Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Een nieuw licht op de Lancelotcompilatie?
| |
[pagina 109]
| |
vertaling: ‘S'il est permis de considérer le nombre de traductions comme une preuve de la réception favorable d'une oeuvre médiévale dans un territoire linguistique autre que celui de son origine, c'est aux Pays-Bas médiévaux, que le Lancelot en prose paraît avoir joui d'une popularité exceptionelle.’Ga naar voetnoot21 In het Middelnederlands kennen we inderdaad drie, mogelijk zelfs vijf, vertalingen van de lp. De staat van de Lancelotoverlevering is evenwel bijzonder fragmentarisch. Vooreerst is er de Middelnederlandse prozavertaling waarvan een handschrift deerlijk gehavend tot ons is gekomen: enkel twee bladen zijn bewaard (de zgn. Rotterdamse fragmenten). We hoeven er ons verder niet mee bezig te houden, vermits het fragment van Arturs Doet (ad) een versvertaling bevat. Verder is er het handschrift waarvan 36 fragmentjes (samen 6073 verzen) bewaard zijn van een erg vrije vertaling van de lp: de Lantsloot vander Haghedochte (lh). Het is niet onmogelijk dat dit werk ook eindigde met een vertaling van de ma - hoewel die niet bewaard isGa naar voetnoot22 -, zodat moet worden onderzocht of het ad-fragment niet tot de lh-overlevering kan behoren. De derde vertaling, bewaard in handschrift 129 a 10 van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, is de best overgeleverde en de best gekende. Dit handschrift bevat, behalve een vertaling van de kerndelen van de lp (het laatste derdepart van de Lanceloet, de Queeste vanden Grale en Arturs Doet), een reeks geïnterpoleerde Arturromans, zodat het handschrift de status heeft van een narratieve Arturencyclopedie. We spreken daarom van de Haagse Lancelotcompilatie (lc). Nochtans is ook de lc slechts gedeeltelijk overgeleverd. De codex bestond vermoedelijk uit twee delen; het eerste is verloren gegaan en daarmee tweederde van de vertaling van de Lpr. Omdat het tweede deel nog altijd goed is voor 87.000 verzen en dank zij het titanenwerk van W.J.A. Jonckbloet van in het begin van de vakgeschiedenis in een editie beschikbaar was, heeft de lc in belangrijke mate ons beeld van Arturteksten bepaald. Bovendien heeft de intense onderzoeksactiviteit de laatste jaren de lc een zo centrale betekenis geschonken dat daaruit de idee is ontstaan dat de compilatie een allerbelangrijkste stapsteen moet zijn geweest in de evolutie van de Arturroman in de Nederlanden. De Lancelotcompilatie is naar alle waarschijnlijkheid omstreeks 1320 in Brabant ontstaan. De teksten zijn afgeschreven door vijf kopiisten, die in het onderzoek worden aangeduid met de letters a tot en met e. Kopiist b had duidelijk de supervisie over de andere kopiisten en heeft bovendien het grootste gedeelte van het afschrijven voor zijn rekening genomen. Op de laatste bladzijde van de codex heeft deze kopiist aangetekend dat de Brabantse priester-dichter Lodewijc van Velthem de bezitter van het handschrift was. Verder zijn er in een groot deel van de codex sporen merkbaar van een corrector die de door de kopiisten geschreven tekst heeft | |
[pagina 110]
| |
Afbeelding 1. Fragmenten van de tekst: recto, kol. 1 en recto, kol. 2.
| |
[pagina 111]
| |
Afbeelding 2. Fragmenten van de tekst: verso, kol. 1 en verso, kol. 2.
| |
[pagina 112]
| |
gecorrigeerd en voorzien van marginale tekens die als aanwijzingen voor voordracht zijn geïnterpreteerd.Ga naar voetnoot23 Dat zijn nogal wat mensen bij elkaar: vijf kopiisten, een compilator, een eigentijdse bezitter en een corrector. De verhouding tussen deze mensen gaf aanleiding tot velerlei speculaties.Ga naar voetnoot24 Binnen dit netwerk komt de corrector slechts vrij recentelijk zijn aandeel opeisen, vermits men er vroeger van uitging dat zijn ingrepen die waren van een latere gebruiker van het handschrift. F.P. van Oostrom lanceerde in 1981 de aantrekkelijke hypotheseGa naar voetnoot25 dat Lodewijc van Velthem als uitvoerder van het geestelijk testament van Jacob van Maerlant niet enkel diens Spiegel Historiael maar ook diens Graal-Merlijnroman zou hebben voltooid voor heer Gerard van Voorne. Vermits - zo deduceert Van Oostrom - Velthem voor zijn Merlijnvoortzetting een volledig Frans handschrift ter beschikking moet hebben gehad van de lp, uitgebreid met de latere voorvoegsels over de Graal/Merlijngeschiedenis, is het logisch dat hij óók de vertaler is van de drie kerndelen van de lp. Met andere woorden: Lodewijc van Velthem zou én de vertaler van de lp én de compilator van de lc (tevens bewerker van de geïnterpoleerde Arturromans) én de bezitter van codex 129 a 10 zijn geweest! Vermits deze codex alle kenmerken draagt van een werk-in-uitvoering moet hij het prototype zijn geweest voor een ander, mooier handschrift waarvan het Brusselse en Haagse fragment de resten zijn. Dit moet worden beschouwd als Velthems dedicatie-exemplaar