verhalen komt globaal hierop neer: in beide staat de trouw centraal, maar in Der minnen loep gaat het om een min of meer hoofse, voorhuwelijkse verhouding, waarbij echter de lichamelijke huwelijkse geneugten al worden geconsumeerd. Dezelfde ‘heidense’ vertelling moet in Blome der doechden binnen de daar gegeven christelijke context uitsluitend de liefde en trouw demonstreren. Daarom is bij de hele voorhuwelijkse relatie in Blome der doechden alleen maar sprake van de tijd dat Sabina al weduwe was: zij en Floridamas kregen pas in die periode elkaar lief, en wel in sulker mynnen ende werdicheit dat si elc anderen neemen wouden in wettachtigher echtscap (zie sub c). De hele kwestie rond het ‘vierde stadium’ uit Der minnen loep is in Blome der doechden niet aan de orde. De hoofse en wereldse entourage speelt hier niet. Sabina en Floridamas zijn in de Blome beiden slechts eerbaer en de koning is alleen maar koning, nadere aanduidingen zijn overbodig (zie bij b). Maar in de wereldlijke context van Der minnen loep is het niet van belang ontbloot te wijzen op grootheid en macht van de koning, op het feit dat Sabina rijk is en Floridamas weliswaar niet rijk, maar jeugdig en wail gheboren (zie onder b); en in het berijmde liefdestraktaat is niet voor niets sprake van enen schonen camer, van costelijck bemalen en rijckelick onthaal (zie bij d); ook de mededeling dat Sabina een bode zendt naar Floridamas (zie sub k) en dat zij haar geliefde vriendelick [...] bijder hant neemt (zie sub 1) past in deze wereldlijke, hoofse, sfeer. Daartegenover staat in Blome der doechden dat er na de dood van de echtgenoot eerst een periode van rouw in acht wordt genomen voordat er gewerkt wordt aan het huis met het oog op de aanstaande bruiloft (zie onder d). Rouw komt in Der minnen loep niet ter sprake, mogelijk omdat er voor de dood van de echtgenoot al een liefdesrelatie tussen Sabina en Floridamas bestond. Dat er binnen de context in Der minnen loep herhaaldelijk op de trouw gewezen wordt (zie bij 1) is vanzelfsprekend: Potter wil duidelijk maken dat hij het weliswaar in principe oneens is met voortijdige sexuele intimiteit, maar hij wil eveneens onderstrepen dat de trouw van twee gelieven hem zeer na aan het hart ligt. In dat kader moet ook zijn uitval tegen moord en doodslag worden gezien: geef mij, haar onjuiste gedrag ten spijt, die lieve Sabine maar, zo zegt hij, van Hecuba, die moerderinne moet | |||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||
ik niets hebben (vs. 1966-1967), want als het nu écht om zonden gaat... Natuurlijk zijn hiermee niet alle verschillen tot in detail verklaard. Op één ding zij nog wel expliciet gewezen: de opmerkelijke aandacht voor rechtskundige aangelegenheden in het verhaal zoals Potter dat vertelt in Der minnen loep. In Blome der doechden is het recht niet geheel afwezig - dat zou ook niet kunnen, gezien de inhoud van het verhaal - maar het blijft veel meer impliciet. In Der minnen loep echter wordt het diverse keren naar voren geschoven. Ik wijs met name op de volgende punten.
