Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||
[Nummer 2]De laatste reis van de Drie Koningen
| |||||||||
[pagina 98]
| |||||||||
Dedise kerstijn alle drie.
Van hem vord so lesen wie.
Na hare dod dat sente alene.
Die drie coninghe al ghemene.
Aelde ende voeredse mede.
Te constantinople in die stede.
Van danen waren si te melane.
Met beden brocht als ict wane.
Nv heuetse colne in hare hoede.
Want keiser vrederic die goede.
Wan milane ende sendetse daer.
Alsmen screef ons heren iaer.
.m. ende .c. ende .lx. ende .iiii. (v. 21.425-21.442)
[Over hen leest men, wees daar zeker van, dat zij toen heidens waren en heidens bleven tot op het moment dat Sint Thomas in het land kwam waar zij woonden en hen alle drie al snel doopte. Verder lezen wij over hen dat Sint Helena de Drie Koningen na hun dood gezamenlijk ophaalde en ze naar de stad Constantinopel meenam. Vandaaruit zijn ze op verzoek naar Milaan gebracht, naar ik meen. Nu heeft Keulen ze onder haar hoede, want de goede keizer Frederik veroverde Milaan en stuurde ze (de relieken van de Drie Koningen) daarheen, in het jaar Onzes Heren 1164.] De bron van deze verzen ligt niet in de parallelle passage in de Historia Scholastica van Petrus Comestor, die Maerlant in het eerste deel van zijn Rijmbijbel bewerkte. In het nu volgende zal ik nagaan, aan welke bron(nen) hij deze informatie dan wel ontleend kan hebben. | |||||||||
1 Mogelijke bronnenDe Historia Scholastica moet geschreven zijn in Troyes en Parijs in een periode van onbekende omvang rond het jaar 1170,Ga naar voetnoot7 dus in de tijd dat het nieuws van de ontdekking en translatie der Drie Koningen (1164) relatief jong was. Het bericht van deze gebeurtenis zal ongetwijfeld ook in Frankrijk doorgedrongen zijn. Toch vond Comestor het blijkbaar niet de moeite waard om er melding van te maken in de hoofdstukken viii en ix van In Evangelia,Ga naar voetnoot8 waarin het bezoek van de wijze koningen aan de pas geboren Jezus verteld wordt; ook elders in zijn werk verwijst hij er niet naar. Dit lijkt aan te sluiten bij het gebrek aan belangstelling van Franse zijde voor de cultus der Drie Koningen dat H. Hofmann heeft gesignaleerd. Hij | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
brengt dat in verband met het feit dat Frankrijk de veel belangrijkere heilige doornenkroon van Christus zelf al bezat.Ga naar voetnoot9 De Vulgaat, die met de Glossa Ordinaria door Maerlant voor aanvullend materiaal geraadpleegd werd,Ga naar voetnoot10 bevat niets dat de bron voor vers 21.425-21.442 geweest kan zijn. De Glossa Ordinaria, die voor het grootste deel uit de twaalfde eeuw stamt, vermeldt de nageschiedenis van de Drie Koningen ook niet.Ga naar voetnoot11 Een andere bron die genoemd is voor de Rijmbijbel, het commentaar van Zacharias Chrysopolitanus bij de Vita Christi,Ga naar voetnoot12 geeft evenmin relevante informatie.Ga naar voetnoot13 Welke werken kan Maerlant dan gebruikt hebben? Om dit vast te kunnen stellen geef ik een overzicht van de werken van vóór Maerlants tijd waarin de geschiedenis van de Drie Koningen wordt beschreven. Hierbij zal ik mij concentreren op de feiten die in de Rijmbijbel worden genoemd, maar niet afkomstig zijn uit de Historia Scholastica:
| |||||||||