voor zijn Hollandse opdrachtgever. Van Oostroms conclusie - bevestigd door een enkel in het Middelnederlands voorkomende allusie op de Friezen, bondgenoten van Mordret, in ad - is: de lc moet binnen de context van het Hollands hofmilieu worden bestudeerd. De theorie werd met veel voorbehoud gepresenteerd, maar kritiek bleef niet uit. B. Besamusca vocht in 1988 terecht één van Van Oostroms uitgangspunten aan: hij toonde aan dat het helemaal niet vanzelfsprekend was dat Velthems grondtekst voor de Merlijnvoortzetting een vervolg, in casu de lp, zou hebben bevat.Ga naar voetnoot26 Verder maakte hij duidelijk dat de compilator niet Velthem kan zijn, maar dat kopiist b het duidelijkst in aanmerking komt voor de functie van architect van de lc.Ga naar voetnoot27 Toch is Besamusca niet geneigd de Hollandse connectie af te schrijven: Velthem kan in opdracht van Gerard van Voorne een codex hebben laten maken door de dichter- | |
[pagina 113]
| |
kopiist b, waarvan de Lanceloet-fragmenten die in Brussel en Den Haag bewaard zijn, de restanten zouden kunnen zijn; handschrift 129 a 10 moet dan ‘beschouwd worden als een voorgaande (eerste?) versie van het werk, die op een of andere wijze, hetzij gekocht, hetzij gekregen, in het bezit van Velthem is gekomen.’Ga naar voetnoot28 Intussen was in het onderzoek de corrector steeds belangrijker geworden. In 1976 al had W.P. Gerritsen erop gewezen dat bij diens ingrepen een tendens viel waar te nemen om de oorspronkelijke Vlaamse dialecteigenaardigheden af te zwakken en te vervangen door duidelijker Brabantse varianten. De gekopieerde tekst van de kerndelen (de corrector ontfermde zich slechts over de Lanceloet, de Queeste, het grootste deel van ad en de geïnterpoleerde Perchevael) bleek dus terug te gaan op een 13de-eeuwse Vlaamse vertaling van de lp.Ga naar voetnoot29 Kopiist b zou deze derde Middelnederlandse Lancelotroman kant en klaar - weliswaar in een Vlaams kleed - hebben aangetroffen: vertaler en compilator zijn dus voortaan te onderscheiden personen! Het zou echter verkeerd zijn te denken dat de kerndelen van de lc zondermeer een betrouwbaar beeld bieden op de Vlaamse vertaling: we dienen er immers mee rekening te houden dat de compilator in deze kerndelen aanpassingen heeft aangebracht om de coherentie van het geheel te verzekeren. Van iemand die de geïnterpoleerde Arturromans bekortte en veranderde om ze binnen zijn concept in te passen, iemand die tussen de verschillende onderdelen lasepisodes uit eigen koker dichtte en episodes met elkaar verbond via vooruitwijzingen en flash backs, kan niet minder worden verwacht. Daarom maken we een principieel onderscheid tussen de oorspronkelijke Vlaamse vertaling van de lp en de vertaling zoals ze in de lc tot ons is gekomen. Beschikken we voorlopig over nog geen tekst van de eerste, de tweede kennen we in een redactie met aanpassingen (de compilator), schrijffouten (de kopiisten) én verbeteringen (de corrector) in handschrift 129 a 10. Het pas gevonden fragment van ad is dus mogelijk een restant ofwel van de oorspronkelijk Vlaamse vertaling ofwel van de vertaling in de lc. Vooraleer op deze kwesties verder in te gaan, moeten we nog kennismaken met het belangrijke artikel van J.W. KleinGa naar voetnoot30, die de Lancelotcodex opnieuw codicologisch onderzocht en met overschot aan argumenten duidelijk maakte dat de compilatie, zoals we die nu kennen, niet het gevolg was van een planning vooraf; ze kwam in fasen tot stand. Het oorspronkelijk grondplan lijkt te zijn geweest een handschrift met uitsluitend de driedelige kern van de lp-vertaling. De compilator, kopiist b, berekende vooraf het werkvolume en verdeelde het werk: terwijl a en c-e (met incidentele hulp van b) de Lanceloet schreven, kopieerde b de Queeste en ad. Dit kan men beschouwen als de eerste fase. Op een zeker moment, toen de Queeste en ad al afgeschreven waren, maar de Lanceloet nog niet geheel voltooid | |
[pagina 114]
| |
was, is besloten (een gedeelte van) de Perchevael in te vlechtenGa naar voetnoot31 in het slot van de Lanceloet, kort nadat hier de figuur van Percheval werd geïntroduceerd.Ga naar voetnoot32 In deze tweede fase werd de hele codex gerubriceerd. Blijkbaar beviel deze volgorde: Lanceloet-Perchevael-slot Lanceloet-Queeste de opdrachtgever niet. Er werd een drastische verandering doorgevoerd door het slot van de Lanceloet naar voren te halen en direct te laten aansluiten op de voorafgaande Lanceloettekst, zodat de volgorde nu werd: Lanceloet-slot Lanceloet-Perchevael-Queeste. Deze veranderingen gingen met nogal wat ‘gerommel’ gepaard om coherente aansluitingen te bekomen (gegoochel met katernen en enkelbladen, aanpassingen van de mise-en-page, rasuren en las-episodes), wat tevens een bijkomende aanwijzing is dat kopiist b inderdaad als de compilator moet worden beschouwd. In deze derde fase werd de tekst kritisch doorgelicht