Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van ...Sint-Brandaan vaart met Wilmink voor de wind
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dateerde van 1971. Een compacte editie voor studiedoeleinden, maar onbereikbaar geworden. De bekende editie-Draak, met de hertaling van Bertus Aafjes, verscheen oorspronkelijk in 1949 en werd als paperback sinds 1978 verschillende malen herdrukt. De tekst was gebaseerd op een (omstreden!) montage van het Comburgse en het Hulthemse handschrift, waarbij de Middelhoogduitse lezing (M) ter vergelijking werd geraadpleegd en in de ontbrekende episode met de verloren en teruggevonden hoed van Brandaan zelfs werd afgedrukt. In hoeverre nog sporen van Martinus Nijhoff in de verzen van Aafjes vallen aan te treffen zal niemand meer kunnen vaststellen. Ook deze bij veel vakgenoten geliefde editie was al jaren uitverkocht en wordt niet meer herdrukt. Dat een Utrechtse werkgroep zich ontfermde over Wilminks poging om het verhaal voor zijn eigen dochters verstaanbaar te maken, is dus verheugend en gezien het resultaat verplichte lectuur voor de vakgenoot en de ‘general reader’ die zich voor de middeleeuwen interesseert. De uitgave is als volgt gestructureerd: na enkele pagina's verantwoording van de gevolgde opzet houdt W.P. Gerritsen een meeslepend Pleidooi voor Brandaan van dertien pagina's. Van dezelfde hand zijn, na de tekst, ruim vijf pagina's gevuld met suggesties voor Wie meer wil weten. De literatuurlijst telt 3,5 pagina en bevat 46 items. De opmaak bevat op elke verso-pagina de Middelnederlandse tekst volgens Comburg met annotatie rechts, op elke recto-pagina de hertaling van Wilmink eveneens met commentaar rechts. De lezer krijgt dus steeds vier kolommen onder het oog om de tekst te interpreteren. Het omslag toont een montage van een bekende miniatuur uit de Heidelbergse codex Pal. Germ. 60 met een houtsnede uit de druk van Johann Zainer, Ulm 1499 uit Berlijn, waaraan ook de talrijke illustraties in de marge zijn ontleend. Vergelijking van de weergave van het Comburgse handschrift bij Oskamp met die door de Utrechtse werkgroep leidt tot het signaleren van enkele afwijkingen, die bij nader onderzoek tot de conclusie leiden dat ‘Utrecht’ op deze punten betrouwbaarder is.
Een bijzonder geval vormt r. 614. Comburg geeft op deze omstreden plaats tempel, maar de vertaling van Wilmink hanteert hier de Hulthemse redactie: onder eenen gespletenen steene. Middelnederlands en Nieuwnederlands sporen hier dus niet met elkaar; op pagina 29 wordt deze afwijking verantwoord. Dat bij r. 1367 geen kritische toelichting wordt gegeven bij de mededeling dat Christus op Golgotha door een Jood werd doorstoken - immers een verkeerde voorstelling van zaken - wekt verbazing, gezien de bijbelvastheid van de huidige ‘general reader’. In r. 1540 worden het afsluitende aanhalingsteken en de punt gemist die aan het einde van r. 1539 terecht zijn gekomen. Letteren steenijn in r. 1658 wordt in de vertaling gehandhaafd, maar in de marge toegelicht als kopiistenfout; op pagina 30 wordt de corruptie geëmendeerd volgens Bonebakker, zoals ook in de editie Draak-Aafjes geschiedde. Dat het Comburgse handschrift integraal wordt aangehouden, leidt uiteraard ook in de hertaling van Wilmink tot afwijkingen ten opzichte van Aafjes. Zo missen we nu de hierboven vermelde episode met Brandaans hoed, die mevrouw Draak aan M ontleende, maar beschikt de lezer wel over de passage Comburg 2263-75, die door editeur Draak destijds werd geëmendeerd omdat deze toespeling op Maerlants Spiegel historiael alleen in Comburg voorkomt. Het ‘Nachleben’ van het Brandaanverhaal wordt door Gerritsen gegeven onder de titel De Brandaanlegende in later tijd. Hij beperkt zich daarbij tot de geografische implicaties en de befaamde reis van Tim Severin in 1976 en 1977. Twee moderne bewerkingen in romanvorm heb ik hier gemist. Navigator. The Voyage of Saint Brendan van Michael Scott & Gloria Gaghan uit 1988 en