Ik heb voor deze ‘juristerij’ (waarbij hierboven alleen de meest in het oog springende gevallen zijn genoemd) geen precieze verklaring. Wel heeft het zonder twijfel met de persoon van de auteur te maken, die niet alleen ‘scriver van den bloede’ - griffier - maar ook baljuw is geweest. Hij weet waar hij het over heeft, maar waarom hij zich geroepen acht op deze plaats zo uitgesproken juridisch te werk te gaan wil mij niet duidelijk worden.Ga naar voetnoot37 De verschillen tussen de twee versies van de geschiedenis van Sabina en Floridamas zijn in het voorgaande niet uitputtend onderzocht, en een verklaring van alle verschillen is niet gegeven, maar wel is duidelijk geworden dat het vooral gaat om de functie die het verhaal binnen de context heeft. Potter gaat wat dat betreft zeer strategisch te werk. | |||||||||||||||||
6 De bron van het verhaalHet zal de lezer niet ontgaan zijn, dat bij de vergelijking van de twee verhalen verschilpunt a niet behandeld is: in Der minnen loep speelt het verhaal zich af in Syrië ten tijde van koning Demetrius, in Blome der doechden is sprake van koning Democrius in Rome. Als bron voor het eerste verhaal wordt gegeven die geesten (vs. 1823), voor het tweede ouden hystorien (r. 2). Dat is allemaal rijkelijk vaag. ‘Demetrius’ en ‘Democrius’ kunnen betrekkelijk eenvoudig gekoppeld worden, want ‘et’ kan door een kopiist heel goed als ‘oc’ en ‘oc’ zeer wel als ‘et’ gelezen worden. Maar ‘Syrië’ en ‘Rome’ liggen ver van elkaar. | |||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||
En wat de bronnen betreft: met die geesten worden in Middelnederlandse teksten veelal historisch betrouwbare bronnen bedoeld.Ga naar voetnoot38 In feite is dus sprake van een parallel met (ouden) hystorien.Ga naar voetnoot39 Als we het een en ander combineren ligt het min of meer voor de hand dat we in eerste instantie denken aan een boek als de Gesta Romanorum - de Gesten of Gheschienisse van Romen - die grote verzameling van exempla met haar ingewikkelde overlevering,Ga naar voetnoot40 of aan een werk als de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant.Ga naar voetnoot41 De geschiedenis van Sabina en Floridamas treft men daar echter niet aan. Zoals hiervoor is opgemerkt heeft alleen Jan ten Brink wat uitvoeriger naar het verhaal gekeken, waarbij moet worden aangetekend dat het bestaan van Potters Blome der doechden hem nog niet bekend was.Ga naar voetnoot42 Hij meent dat de achtergrond van enkele vertellingen in Der minnen loep te vinden is in Middelgriekse romans en novellen, waarbij Potter dan ‘zijne kennis [...] uit Latijnsche of Italiaansche vertolkingen heeft geput’.Ga naar voetnoot43 Ten Brink betoogt dit voor het verhaal van Quintiliaen en Penella (Boek ii, vs. 1331-1560) en voor Sabina en Floridamas (Boek ii, vs. 1811-2048) en voegt eraan toe dat het ook geldt voor Orfennes en Calistomus (Boek i, vs. 2759-3023), Amon, Neufrades en Siccola (Boek ii, vs. 3905-4109) en Tholomanes, Boecia en Paschalis (Boek iv, vs. 1681-1808). Voor de laatste drie kan hij echter ‘geene nauwkeuriger bepaling’ geven en daarom wijst hij er alleen op.Ga naar voetnoot44 Bij de Middelgriekse romans denkt hij aan auteurs als Jamblichus, Heliodoros, Chariton en Xenophon van Ephese.Ga naar voetnoot45 Voor Quintiliaen en Penella wijst hij op het feit dat de liefde tussen de twee hoofdpersonen - de gehuwde Penella en de jeugdige Quintiliaen - ontstaat wanneer zij in de tempel zijn en hun blikken elkaar ontmoeten. Dit nu, aldus Ten Brink, gebeurt ook in verscheidene van de bedoelde romans. Daarnaast heeft het verhaal, naar hij meent, een sterk Oosters-Griekse kleur, terwijl het zich bovendien afspeelt in Griekenland.Ga naar voetnoot46 Wat Sabina en Floridamas betreft zegt Ten Brink naar aanleiding van het begin van het verhaal, waarin de namen ‘Syrië’ en ‘Demetrius’ vallen, dat Potter hier het oog heeft op ‘den beroemden Demetrius-Poliorcetes (337-283), heerscher in | |||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||
