Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Elck om het costelycxte’: het Antwerps Landjuweel van 1561
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de negentiende-eeuwse bezitter van de collectie.Ga naar voetnoot4 De nu verschenen nieuwe uitgave danken we aan de beslissing om de bundel grondig te restaureren en, alvorens hem te laten terugkeren naar zijn huidige bewaarplaats in de kluizen van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek, er een tentoonstelling aan te wijden. De fraai uitgegeven catalogus die deze bescheiden uitstalling begeleidde, wordt voorafgegaan door een ‘Woord vooraf’ (p. 7-8) van hoofdconservator Pierre Cockshaw, een ‘Inleiding’ (p. 9-44) door Dirk Coigneau, een bijdrage van Marcus de Schepper over ‘Edward van Even en zijn Landjuweel’ (p. 45-47) en een ‘Restauratieverslag’ (p. 48-54) door Ann Peckstadt en Lieve Watteeuw. Deze laatste bijdrage is misschien wel de meest opzienbarende van het hele boek. Zij toont overtuigend aan hoe nodig de nu uitgevoerde herstelwerkzaamheden aan de drieëntachtig bladen omvattende verzameling waren. Zo wordt gesproken van ‘enorm veel gefixeerd vuil op de randen’ van de afzonderlijke bladen en de ‘erg storende visuele vlekken’ als gevolg van vocht- en waterschade, om nog maar te zwijgen over de lelijke bij eerdere gelegenheden aangebrachte restauratiestroken. Hoe illustratief is het in dit kader om van sommige bladen de oude toestand naast de huidige afgebeeld te zien! (p. 53-54) Dirk Coigneau geeft in zijn ‘Inleiding’ een leesbare, op een ruimer publiek afgestemd, maar daarom nog niet minder verantwoorde introductie tot de rederijkerij en het verschijnsel ‘landjuweel’. Overigens kende de tijdgenoot, althans volgens de auteur (p. 9), het woord ‘rederijker’ niet. De oudste vindplaats ervan - vóór Coigneau hadden anderen hierop reeds gewezen - zou immers pas dateren uit het jaar 1584. Spellingvarianten daargelaten, sprak men namelijk liever van ‘rethoriker’ of ‘rethorisien’. Vraag is echter in hoeverre men zich unaniem van deze laatste twee termen bediende. Als volkse verbastering - het wnt noemt het een ‘Speelsche aanpassing van rhetorieker [...] aan het woordmateriaal van rede en rijk’ - is het woord ‘rederijker’ mogelijk al veel langer in gebruik. In hun geschriften gaven de rederijkers zelf natuurlijk de voorkeur aan uitdrukkingen die een rechtstreeks verband met ‘retorica’ suggereren, maar dit zegt nog niets over het taalgebruik van anderen. Dat het woord ‘rederijker’ inderdaad veel ouder is dan 1584, blijkt uit een plaats in de stadsrekeningen van Arnhem, waaruit H.Chr. van Bemmel onlangs de relevante passage heeft geciteerd. Zo dateert uit 1518 de aantekening: ‘den Rederickers doe men ontse lyeve Vrouw droech [...].’Ga naar voetnoot5 Het ligt nu voor de hand dat de term ‘rederijker’ in de driekwart eeuw die deze vindplaats van de tot nu aangenomen oudste bron scheidt, wel vaker is gebruikt, zeker in kringen die niet tot de eigenlijke rederijkerij behoren. Terug naar Coigneau's inleiding. Enige speculatie bij oorsprong en verspreiding van het landjuweel is onvermijdelijk en de inleider tracht dan ook helderheid te brengen in de troebele geschiedenis. Meest netelige kwestie in dit opzicht is de relatie van de zogenaamde eerste cyclus van zeven landjuwelen, in 1496 te Antwerpen voltooid, met de tweede, van Mechelen 1515 tot en met Antwerpen 1561. Tussen de cyclussen bestaan duidelijke verschillen die de inleider - wellicht tegen beter weten in - met elkaar probeert te verzoenen. De vrijheid die men zich bij de organisatie van een wedstrijd in het kader van een landjuweel veroorloofde is namelijk veel groter geweest dan men aanneemt. Dit blijkt ten overvloede uit het op 14 augustus, dus nog tijdens het Antwerpse Landjuweel, ‘in het geniep’ gehouden refreinfeest dat Coigneau uit twee bewaard gebleven refreinen afgeleid heeft. De onderwerpen van dit kleinschalige evenement (door de inleider omschreven als ‘hoe schadelyc dat den onrechtverdighen coopman een stadt is’ en ‘wanneer den mens sal der sonden ontslagen syn’) hadden een duidelijk subversief karakter en maken dan ook begrijpelijk dat niemand zich over dit mini-wedstrijdje binnen het grotere verband van het Landjuweel zelf openlijk heeft durven uitlaten, zelfs niet jaren na dato. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast historische en literaire waarde is het ‘Convoluut Van Even’ zeker ook artistiek van belang. Het ontbreken van een kunsthistorische inleiding, naast de letterkundige van Coigneau, moet in deze catalogus daarom als een groot gemis worden aangemerkt. Gelukkig zijn wel de beschrijvingen van de afzonderlijke nummers in de catalogus voorzien van observaties uit de hoek van de kunstgeschiedenis, ook al behoren de drie auteurs van deze toelichtingen (Elly Cockx-Indestege, Marcus de Schepper en Werner Waterschoot) eerder tot de wereld van de boekwetenschap en de neerlandistiek dan tot die van de kunsthistorie. Zevenenzestig van de drieëntachtig bladen werden tentoongesteld en zijn in de catalogus beschreven. Met de handschriften die op sommige bladen voorkomen hebben de samenstellers blijkbaar nogal wat moeite gehad. Ook is het hoofdlettergebruik in de transcripties weinig consequent. Van de door mij gesignaleerde verlezingen vallen de volgende het meest op:
De belangrijkste verschrijvingen hebben hier betrekking op de namen van twee personen, namelijk die van Gheert Robijn (een van de vier boden die in april 1561 door Brabant trokken om rederijkerskamers voor het Landjuweel uit te nodigen) en van een zekere ‘heynrick vermere’. De spelling ‘Rolijn’ (p. 86) is waarschijnlijk een vergissing van de zestiende-eeuwse afschrijver. De Liggeren, oftewel het gildeboek van de Antwerpse Violieren, noemen hem inderdaad namelijk ‘Robijn’. Of Heynrick Vermere, een naam die in de Liggeren niet voorkomt, dezelfde is als Hendrik van Merhout wagen we te betwijfelen, maar een alternatief voor ‘vermere’ hebben we vooralsnog niet. Ook enkele in civilité gedrukte teksten hebben problemen opgeleverd. Op p.142 moeten we in plaats van ‘up’ tot twee maal toe ‘op’ lezen, terwijl op p. 172 ‘eeten’ gelezen moet worden als ‘eten’. Het Landjuweel werd gewonnen door de Bossche rederijkerskamer Moyses Doorn, bekend onder het devies ‘In viericheit groeyende’. De toewijzing van de hoogste prijs aan deze kamer was alles behalve onomstreden. Bij de eerste stemmingsronde hadden de Bosschenaren slechts drie stemmen op zich weten te verzamelen, even veel als de Antwerpse Goudbloem. De keuze van de uiteindelijke winnaar - de twee genomineerde kamers mochten zelf uiteraard niet meer meestemmen - viel tenslotte met tien tegen drie stemmen op de rederijkers uit 's-Hertogenbosch. Een en ander geschiedde, zoals gezegd, niet zonder de nodige strubbelingen. De Liggeren doen hiervan onomwonden kond: ‘die van 's Hertogenbossche hadden den hoochsten prys van het esbatement, te weten seven silveren schalen niet verdient, maer qualick gejugeert om eygen baete wille.’Ga naar voetnoot6 Ondanks de belangstelling die het Antwerps Landjuweel van 1561 in de literatuurgeschie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denis heeft gekregen en ook nu nog in tal van publikaties krijgt, is niet bekend met welk esbatement de Bossche rederijkers hun eerste prijs in de wacht sleepten. In 1962 plaatste C. Kruyskamp terecht vraagtekens bij de identificatie van de Factie van de Patroon van den Alven als het winnende spel. Hij suggereert drie mogelijke redenen voor het ontbreken van de esbatementen in Willem Silvius' uitgave van de spelen (1562): bedenkingen achteraf van de zijde van de overheid, onderlinge onenigheid over de toekenning van de hoofdprijs of bezwaren vooraf van diezelfde overheid als gevolg waarvan het Landjuweel in plaats van met het esbatement met de factie zou worden gewonnen. De laatstgenoemde mogelijkheid wordt tegenwoordig niet meer als een serieuze optie beschouwd. In de eerste plaats wijzen de Liggeren het esbatement immers ondubbelzinnig als speltype aan waarmee de overwinnaar in het Landjuweel werd uitgeroepen. Bovendien zou het veel meer voor de hand hebben gelegen de prijs van de wedstrijd, bij een eventueel achterwege blijven van esbatementen, dan toe te kennen aan de kamer met het beste spel van sinne. Ondertussen is men het er tegenwoordig over eens dat de esbatementen niet gedrukt werden om te voorkomen dat ze daardoor hun geschiktheid als publiekstrekker voor heropvoering zouden verliezen.Ga naar voetnoot7 Kluchten werden, soms ter kopiëring, wel aan elkaar uitgeleend maar zelden gedrukt. Te hopen valt, dat het esbatement van de Bosschenaren op zekere dag nog eens van een stoffige zolder tevoorschijn zal komen, want van de bewaard gebleven teksten is er tot nu toe niet één die als het winnende spel is herkend. Uyt Ionsten versaemt is om meerdere redenen een aanwinst voor hen die zich interesseren in de literatuur en de cultuur van de Nederlanden in de zestiende eeuw. De schitterend uitgevoerde kleurenplaten brengen de unieke collectie na meer dan honderd jaar weer tot leven. Natuurlijk doen de rebusblazoenen de rederijkers als rasechte knutselaars kennen, maar tegenwoordig stoort men zich daar gelukkig niet meer aan. De symboliek op de deviezen van de kamers, in de eigenlijke catalogus steeds uitvoerig toegelicht, vergunt de gebruiker zelfs een kijkje in een denkwijze van de toenmalige kunstenaar die van de onze ingrijpend verschilt, namelijk de emblematische. Zo bewijst deze catalogus indirect dat de gevoelde verwantschap van schilderkunst en literatuur in de Sint-Lucasgilden, zoals bij de Antwerpse Violieren, niet alleen maar in woorden werd beleden. Wie ziet waartoe de kunstbroeders in staat waren, kan daarvoor, zoals destijds de Engelsman Clough, alleen maar bewondering hebben. Zo heeft ook de Brusselse tentoonstelling bijgedragen aan het eerherstel van de rederijkers waarvan de huidige poëzieliefhebber blijkbaar nog altijd vindt, blijkens een opmerking daarover door Gerrit Komrij in zijn recente bloemlezing uit De Nederlandse Poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw in duizend en enige gedichtenGa naar voetnoot8, dat deze nog steeds niet heeft plaatsgevonden.
Adres van de auteur: Zwanenveld 71-32, nl-6538 rg Nijmegen |
|