2 ‘Chrysostomus’De wijzen uit het Oosten uit Matteüs 2 hebben altijd al tot de verbeelding gesproken; al zeer vroeg heeft men getracht hun verhaal aan te vullen en te verfraaien. Vanaf Tertullianus (tegen 160-na 220) werden de magi uit de bijbeltekst ook wel reges ‘koningen’ genoemd, hetgeen in de twaalfde en dertiende eeuw gewoon is geworden.Ga naar voetnoot14 In de loop van de erop volgende eeuwen werd niet alleen hun tot dan toe variabele aantal tot drie beperkt, maar kregen deze drie bovendien uit vele varianten de namen waaronder zij sindsdien bekend staan: Caspar, Balthasar en Melchior.Ga naar voetnoot15 Waarschijnlijk in de zesde eeuw schreef een onbekende volgeling van Arianus de zogeheten Scriptura Seth, een werk dat later werd toegeschreven aan | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel (ca. 345-407) en onder de titel Opus imperfectum in Matthaeum onder diens werken opgenomen werd.Ga naar voetnoot16 Dit geschrift is van groot belang geweest in de ontwikkeling van de geschiedenis der Drie Koningen. T. Scheepstra (die een editie met inleiding heeft vervaardigd van de Middelnederlandse vertalingen van de Historia Trium Regum, geschreven tussen 1364 en 1379,Ga naar voetnoot17 van Johannes van Hildesheim) vat de inhoud van de Scriptura Seth als volgt samen: In het Oosten, bij de Oceaan woont een volk, dat de overlevering bewaart aangaande het verschijnen van de ster en het offeren der offergaven. Deze overlevering werd gedurende vele geslachten van geleerde mannen verteld van vader op zoon. Daarom kozen sommige van deze geleerden, die de mysterieën van de hemel bestudeerden, twaalf mannen uit hun midden, die zij aanstelden om de opkomst van de ster te verbeiden. Wanneer één van deze twaalf stierf, benoemden ze zijn zoon of een van zijn verwanten, die de plaats van de overledene innam. In hun eigen taal heetten ze Magi, omdat ze zwijgend God verheerlikten. Ieder jaar post messem trituratoriam [= na de oogst] bestegen ze een berg, die ze Mons Victorialis noemden. In deze berg was een grot; liefelik was de omgeving door beken en prachtige bomen. Op de berg baden ze, na zich gewassen te hebben, en drie dagen lang prezen ze God zonder te spreken. Aldus deed ieder volgend geslacht, afwachtende of niet misschien in hun tijd de heilaanbrengende ster zou opgaan. Eindelik verscheen ze boven de berg Victorialis. Ze had in zich het beeld van een klein kind met een kruis boven het hoofd. En ze sprak hen toe en vermaande hen naar Judea te gaan. Ze vertrokken. Twee jaar ging de ster hun voor, terwijl het in hun knapzakken aan eten noch drinken ontbrak.... Toen ze terug waren gekeerd eerden en prezen ze God veel ijveriger dan te voren en ze predikten tot allen en onderrichtten velen. Toen de apostel Thomas na de opstanding van Christus in hun provincie kwam, sloten ze zich bij hem aan. Ze werden door hem gedoopt en hielpen hem bij zijn prediking.Ga naar voetnoot18 Dit rijke verhaal kreeg vervolgens grotere bekendheid door de weergave ervan in Petrus Comestors Historia ScholasticaGa naar voetnoot19 (maar dan zonder de vermelding van de bekering door Thomas, zoals in par. 1 betoogd is). In navolging van Comestor in zijn In Evangelia caput vii verwijst ook Jacob van Maerlant aan het begin van de Drie Koningen-episode naar Crisostimus (l. Crisostomus), in vers 21.370 van de Rijmbijbel. Hierbij moet opgemerkt worden dat hij alleen maar de naam van de autoriteit noemt, maar niet de eigenlijke inhoud van het verhaal van ‘Chrysostomus’. Hier heeft hij zich, blijkbaar bewust, niet op apocrief terrein gewaagd.Ga naar voetnoot20 Na Comestor zorgde vooral Vincentius van Beauvais voor de verspreiding van de Driekoningengeschiedenis in zijn in 1256 voltooide Speculum Historiale. Hij ver- | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