Syrië, zoon van den niet minder beroemden Antigonus, veldheer van Alexander den Groote’.Ga naar voetnoot47 Met deze Demetrius nu ‘bevinden wij ons op nieuw in dezelfde wereld, waarin de geschiedenis van Quintiliaen en Penella voorviel’, de wereld namelijk van de Middelgriekse roman.Ga naar voetnoot48 Nadere argumenten ontbreken. Nadat Ten Brink het verhaal verder heeft samengevat, sluit hij op p. 403 zijn betoog af met de volgende alinea: Schoon het natuurlijk aan later onderzoek moet worden overgelaten, om aan te toonen, hoe deze geschiedenis, die naar eene historische anecdote zweemt, door Potter gevonden is, kan het voorloopig volstaan er op gewezen te hebben, dat ook dit ‘exempel’ uit eene Middelgrieksche bron is gevloeid. Ten Brink vergist zich m.i. bij zijn verwijzing naar Demetrius-Poliorcetes. Deze heeft niet allereerst met Syrië van doen, terwijl er daartegenover meer dan een Demetrius over Syrië geregeerd heeft.Ga naar voetnoot49 Ook Maerlant bij voorbeeld weet dat in zijn Spiegel historiael te melden.Ga naar voetnoot50 Op dat punt ga ik dus niet met Ten Brink mee, maar voor het overige denk ik dat hij dichtbij de waarheid was. Er kan namelijk geen twijfel over bestaan: in Sabina en Floridamas hebben we te doen met een bewerking van de geschiedenis van Damon en Phintias, het klassieke verhaal met het motief van de borgstelling, een verhaal dat in verscheidene versies tot ons gekomen is en waarschijnlijk zijn beroemdste vertegenwoordiger heeft gevonden in Schillers ballade Die Bürgschaft.Ga naar voetnoot51 De oudste versie stamt uit de Pythagorische traditie. De meeste gegevens over Pythagoras en zijn volgelingen (eind zesde eeuw voor Christus) vinden we pas bij Porphyrius en zijn leerling Jamblichus, dat wil zeggen in de tweede helft van de derde en het begin van de vierde eeuw na Christus. Beiden schreven een Leven van Pythagoras, op basis van oudere bronnen, waaronder het werk van Aristoxenus van Tarente. In het kader van de uiteenzettingen over de Pythagoreeërs en hun opvattingen vinden we zowel bij Jamblichus als bij Porphyrius de geschiedenis van Damon en Phintias. Ik neem het verhaal over uit de enige Nederlandse vertaling van Jamblichus' werk.Ga naar voetnoot52 [233] Dat ze [de Pythagoreeërs, AvB] vriendschap met buitenstaanders niet terloops afhielden, maar die zeer actief ontliepen en vermeden, en dat ze vriendschap voor elkaar vele generaties lang onwrikbaar handhaafden, valt op te maken uit het verhaal dat Aristoxenus in zijn boek over het leven der Pythagoreeërs zelf gehoord beweert te hebben van Dionysius, de tiran van Sicilië, toen die uit zijn alleenheerschappij ontzet was en in Corinthe onderricht gaf in lezen en schrijven. | |||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||
den en wat dies meer zij. Toen Dionysius, beroofd van zijn heerschappij, naar Corinthe was gekomen, vertelde hij ons daar vaak de geschiedenis van de Pythagoreeërs Phintias en Damon. Onderwerp van dit verhaal was een borgtocht waar leven en dood mee gemoeid was, en de gang van zaken bij deze borgstelling was de volgende. Deze geschiedenis nu vinden we in de literatuur van de Oudheid en de middeleeuwen, maar ook nog daarna in allerlei varianten terug.Ga naar voetnoot53 Zo bij voorbeeld bij Cicero (106-43 voor Christus) zowel in zijn Tusculanae disputationes als in De officiis, bij Diodorus Siculus (rond het begin van onze jaartelling), bij Valerius Maximus (ca. 30 na Christus) in diens Facta et dicta memorabilia, in de Fabulae van Hyginus (tweede eeuw(?) na Christus) en in het vijfde boek van de Stratégika van Polyainos (ca. 160 na Christus). We treffen het verhaal - in christelijke richting | |||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||
gebogen - ook aan bij Lactantius (ca. 250-ca. 325) in het vijfde boek van de Divinae institutiones en, weer anders, bij Ambrosius (ca. 340-397) in het tweede boek van De virginibus.Ga naar voetnoot54 Voor we kijken naar de middeleeuwse overlevering eerst een paar kanttekeningen bij de zoëven genoemde teksten. Het gaat in alle gevallen om hetzelfde verhaal, maar er zijn veel verschillen. Zo vinden we de namen ‘Damon’ en ‘Phintias’ bij Cicero, Diodorus, Porphyrius en Jamblichus, maar bij Valerius Maximus en Lactantius is sprake van ‘Pythias’, bij Hyginus lezen we ‘Moerus’ en ‘Selinuntius’ en bij Polyainos ‘Euephenos’ en ‘Eukritos’.Ga naar voetnoot55 Een andere kwestie betreft de vorst Dionysius: Cicero bij voorbeeld plaatst de geschiedenis in de tijd van Dionysius i van Syracuse, die in 367 voor Christus overleed, terwijl anderzijds bij voorbeeld Porphyrius en Jamblichus het