door de corrector, wiens ingrepen dus gelijktijdig met de compilatie-activiteit plaatsvonden. Pas daarna werd tussen de Perchevael en de Queeste de Moriaen tussengevoegd. In deze vierde fase werden vermoedelijk ook de overige vijf Arturromans tussen de Queeste en ad geïnterpoleerd. Kleins codicologische hoogstandjes hebben nogal wat gevolgen. Ze bevestigen een aantal vroegere intuïties: de lc is geen verzamelboek, maar een échte compilatie; de creatieve kopiist b durft hele passages uit eigen koker te dichten om tekstdelen aan elkaar te lassen (de eerste twee kolommen op fol. 99 ro); bij de compilatie is bijzonder spaarzaam omgesprongen met perkament om het geheel zo goedkoop mogelijk te houden (zelfs niet meer bruikbare folio's zoals fol. 99 werden niet weggegooid). Maar bovenal leidt het onderzoek van Klein tot nieuwe overwegingen. De compilator was vermoedelijk in de eerste compilatiefase reeds creatief bezig met andere teksten. Toen hij de Vlaamse ad afschreef heeft hij vanaf hoofdstuk xix (ed.-Jonckbloet, vv. 9683-10.128) een episode uit Maerlants Spiegel Historiael (Derde Partie, v, c. 50-54) ingelast ter vervanging van de strijd tegen de Romeinen, zoals hij die in zijn legger vond.Ga naar voetnoot33 Dat Lodewijc van Velthem, uitstekend bekend met Maerlants werk, hem op het betrouwbaarder relaas in diens wereldkroniek had gewezen, is plausibel. Velthems betrokkenheid bij het tot stand komen van de codex blijft dus een aantrekkelijke werkhypothese (cf. infra). Maar vooral zien we hoe de compilator een redelijk lange passage uit een ander werk (bijna 500 verzen) vrij moeiteloos - maar met een reeks kleinere of grotere aanpassingenGa naar voetnoot34 - in zijn tekst heeft geïntegreerd. Wellicht was deze ingreep de aanzet om dit procédé (Brandsma's ‘invlechting’) ook in andere, nog niet voltooide, tekstde- | |
[pagina 115]
| |
len toe te passen. In de tweede fase gebeurde dat alleszins met de Perchevael: dit keer een veel langere tekst die b in de Lanceloet liet opgaan. Met andere woorden: de interpolatie van de Maerlant-episode zou wel eens de inspiratie kunnen zijn geweest om een wijziging van het compilatieconcept door te voeren.Ga naar voetnoot35 Dat compilator/kopiist b en corrector contemporain zijn, opent ook nieuwe mogelijkheden. Het zal niet verbazen dat Gerritsen de eerste was om ze te formuleren: ‘As it seems likely that Velthem was involved in the composition of the Lancelot Compilation, it now begins to look as if he may also have been the Corrector. If this is confirmed by further research, the manuscript might be unique in more ways than was previously thought: it may have been Velthems personal copy which he “edited” in view of a particular use he wanted to make of it.’Ga naar voetnoot36 De voorzichtige suggestie lijkt ons bijzonder plausibel. De corrector toont zich behoorlijk kritisch tegenover de gekopieerde tekst en bovenal: hij blijkt het verhaalverloop in zijn geheel te overzien. Het lijkt me goed mogelijk dat hij - als eerste, maar in samenspraak met kopiist b? - de inconsequenties van fase 2 heeft ingezien en daarom tot een andere oplossing besloot. Tegelijk blijkt hij zijn tekst voor te bereiden op voordracht voor een welbepaalde publieksgroep, die enkel Brabants kan zijn geweest. Lodewijc van Velthem zou dan de supervisor, de corrector en de bezitter van de lc zijn! Waarom dan ook niet de opdrachtgever? Dat er van een Hollandse situering zo goed als niets meer overblijft, moge intussen duidelijk zijn geworden.Ga naar voetnoot37 Dat een eenvoudige pastoor de middelen niet had om een dergelijke codex te sponsoren, vinden we als tegenargument niet overtuigend. Hij was de bezitter van het handschrift en dit was bovendien erg goedkoop en slordig maakwerk (opgelapt perkament van slechte kwaliteit, gebruik van palimpsesten). En of Velthem een simpele dorpspastoor was, is maar zeer de vraag: studeerde hij niet in Parijs en was hij niet een telg van een belangrijke Leuvense patriciërsfamilie?Ga naar voetnoot38 Uit het voorgaande blijkt de intense onderzoeksdynamiek met betrekking tot de lc. Deze intensiteit geldt voorlopig evenwel in de eerste plaats de Lanceloet, zeker niet de Queeste en ad. Deze laatste komt er zelfs bekaaid uit.Ga naar voetnoot39 Tot dusver werd | |
[pagina 116]
| |
er van dit kerndeel - in tegenstelling tot de twee vorige - ook nog geen fragment gevonden. Daarom alleen al is de vondst van een fragment van ad een bijzonder gebeuren. | |