meldt de bekering van de Drie Koningen door Thomas wel, in boek zes, caput xcii (De cultu, et religione Magorum ac caeterorum Orientalum) (Over de leefwijze en godsdienst van de Wijzen en van andere Oosterlingen), hoewel slechts in de marge bij de woorden vnus ex apostolis (een van de apostelen), waarmee degene aangeduid wordt die hen gedoopt heeft.Ga naar voetnoot21 Maerlant heeft dit caput vrijwel volledig bewerkt in zijn Spiegel Historiael (waaraan hij werkte vanaf ca. 1283 tot kort na 1288), maar ook hier zonder vermelding van de naam van de doper.Ga naar voetnoot22 Zoals al is vermeld heeft Maerlant de uitgebreide Driekoningengeschiedenis uit de Historia Scholastica niet naverteld in zijn Rijmbijbel. De al gesuggereerde mogelijke reden daarvoor - voorzichtigheid met apocriefe informatie - wordt aannemelijker wanneer we zien dat Maerlant in de Spiegel Historiael na het complete verhaal over de Drie Koningen onafhankelijk van het Latijn van Vincentius de volgende verzen toevoegt: Al es dit gheen auctoriteit,
Nochtan es hier niet gheseit,
Datten kerstinen gelove scaet,
Of daermen in mach merken quaet. (v. 73-76)
[Al is dit niet canoniek, toch is hier niets verteld dat het christelijk geloof schaadt, of waarin men iets slechts kan vinden.] In de periode tussen 1244 en 1267 schreef Jacobus de Voragine de Legenda Sanctorum, beter bekend als de Legenda Aurea.Ga naar voetnoot23 Ook dit werk was een belangrijk intermediair voor de verbreiding van het verhaal der Drie Koningen.Ga naar voetnoot24 Jacobus noemt beknopt de translaties, maar niet de bekering door Thomas in het relevante caput xiv (De epiphania domini). Deze is echter daarvoor al aan de orde gekomen in caput v, waarin het leven van de apostel Thomas beschreven wordt.Ga naar voetnoot25 Het uitgebreide hoofdstuk over epifanie wordt afgesloten door het ‘Nachleben’ van de Drie Koningen: | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
Horum autum corpora Mediolani et in ecclesia, quae nunc est fratrum praedicatorum, quiescebant, sed nunc Coloniae requiescunt. Nam eorum corpora primo per Helenam, Constantini matrem, rapta et in Constantinopolim translata, postea per sanctum Eustorgium episcopum Mediolanum translata, sed per Henricum imperatorem, postquam Mediolanum possedit, in Coloniam super Rhenum fluvium sunt delata, ubi in magna reverentia et populi devotione coruscant.Ga naar voetnoot26 Voordat we terugkeren naar de Rijmbijbel moet worden vermeld waar Jacobus de informatie over de translaties van de lichamen der Drie Koningen waarschijnlijk gevonden had. | |||||||||
3 ‘Eustorgius’Informatie over de weg van de drie koninklijke lichamen, zowel vanuit het Oosten naar Constantinopel als vandaar naar Milaan, is nergens te vinden vóór het jaar 1158, het jaar waarin men de gewaande lichamen van de Drie Koningen bij Milaan had gevonden. Dat betekent, om met T. Scheepstra te spreken, dat ‘de translatio van het Oosten naar Constantinopel en die van Constantinopel naar Milaan pas [zijn] verzonnen, nadat het overbrengen van Milaan naar Keulen had plaatsgehad.’Ga naar voetnoot28 Waarschijnlijk de eerste tekst waarin al deze gegevens zijn samengebracht, is de Vita Beati Eustorgii Confessoris. Dit werkje is geschreven in de jaren 1158-1164, zoals H. Hofmann heeft aangetoond, waarschijnlijk in Keulen of op instigatie van een Keulse instelling.Ga naar voetnoot29 In ieder geval vóór het jaar 1300 heeft een onbekende auteur de tekst uitgebreid tot de zogenoemde Relacio de Tribus Magis, waarvan zich een belangrijke versie bevindt op