verhaal laten spelen onder diens zoon Dionysius ii, die in 344 uit Syracuse verdreven werd. Maar ook zijn er vagere aanduidingen, zoals ‘homo crudelissimus’ - ‘zeer wrede man’ - bij Lactantius.Ga naar voetnoot56 Als het inderdaad oorspronkelijk Pythagoreeërs betreft, is het ook goed te bedenken dat het binnen deze groepering niet ging om vriendschap in onze zin van het woord, maar om een plicht. Het ‘verhaal van een vriendschap’ is dan eerder een omwerking.Ga naar voetnoot57 Met de kwesties in de laatste twee alinea's aangesneden is ten nauwste verbonden de vraag of het verhaal teruggaat op een historische gebeurtenis. Daar is wel het een en ander over te doen geweest, maar het blijkt niet uit te maken.Ga naar voetnoot58 De redenen voor de gevangenneming lopen uiteen: een moordaanslag, een verzonnen aanklacht in verband met een moordaanslag (zoals hierboven bij Jamblichus), of het advies Dionysius niet te vertrouwen. Ook de redenen voor het uitstel zijn verschillend - huishoudelijke zaken of het huwelijk van een zuster - evenals de toegestane tijdsspanne: de rest van de dag, drie dagen, zes maanden, of zonder bepaalde aanduiding.Ga naar voetnoot59 Als aan het eind Dionysius geroerd de twee vrienden laat gaan, vraagt hij of zij hem als derde in hun vriendschapsverbond willen opnemen. Alleen Porphyrius en Jamblichus verklaren dat hem dit niet werd toegestaan. De andere auteurs laten zich er niet over uit. Het verhaal is, zo mogen we concluderen, in de Oudheid en bij vroeg-christelijke schrijvers zeer bekend geweest. Datzelfde blijkt ook te gelden voor de middel- | |||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
eeuwse literatuur. Omwille van de lengte van deze bijdrage volsta ik hier grotendeels met de opsomming van een aantal bronnen en verwijs voor het overige naar de bijdrage van Stadelmann.Ga naar voetnoot60 Stadelmann behandelt het verhaal zoals dat voorkomt in de Gesta Romanorum, de Dyalogus creaturarum, de Scala coeli, het Ludus scacchorum van Jacobus de Cessolis en middeleeuwse bewerkingen daarvan (bij voorbeeld het Schachzabelbuch van Konrad von Ammenhausen), Der Seelentrost, en in vele andere middeleeuwse werken.Ga naar voetnoot61 Onderling verschillen ze allemaal, doch in wezen zijn ook hier, juist als in de Oudheid, de verhalen dezelfde. Stadelmann spreekt niet over de Middelnederlandse literatuur, maar het zal na het voorgaande duidelijk zijn dat de geschiedenis van Damon en Phintias ook daar te vinden is, al was het alleen maar omdat verscheidene van de zoëven genoemde teksten in het Middelnederlands vertaald zijn. Ik laat het opnieuw bij de opsomming van enkele voorbeelden en ga niet in op de context waarin het verhaal is geplaatst. In de bij Gheraert Leeu gedrukte Middelnederlandse vertaling van de Dyalogus creaturarum, dat is Twispraec der creaturen (Gouda, 1481) wordt het exempel verteld in de 56ste dialoog ‘Vanden voghel astur ende die voghel caridius’.Ga naar voetnoot62 In Dat scaecspel is het het 22ste exempel,Ga naar voetnoot63 in Dat kaetspel ghemoralizeert het 58ste.Ga naar voetnoot64 Interessant is dat het verhaal als exempel ook voorkomt bij Potters tijdgenoot Jan Matthijssen in diens werk Het rechtsboek van den Briel, en wel daar waar hij het heeft over de trouw.Ga naar voetnoot65 Maar hoe men het wendt of keert, in alle gevallen gaat het om het verhaal van twee vrienden, of het nu oudheid of middeleeuwen betreft. Potter is op dat punt een uitzondering. Nu is het evident dat hij in het tweede boek van zijn Der minnen loep bij zijn voorbeelden over de man-vrouw relatie met een vriendenpaar weinig kon beginnen. In mijn proefschrift heb ik aangetoond dat hij bij de bewerking van zijn verhaalstoffen zeer vrij en zelfstandig te werk gaat.Ga naar voetnoot66 Wat dat betreft is er dus bij de Hollandse ambtenaar niets bijzonders aan de hand. Hij draait er bij wijze van spreken zijn hand niet voor om als hij een bestaand verhaal wil of moet aanpassen binnen zijn opzet. Als hij dus in boek ii van Der minnen loep over de ge- | |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