5 Het verhaalVoor een beter begrip van de volgende discussie, resumeren we bondig het verhaal. We geven aan waar de tekst van het fragment begint en vatten de met het fragment overeenkomende passage uitgebreider samen.Ga naar voetnoot40 Door de zoektocht naar de Graal zijn alle mensverdrukkende wonderen uit de wereld geholpen. Koning Artur besluit dan maar een toernooi te organiseren in de vlakte van Winchester. Tijdens en na dit gebeuren, waaruit Lanceloet (Lancelot) als overwinnaar naar voren komt, wordt het binnen de tafelrondegemeenschap steeds moeilijker om diens overspelige liefde voor koningin Genovere (Guenièvre) geheim te houden. De koning krijgt zelfs zekerheid omtrent de ontrouw van zijn vrouw wanneer hij bij zijn halfzuster Morgeyn (Morgaine) komt en daar een reeks schilderingen ziet die indertijd door Lanceloet werden vervaardigd en zijn liefde voor de koningin in het licht stellen. Door een list worden de geliefden op heterdaad betrapt, maar Lanceloet weet te ontsnappen. Genovere wordt tot de brandstapel veroordeeld. Lanceloet komt haar echter redden en doodt in het handgemeen drie broers van Walewein, onder wie diens lievelingsbroer Gariët (Gaheriet). Lanceloet besluit met Genovere naar zijn burcht Joyosergaerde (Joyeuse Garde) te rijden, waar ze veilig zullen zijn. Intussen worden Waleweins broers met grote rouw begraven. Walewein wordt doodziek van verdriet en zweeft een dag lang tussen leven en dood. Artur wint het advies in van zijn leenmannen; na een hevige discussie wordt besloten een oorlog tegen Lanceloet te beginnen. De volgende dag komt de schildknaap van Hestor (Hector), Lanceloets halfbroer, op Joyosergaerde aan met het bericht dat de koning tegen hen ten strijde trekt. [Het fragment begint in het midden van deze boodschap, in de editie van Jonckbloet bij v. 5507.] Hestor hoopt dat de belegering van Lanceloets kasteel hen slecht zal bekomen. Als Lanceloet op de hoogte is van Arturs plannen laat hij via boden aan de leenmannen in zijn rijk Benewijc weten, dat ze hun kastelen moeten versterken. Daarna roept Lanceloet iedereen, aan wie hij ooit dienst heeft bewezen, op hem te komen helpen. Hierdoor verzamelt hij te Joyosergaerde zoveel ridders, alsof hij een gekroonde koning was. | |
[pagina 117]
| |
de koning voor om zoveel nieuwe ridders in de Tafelronde op te nemen als er gesneuveld (en vertrokken) zijn, opdat het oorspronkelijke getal van honderdvijftig opnieuw zou worden hersteld. De koning gaat graag in op het advies van zijn neef. Hij roept zijn leenmannen voor beraadslaging bijeen en dringt er bij hen op aan dat zij de tweeënzeventig opengevallen plaatsen in de gemeenschap opvullen en dat ze daarbij de besten zouden kiezen, ook al zijn die arm. De nieuwgekozenen worden geïnstalleerd op de plaats van hun gesneuvelde of met Lancelot gevluchte collega's. Lanceloets verzoeningspogingen kennen geen succes. Dan begint een bloedige en langdurige belegering, waar pas een eind aan komt als de paus persoonlijk ingrijpt. Hij gelast Artur zijn vrouw weer liefdevol op te nemen, wat ook gebeurt. Maar de haat heeft zich te diep in de tafelrondegemeenschap genesteld. De strijd zal weer oplaaien en naar de tragische ondergang met Arturs dood leiden. | |
6 Tekstvergelijking: de positie van het fragmentGa naar voetnoot41In het recente onderzoek van de lp-vertalingen is duidelijk geworden hoe belangrijk het is om de Oudfranse grondtekst zo dicht mogelijk op het spoor te komenGa naar voetnoot42. G. Sonnemans heeft ons in deze kwestie de richting getoond. Op grond van de bestaande tekstedities van de ma, maakt hij aannemelijk dat de grondtekst van de vertaler binnen een familie van handschriften zit die zich kenmerken als extra verkortend ten opzichte van de zogenaamde ‘version abrégée’. Dit betekent concreet dat bij een vergelijking de bevoorrechte tekstgetuigen drie handschriften zijn die zich in de Bibliothèque Nationale te Parijs bevinden, namelijk hs. t (ms. fr. 12.573, eind 13de eeuw), hs. g (ms. fr. 758, begin 14de eeuw) en c1 (ms. fr. 123, eveneens begin 14de eeuw)Ga naar voetnoot43. We vergelijken de vertaling in ons fragment met de | |
[pagina 118]
| |
redactie in de handschriften 758 en 123; we vermelden ook (meestal tussen haakjes) de overeenkomstige passages in de editie van Frappier.Ga naar voetnoot44 | |
Vv. 5507-5509 / vv. 1-3Hestors bode brengt verslag uit van de voorbereidselen tot de strijd aan het hof van koning Artur (vv. 5491-5500). Op de vraag van Bohort of de situatie zo dramatisch is, antwoordt hij: ‘Jazeker, u zal binnenkort Artur hierheen zien komen...’: Gi sult mogen sien cortelike
Hier comen dien coninc Arture,
Die met hem brinct tier ure. (vv. 5504-5506)
De volgende verzen (5507-5509) zijn de eerste van het fragment. Ze komen overeen met de regels 105, 27-28 uit de Franse ma, die in hs. 758 explicieter en iets wijdlopiger worden meegedeeld: vous porres par tans veoir le roy artus pres de chi atout le pooir du roiame de logres et maint autre pais (fol. 415 vo a). De vertaling volgt de Franse tekst op de voet. | |