Anderland. Een Brandaanmythe van Paul Biegel uit 1990. Het eerste is afgeleid van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Navigatio Sancti Brendani, die ook Severin tot zijn tocht inspireerde, maar het sprookjeskarakter is versterkt en de zeereis geromantiseerd. Paul Biegel liet zich op zijn beurt inspireren door het boek van Tim Severin uit 1978 en grijpt terug op een oudere laag van het verhaal. Meer gegevens over beide boeken vindt men in Gerritsen & Van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder (Nijmegen, 1993) pagina 78. Gerritsen ziet in zijn inleiding de zee waarop Brandaan gedurende negen jaar rondzwerft als een metafoor voor de aardse levensreis van de christen. Het is geen reisverhaal in de eigenlijke zin van het woord, ondanks de misleidende suggestie van de ondertitel. Het schip van Brandaan meert niet af in havens die op de kaart van het twaalfde-eeuwse Europa vallen aan te wijzen, er worden geen eilanden aangelopen die men zou kunnen terugvinden in de Atlantische Oceaan. Toch spelen veel toentertijd vigerende geografische noties een rol in het verhaal, zoals de reis van Severin overtuigend heeft aangetoond. Het is een wonderbaarlijke zeereis in de zin die het begrip ‘wonder’ heeft bij Caesarius van Heisterbach. Brandaan opereert in het grensgebied tussen de bekende of tenminste herkenbare wereld en de bovennatuur. Voortdurend breekt inderdaad de eeuwigheid door in het menselijk bestaan. Dat vaak humoristische schipperen tussen kommer en kwel van het eindig leven enerzijds én de verschrikkingen en verrukkingen van het eeuwige leven anderzijds is essentieel voor de tekst van de Middelnederlandse Brandaan. Dat de bewerking van Willem Wilmink daaraan ten volle recht doet, mag voor een deel ook op het conto van de Utrechtse werkgroep worden geschreven. Als proeve van bewerkingstechniek moge de passage gelden waarin de duivelen zich na het weekend-verlof meester maken van de ongelukkige Judas. In de versie van Aafjes r. 1517-1556, in die van Wilmink r. 1517-1557:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een enkele kanttekening: Aafjes kiest voor Judas' benen, Wilmink voor zijn botten. ‘Dat kan ik je wel vertellen’ is typerend voor de verhaaltrant van de tweede bewerker. Het vertellende gedeelte r. 1540-46 wordt door Aafjes binnen de directe rede gebracht. De rook uit r. 1555 is bij hem van ‘een ijzige aanblik’, Wilmink kiest voor de alliteratie ‘gruwelijk en goor.’ Aafjes gaat over het algemeen uit van acht lettergrepen per versregel, Wilmink hanteert een middeleeuws heffingsvers met vier heffingen per regel. In de commentaar wordt voorbij gegaan aan de opvallende parallel tussen de interventie van Brandaan ten bate van Judas en de passage uit de Visio Sancti Pauli, waar de apostel Paulus, begeleid door de aartsengel Michael, van Christus gedaan weet te krijgen dat deze de zielen in de hel verlichting van hun kwellingen verleent van zaterdagmorgen tot maandagochtend! Daar de desbetreffende tekst in de middeleeuwen werd gezien als een reisgids voor het hiernamaals, had een verwijzing hier mijns inziens niet mogen ontbreken. Van de heilige Michael wordt overigens wel tot tweemaal toe vermeld dat hem de functie van zielenbegeleider ten deel is gevallen. Binnen dit kader had ook vermeld kunnen worden dat de aartsengel Michael in de christelijke kunst veelvuldig wordt uitgebeeld als weger der zielen (psychostasis). Zo wordt hij in de iconologie de opvolger van Hermes en wordt hij soms vereerd op de plaats van een voormalige Mercuriustempel.Ga naar voetnoot1 ‘Brandaan heeft vele gestalten’, schrijft Gerritsen aan het eind van zijn inleiding. Voor de komende generatie lezers heeft de heilige uit Tralee het habijt van Bertus Aafjes verwisseld voor de pij van Willem Wilmink. Want wie vertaalt, hult het personage uit de oorspronkelijke tekst in de costumering van het stuk dat hem voor ogen staat.
Adres van de auteur: Olympus 10, nl-1186 cb Amstelveen |
|