schiedenis van Sabina en Floridamas in vs. 1823 meedeelt dat de bron is die geesten, of in Blome der doechden (r.2) dat die bron te vinden valt in ouden hystorien, dan behoeft er op voorhand beslist niet aan getwijfeld te worden of hij gebruik heeft gemaakt van de Gesta Romanorum, waar immers het verhaal van Damon en Phintias voorkomt, zoals we zoëven hebben gezien. Maar er is ook nog iets anders. Potter is met de omwerking van het verhaal wel een uitzondering, doch hij staat niet alleen. Want in de Italiaanse Fiore di virtù, die toch vermoedelijk mag gelden als de belangrijkste bron van de Blome der doechden, komt het verhaal eveneens voor en ook hier gaat het over een man en een vrouw.Ga naar voetnoot67 Ik neem het hier, in een woordelijke vertaling, over uit de editie-Frati.Ga naar voetnoot68 Over de deugd van de liefde leest men in de Romeinse Historiën: omdat koning Dionisius het hoofd wilde afhakken van iemand [‘a una’] die Pitia heette, ging deze [‘ella’] naar hem toe om acht dagen uitstel te vragen om naar huis te [kunnen] gaan om haar zaken te regelen, en de koning antwoordde schertsend dat hij dat zou doen, als zij iemand [‘uno’] als garantie voor haar zou geven, die zich ertoe zou verplichten om zijn hoofd te laten afhakken, in het geval zij niet terug zou keren. Toen zond Pitia een persoon die Damon heette en die haar boven alle dingen van de wereld beminde en tegen hem zei ze hoe de zaken stonden. Onverwijld ging Damon naar de koning en verplichtte zich voor Pitia om zijn hoofd te laten afhakken, als zij niet terug zou komen; en Pitia ging weg om haar zaken te regelen; en toen het einde van de termijn naderde maakte iedereen grapjes over hem vanwege de dwaze verplichting die hij was aangegaan, en hij vreesde niets, zodanig was zijn trouw en liefde voor zijn vriendin; zodat aan het einde van de termijn Pitia terugkwam, zoals zij beloofd had. Toen de koning de volmaakte liefde zag die zij samen hadden, vergaf hij haar de dood, opdat een zo onbaatzuchtige liefde zich nooit van hen zou losmaken. We staan op een tweesprong. Is het nu zo dat Potter, onafhankelijk van de Fiore di virtù, in Der minnen loep het hem bekende verhaal van Damon en Phintias heeft omgewerkt tot zijn geschiedenis van Sabina en Floridamas? En is hij later, toen hij zijn Blome der doechden schreef, het verhaal in de Fiore tot zijn verbazing eveneens in omgewerkte vorm tegengekomen (gesteld dat dit werk inderdaad zijn eerste bron is)? En heeft hij toen de geschiedenis uit Der minnen loep in aangepaste vorm opnieuw opgenomen? Of kende hij de Fiore al toen hij Der minnen loep schreef en heeft hij dankbaar gebruikgemaakt van de omwerking van Damon en Phintias die hij in het Italiaanse werk reeds aantrof? In principe kan het allebei. Hoe hoog ik Potters originaliteit ook heb, ik ben geneigd te veronderstellen dat hij tijdens zijn Italiaanse reis van februari 1411 tot mei 1412, toen hij zijn plan om Der minnen | |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
loep te schrijven opvatte en mogelijk ook uitvoerde, al kennis heeft gemaakt met de Fiore, welk werk buitengewoon populair was.Ga naar voetnoot69 Anders gezegd: als de bovenstaande redenering juist is, dan hebben we via een omweg een klein detail uit Potters biografie in handen gekregen, hoe vaag ook. Terloops merk ik op, dat dit feit - als het dat is - mogelijk eveneens implicaties kan hebben voor andere verhalen die Potter vertelt, want er zijn meer geschiedenissen die in beide werken voorkomen. Maar dat onderzoek blijve hier rusten. | |||||||||||||||||
SummaryRelatively little attention has been paid to the stories which the Dutch poet Dirc Potter (1370-1428) incorporated in his Der minnen loep (The Course of Love) and Blome der doechden (Flowers of Virtues). One of them is the history of Sabina and Floridamas, a tale of perfect faithful love between two lovers. The story occurs both in Der minnen loep and in Blome der doechden, but there are many small and big differences. This article analyzes and explains these differences. It also demonstrates that the source for this story must be looked for in the history of Damon and Phintias, a story (with the motif of going bail for a person) that was wellknown in classical antiquity and widely spread in the Middle Ages. Potter, however, adapted the story in his own way. In doing so, he probably consulted, among other things, the version of this story as it occurred in the Italian Fiore di virtú.
Adres van de auteur: Paulus Buyslaan 19 nl-3818 lc Amersfoort |
|