Vv. 5510-5516 / vv. 4-10Ook de reactie van Hestor is in de redactie van hs. 758 sterk uitgebreid. In het teksthandschrift van Frappier staat er kort maar krachtig: Par Dieu, fet Hestor, mar i vendront, car il s'en repentiront (105, 28-29). In hs. 758 lezen we: Par dieu fist hestor mal y venront et mal y commencheront la guerre Car oncquez de chose quil enprissent ne furent si courchie comme il seront de ceste (fol. 415 vo a). Deze lezing vinden we ook terug in het Middelnederlands, maar er ligt een iets sterkere nadruk op Hestors hoop. De laatste regel van het fragment (een constructie met ‘hebben’) wijkt vrij aanzienlijk af van de lezing in de lc; wellicht stond er iets als: [Alsic hop]e hebben w[i gheval]. | |
Vv. 5517-5519 / vv. 11-13In v. 5517 heeft de corrector ingegrepen en het in zijn ogen foutieve meervoud saken verbeterd door de n te expungeren en te doorstrepen (Jonckbloet heeft de verbeterde lezing); of het fragment hier een enkelvoud heeft, is niet duidelijk. Hs. 758 heeft een meervoud (ces nouuelles). Lanceloets reactie bestaat erin meteen zijn boden naar zijn leenmannen overzee te sturen (Joyosergaerde bevindt zich in Groot-Brittannië; Benewijc - in het Frans: Benoic / Banoïc, het land van koning Ban, Lancelots vader - ligt op het continent, en la marche de gaule & de la petite bertaigneGa naar voetnoot45). In het fragment gaat het | |
[pagina 119]
| |
klaarblijkelijk om slechts één bode (den bode, v. 12), mogelijk dezelfde als diegene die Lancelot en zijn gezellen van Arturs activiteiten op de hoogte heeft gebracht. De vertaling in de lc heeft het over meer boden, zoals trouwens in het Frans: Quant lancelot entent ces nouuelles il prist messagez et les enuoia el royame de benoic et [en reiaume de Gaules] et manda aus barons... (fol. 415 vo a; 106, 1-3).Ga naar voetnoot46 | |
Vv. 5520-5533 / vv. 14-27De vertaling is hier opnieuw erg letterlijk. Het fragment heeft ongeveer dezelfde lezing als kopiist b in de lc; wel is de corrector hier opvallend actief geweest. In v. 5524 heeft hij rechts toegevoegd sulke zodat hij de lezing voorstelt: Oft hen gesciede sulke auenture; het fragment heeft een lezing zonder sulke, wat beter met het Frans overeenkomt (par auenture - Jonckbloet volgt hier niet de verbetering van de corrector). In v. 5525 heeft de corrector in moesten ‘es’ geëxpungeerd en rechts ‘ch’ toegevoegd, zodat hij leest Dat si mochten met haren scaren; het fragment heeft zoals kopiist b moesten (Jonckbloet negeert opnieuw de ingreep van de corrector). De vertaler heeft de Franse tekst el roiame de gaule (fol. 415 vo a; 106, 6-7) met een tegenover het verhaal afstandelijker ‘vox poetae’ weergegeven: in har lant / Dat tien tiden gaules was genant (vv. 5528-5529). De eigennaam was niet naar de zin van de corrector, die de ‘l’ van gaules (Gallië) expungeerde en daarboven een ‘n’ schreef. Dat hoeft niet te impliceren dat de corrector een Franse tekst te zijner beschikking had: Gaunes is in de lc veruit de meest voorkomende variantGa naar voetnoot47. Vermoedelijk heeft de corrector gemeend een fout te herstellen omdat Gaule normaal zonder ‘s’ verschijnt; het fragment heeft gaule. In v. 5530 schreef kopiist b als laatste woord crachtecht; de corrector verbeterde het rijm door de laatste letter te expungeren. Nog iets merkwaardigs dient met betrekking tot deze passage te worden vermeld. Kopiist b schreef de verzen 5527-5529; daarna moet in het perkament een gat zijn ontstaanGa naar voetnoot48. De corrector - heel duidelijk herkenbaar aan de donkerder ingekleurde inkt - heeft dan het tekstverlies ongedaan gemaakt door in v. 5527 links oft toe te voegen, in v. 5528 dat en in v. 5529 ende dat. Indien de corrector gelijktijdig met de kopiist heeft gewerktGa naar voetnoot49, moet het gaatje onmiddellijk na de afschrijfactiviteit van b zijn ontstaan. | |
Vv. 5534-5540 / vv. 28-34Hoewel het Middelnederlands de Franse tekst op de voet volgt, ontbreekt de preciezere informatie: el roiame de sorelois et el roiame de la terre foraine a tous les chevaliers quil auoit aucune fois seruis (fol. 415 vo a; 106, 9-10). De vertaling heeft het algemenere in vele anderen conincriken (v. 5535). | |
[pagina 120]
| |
De corrector heeft Die hi noit dienst hadde gedaen (v. 5537) verbeterd door de ‘n’ van noit te expungeren en te doorstrepen. Het fragment heeft het betere: eneghen dien[st] (v. 31). | |
Vv. 5541-5556 / vv. 35-50In hs. 758 wordt de Lancelotlof nadrukkelijker dan in Frappiers teksthandschrift (106, 12-16) in de verf gezet: Et pour cest mandement et pour celle proiere quil avoit faite a ce quil estoit ungs des chevaliers du monde le plus ames et plus de buntes auoit fait as chevaliers que nulz autrez homs Si en vint tant de toutes pars que se lancelot fust rois couronnes ne cuidaissent pas maintes gens quil peust assambler si grant chevalerie comme il assambla a la ioieuse garde (fol. 415 vo a-b). De Middelnederlandse vertaling volgt deze lezing in een soort van geïnterpoleerde uitweiding: Lancelot is de meest beminde ridder ter wereld (met een bronreferentie om de betrouwbaarheid te verhogen: alsict las) en hij heeft zich op velerlei momenten uitermate hoofs gedragen ten opzichte van vele ridders. Ons inziens heeft het fragment tot v. 43 ongeveer hetzelfde als kopiist b en zou de wat moeilijke zin moeten eindigen met om dese dinc (Lancelots vrienden komen omdat hij het hun gevraagd heeft, of eventueel omdat hij hun veel hoofse diensten heeft bewezen, of ook nog om hem te helpen tegen koning Artur). De corrector heeft de zin door een aantal ingrepen willen verduidelijken. Het bijwoord vore (voordien) in v. 5547 was hem blijkbaar niet duidelijk genoeg en hij voegt boven de regel daer toe (overgenomen door Jonckbloet). In v. 5548 heeft hij si doorgestreept en boven de regel re toegevoegd, zodat hij leest Soe quamenre hem toe in allen siden (‘er’ verwijzend naar ‘ridders’ in de vorige versregel - niet overgenomen door Jonckbloet). Het fragment leest met kopiist b si, wat terugslaat op vele lieden (v. 36). De corrector plaatst bovendien na soe vele in v. 5549 een punt, waarmee hij gewoonlijk een syntactische eenheid afsluit. Op die wijze wordt het volgende opgevat als het begin van een nieuwe eenheid (overgenomen door Jonckbloet), wat ons inziens in het fragment niet het geval is. V. 45 wijkt af van de vertaling in de lc; vermoedelijk stond er iets als [Lanceloet hadde ge]nouch meisniede.Ga naar voetnoot50 De burcht van Lanceloet confronteert ons met een merkwaardige afwijking tussen de lc en het fragment: in de compilatie vinden we het verwachte ioyosergarde (v. 5556); het fragment heeft dolore ser g[arde] (v. 50)! De afwijking in het fragment is intrigerend. Het kasteel van Doulereuse Garde werd door wonderlijke magie omgeven en had al velen het leven gekost; een van Lancelots eerste en meest ruchtmakende avonturen in de Lancelot propre bestond erin de betovering in dit kasteel op te heffen. Het kasteel, waar zich ook Lancelots toekomstig graf bevindt, kreeg dan een nieuwe naam: La Joieuse Garde.Ga naar voetnoot51 In de ma verschijnt de plaatsnaam - volgens Frappier! - slechts tweemaal.Ga naar voetnoot52 Wanneer de fee Morgaine Artur | |
[pagina 121]
| |
probeert te overtuigen dat Lancelot een relatie heeft met zijn vrouw, wijst ze hem op een voorval uit het verleden: de koning en zijn ridder konden het kasteel Dolereuse Garde niet binnen; Keye, de ridder van de koningin wel (fol. 406, ro b; 52, 40). De compilatie heeft hier de naam overgenomen (v. 2593); het is de enige keer dat hij voorkomt in Arturs Doet.Ga naar voetnoot53 De tweede passage bevindt zich in de buurt van ons fragment. Wanneer de koningin van de brandstapel is gered, vraagt Bohort naar welk kasteel ze zullen vluchten, waarop Lancelot antwoordt: Il a non, fet Lancelos, li chastiax de la Joiouse Garde; mes quant je le conquis, a cel point que je fui noviax chevaliers, l'en apeloit la Dolereuse Garde (96, 31-34). De compilatie geeft Lanceloets woorden anders weer, omdat de vertaling de redactie van hs. 758 volgt: se nos poons tant faire fait lancelot que nous fuissonz a vng chastel que ie conquis quant ie fus chevaliers nouuiaulx qui a nom la ioieuse garde nous serions illeuc molt asseur (fol. 412 ro a): Mochtewi tenen castele geraken,
Dien ic hier te voren wan,
Alsic riddere was ende neuwe man,
(Ende die casteel es geheten
Die Joyosegaerden, wildijt weten)
Wi souden daer seker wesen... (vv. 4716-4721)
Hs. 758 en de compilatie hebben bijgevolg de verwijzing naar vroeger niet. De vertaler moet de eerste Franse passage (of de Lpr) met de gelijkstelling van ‘Doloreuse Garde’ en ‘Joyeuse Garde’ in zijn hoofd hebben gehad toen hij aan v. 50 begon. Ons inziens is de naam doloreser garde (mogelijk met de suggestie van toekomend leed) in het fragment oorspronkelijk; de compilator, die sterk begaan is met de coherentie van het verhaal, is volgens mij verantwoordelijk voor de vervanging van de naam door het meer voorkomende ioyosergarde (met wellicht de tweede passage in zijn achterhoofd). We staan hier bijgevolg voor een duidelijk voorbeeld van afwijking tussen de vertaling van de ma in het fragment en de vertaling van de ma in de compilatie. We zullen op de implicaties hiervan nog dienen in te gaan. | |
Vv. 5557-5560 / 51-54Deze verzen vormen een typische overgangsformule (met verwijzing naar de vertelinstantie: li contes in het Frans; die aventure in het Middelnederlands) wanneer in de ‘entrelacement’ een verhaaldraad wordt losgelaten.Ga naar voetnoot54 De twee laatste verzen hebben een andere betekenis in de lc en het fragment. Op grond van de Franse tekst (Mes atant laisse ore li contes a parler de li et de ceulx de laiens et retourne au roy artus (fol. 415 vo b; 106, 16-17) lijkt ons de vertaling in de lc de oorspronkelijke lezing te zijn. In de lc verschijnt na de overgangsformule een hoofdstuktitel: Hoe die [coninc] | |
[pagina 122]
| |
lancelote bel[ach ende] hoe dat [lanceloet] strijt h[adde]. De titel, uiterst rechts in de buitenmarge aangebracht, is rood doorstreept, omkaderd en was oorspronkelijk genummerd. De nummering is, samen met een deel van de tekst, door besnoeiing verdwenen; met wat puzzelwerkGa naar voetnoot55 is echter uit te maken dat de titel nummer elf was in de reeks. De hoofdstuktitels zijn aangebracht door de compilator en verschijnen dan ook niet in het fragment. | |
Vv. 5561-5568 / vv. 55-62De vertaling volgt de Franse tekst op de voet (fol. 415 vo b; 107, 3-4). Het fragment heeft een van de lc afwijkende redactie, vooral in vv. 59-62. We moeten vermoedelijk lezen: [Ridders so] vele dat men vor dien
[Nie so v]ele en hadde gesien
[Up ene w]ile no sodaen conroot
[Van ridder]scepe te carmeloot
| |
Vv. 5569-5592 / vv. 63-86De vertaling loopt parallel met de Franse tekst; dat geldt ook voor de redactie van het fragment met die in de lc. Enkel de vv. 81-82 verschillen sterk van vv. 5587-5588. Een gaatje in fol. 225 heeft tekstverlies veroorzaakt, wat door de corrector werd opgevuld met v om goet (v. 5587), omdat hij do[et] in de volgende versregel als rijmwoord heeft geïnterpreteerd (Jonckbloet kiest een tussenweg: Ic segt om goet). Het fragment heeft het op het eerste gezicht raadselachtige 150 ende... Dat het getal nog wordt aangevuld, is twijfelachtig vermits het klassieke aantal tafelronderidders honderd vijftig is (en het Oudfrans op de overeenkomstige plaats hetzelfde cijfer heeft). De ma brengt ons de oplossing: hs. 758 heeft che est .c.l. ie vos di se vous iche faittes (fol. 415 vo b; 107, 14-15); hs. 123 heeft het iets dichter bij de grondtekst staande Ceo est .cent. e cinqaunte. E ieo uos di se uos ceo fetes (fol. 247 ro b). Dit wordt in de vertaling vermoedelijk .C. ende .l. ende [ic segt v], wat dan voor de volgende versregel impliceert: [Es dat sake d]at ghi dit doet n[v]. Vermoedelijk was dit u-rijm ook in de lc de oorspronkelijke lezing. Hier wordt nogmaals duidelijk dat de corrector zijn verbeteringen aanbracht zonder hulp van de Franse brontekst.Ga naar voetnoot56 | |
Vv. 5593-5611 / vv. 87-103Op enkele details na is de vertaling (die erg letterlijk is) in de beide handschriften dezelfde: in plaats van ter stat (v. 5598) leest het fragment vermoedelijk tie[re stat] | |
[pagina 123]
| |
en in de volgende versregel [V]an haren lieden in plaats van Onder hare liede. Maar de lc heeft twee verzen meer: vv. 5607-5608. Hoewel ze voor het begrip van de tekst niet echt noodzakelijk zijn, suggereert het Oudfrans toch dat ze in de vertaling wellicht oorspronkelijk waren (fol. 416 ro a; 107, 24-26).Ga naar voetnoot57 | |
Vv. 5612-5650 / vv. 104-146De passage van de nieuwgekozen tafelronderidders biedt merkwaardige verschillen met het teksthandschrift van Frappier (hs. a). De vertaling heeft het - met hs. 758 (el souuerain lieu, fol. 416 ro a) - impliciet over dupperste stede (v. 5622/v. 114), waarin niemand durft plaatsnemen, waar hs. a duidelijker spreekt over de beruchte Siege Perillex (107, 30-31). En dan volgen enkele van de nieuw gekozen tafelronderidders. Lanceloet wordt vervangen door heer Lyam van Yrlant (qui ot nom helians et cestoit li mieuldres chevaliers de toute irlande et estoit fieulx du roy; fol. 416 ro a); Bohort wordt vervangen door Helynon (in het Frans: Belinon, zoon van de koning van de illez estrangez). In Hestors plaats komt Vadaan die coninc, een ridder uit Schotland (vng chevalier de squoche qui ot a non wadian li noirs (fol. 416 ro a; 107, 37-39). In de lc werd ons inziens in deze passage geknoeid; helaas biedt het fragment geen uitkomst voor de eigennamen (zowel her lyam als helynon blijken immers corrupt in de lc). Wel sluit het fragment sterker aan bij het Oudfrans. Met betrekking tot Belinon is er sprake van ende bede en gegeven di[e stede] (vv. 27-28); dat verwijst naar de lezing in hs. 123 (niet in 758!): Cil saunz faille esteit bon cheualier mes par la priere de ses amis li dona leu le lieu bohort (fol. 247, ro b). In de lc slaat de kwalificatie crachtech van wapine ende van vrienden machtech (vv. 5633-5634) op Bohorts opvolger; zowel in het Oudfrans als in het fragment staat dit bij Hestors vervanger (vv. 30-33), waar we immers iets mogen veronderstellen als: ... die was van [scollant]
[Die goe]t ridder ende cr[achtech]
[Van wapi]inen ende van vri[enden machtech]
[Seker ende s]taerc van lich[ame]
De lezing in hs. 123 wettigt deze veronderstelling (ook niet in hs. 758): qui esteit bons cheualiers e seurs e puissaunz as armes e damie e fort de cors a merueilles e estrez de haut lignage e out non wadan li neirs mes mult fu fors e fel e envions e plus cruel que nul chevalier que len seust. De lc bevat nog een vergissing: in Griflets plaats komt een ridder die in hs. 758 gaheris de norgales wordt genoemd (in het Middelnederlands: Gaherijs van Nortgales). De naam van de te vervangen tafelronderidder is beslist fout: Griflet is niet gesneuveld en behoort niet tot het kamp van Lanceloet. Integendeel, hij is een van de trouwste ridders van koning Artur en zal de fatale eindstrijd meemaken, waar- | |
[pagina 124]
| |
na hij op bevel van zijn stervende vorst diens zwaard Escalabur aan het moeras zal toevertrouwen. De corrector, die dus blijkbaar grotere gehelen overzietGa naar voetnoot58, heeft de fout gezien en stelt een nieuwe lezing voor: agrevains (griflets doorgestreept en de nieuwe naam rechts bijgevoegd). Dit is een plausibel voorstel: Agravain werd als hoofdrolspeler in de gevangenname van de koningin door Lanceloet gedood. Jonckbloet heeft de fout ook gemerkt maar volgt de corrector niet en komt met een ander voorstel: Lyoneel (v. 5643), Lanceloets neef. Het Frans heeft hier één der gesneuvelde tafelronderidders, namelijk de lievelingsbroer van Walewein, Gaheries. Het fragment bevat helaas geen naam... | |
Vv. 5651-5664 / vv. 147-160De vertaling is, op enkele details na, vrij letterlijk: Et seruirent le iour a le table reonde et a le table du roy artus .vij. chevaliers qui tenoient de lui terre et estoient si homme lige Et celui iour sappareillerent tout cil qui encontre lancelot deuoient aler pour le nuire et greuer (fol. 416 ro a-b). Het fragment breekt af bij ma, 108, 3. | |
7 ConclusiesUit de vergelijking komt zonneklaar naar voren dat het fragment niet tot de traditie van de lh behoort. De vertaling volgt immers, zoals de vertaling in de lc, de Oudfranse tekst op de voet. Het vertalingsgedrag van de lh-dichter is veel vrijer ten opzichte van zijn origineel, zelfs in de passages waar hij een volgzame vertaling heeft bezorgd.Ga naar voetnoot59 Ondanks de sterk gehavende toestand van de tekst in het fragment is de gelijkenis met de vertaling in de lc frappant. Toch behoort het fragment duidelijk niet tot de lc-traditie in die zin dat het geen kopie is van Arturs Doet uit de compilatie. Het fragment vertoont namelijk geen enkel spoor van compilatie-ingrepen: we denken hierbij aan de naam van Lancelots burcht (v. 5556/v. 50) en de hoofdstuktitel. Het fragment heeft trouwens nogal wat detailveranderingen tegenover de vertaling in de lc.Ga naar voetnoot60 Maar er is meer. Indien het fragment zou teruggaan op de lc, zou dit sporen moeten vertonen van de corrector, vermits die vrijwel gelijktijdig met de compilator werkte en een verbeterde redactie vervaardigde. De vergelijking leert echter dat het fragment systematisch de wenken van de corrector negeert.Ga naar voetnoot61 De conclusie is derhalve: het nieuw gevonden fragment vertegenwoordigt een handschrift van de 13de-eeuwse, Vlaamse vertaling van de lp. De taal van het fragment blijkt deze conclusie overigens te bevestigen. Het fragment toont bijgevolg aan dat op het einde van de 13de eeuw een onbe- | |
[pagina 125]
| |
kende Vlaamse dichter de hele Lancelottrilogie heeft vertaald. Het bevestigt bovendien de hypothese dat de compilator/kopiist b deze vertaling als uitgangspunt heeft gebruikt voor de samenstelling van de lc en dat hij deze vertaling lichtjes heeft aangepast. Deze verrassende conclusie maakt ons nieuwsgierig naar het statuut van de andere fragmenten. Zonder diep op de zaak te willen ingaan, lijkt zich dezelfde vaststelling op te dringen: ook deze zijn géén resten van een mogelijk dedicatie-exemplaar, overgeschreven vanuit de lc.Ga naar voetnoot62 Het Haagse fragment (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 H 58 vo) vertoont geen enkele invloed van correctoringrepen, zoals weer te vinden in hs. 129 a 10, fol. 74 vo! Mogen we ook hier niet aannemen dat de fragmenten een redactie van de oorspronkelijk Vlaamse Lanceloet vertegenwoordigen? Op die manier verschijnt de hele lc in een nieuw licht: wellicht was hij in zijn definitieve vorm een buitenbeentje in de evolutie van de Arturroman als gevolg van een persoonlijk initiatief van Lodewijc van Velthem? Deze uitdagende stellingname wacht evenwel op verdere bevestiging... | |
SummaryIn 1992 Godfried Croenen discovered a fragment of a fourteenth-century paper manuscript in the binding of a register which belonged to the archives of the Chapter of St. Catherine (mid-sixteenth century) in Hoogstraten. The text of the fragment has been identified as belonging to Arturs Doet, a Middle Dutch translation of the Old French La Mort le Roi Artu. A careful analysis shows that the translation preserved in the newly-found fragment is not part of the tradition of the Lancelot Compilation, but that it must be regarded as belonging to a thirteenth-century Flemish metrical translation of the Mort le Roi Artu. The fragment is a fairly faithful translation of a manuscript which belongs to the family of manuscripts that contain an extra abbreviated version of the version abrégée.
Adres van de auteurs: G. Croenen Universiteit Gent Blandijnberg 2 b-9000 Gent J.D. Janssens Katholieke Universiteit Brussel Vrijheidslaan 17 b-1080 Brussel |
|