fol. 6r-8r van de tegen 1300 gedateerde Cod. 70 H. 41 (vroeger 269) in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot30 Omdat de lichamen van de drie mannen gevonden waren in het kerkje Sant'Eustorgio was voor de samensteller van de oertekst van deze Vita/Relacio de stap naar een heilige Eustorgius als overbrenger van de relieken naar Milaan niet groot.Ga naar voetnoot31 H. Hofmann laat echter zien dat dit onwaarschijnlijk is: zowel Eustorgius I, bisschop van Milaan van 344 tot circa 350, als Eustorgius II, bisschop van dezelfde stad van 512-518, komt niet in aanmerking, want in geen enkele tekst waarin het leven van deze bisschoppen beschreven wordt, wordt melding gemaakt van | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
de Drie Koningen, hetgeen men toch zeker zou verwachten wanneer het verhaal op waarheid zou berusten.Ga naar voetnoot32 Ook de rol van Helena verbaast niet, gezien de daden die zij volgens de traditie al verricht had: zij had het kruishout gevonden en de nagels waarmee Jezus aan het kruis geslagen was, en had daarbij ook een aantal andere relikwieën vanuit het Heilige Land overgebracht naar Constantinopel. Het hooi uit Jezus' kribbe, zoals Petrus Comestor in de Historia Scholastica vermeldt in In Evangelia caput v, had zij meegenomen naar Rome.Ga naar voetnoot33 De Vita/Relacio beschrijft uitgebreid hoe de in Constantinopel geboren Eustorgius ergens in het midden van de vierde eeuw in Milaan op bezoek was, en zich zo geliefd maakte bij de gelovigen aldaar dat zij hem tot bisschop verkozen. Daarop ging hij terug naar zijn geboortestad om de keizer, als nederige onderdaan, om toestemming te vragen voor zijn vertrek naar Milaan. Deze kreeg hij zonder problemen.Ga naar voetnoot34 Respondit autem evstorgius. Gratias ago deo et tibi. Rogo karissime domine iube de dei et tuis sacris quos uoluero mecum si dei clementia annuerit deferri ad sanctam urbem mediolanensem. et ad eius ecclesiam sacris reliquiis honorandam transportari. ut populum tibi subiectum remuneres. Respondit. Que uelis sumpto. accipe. ferto. Esto ut es. si potes fieri melior efficiaris. populum meum saluta. et abhinc eum omni tributo absolue. Letatus itaque discessit. perficiensque cum multo labore archam marmoream cum corporibus trium regum qui christo munera. aurum. thus. et mirram. optulerunt. uix mediolanum cum multis uigiliis ueniens. dei ope et misericordia ad urbem detulit.Ga naar voetnoot35 Het staat er wel niet expliciet, maar toch is het duidelijk dat Eustorgius de keizer vraagt om de relieken van juist de Drie Koningen: hij verzoekt de keizer om de relieken ‘die hij wil’, krijgt vervolgens toestemming om te kiezen wat hij wil, en vertrekt tenslotte verheugd met de Drie Koningen in de marmeren tombe. Nu is juist deze passage van belang voor het onderzoek naar de bron van de verzen in de Rijmbijbel over de translaties van de beenderen der Drie Koningen. Maerlant zegt immers in v. 21.436-21.437, nadat hij de translatie naar Constantinopel heeft genoemd: | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
Van danen waren si te melane.
Met beden brocht als ict wane.
Het gaat mij om de woorden Met beden ‘op verzoek’. Hieruit blijkt mijns inziens dat Maerlant meer van de geschiedenis wist dan verhaald wordt in de Legenda Aurea. Daarin wordt immers niet gezegd, op welke wijze Eustorgius de lichamen van de Drie Koningen verkregen had. Vanwege de uiterste beknoptheid in deze passage van de Rijmbijbel is echter niet uit te maken (bij voorbeeld aan de hand van woordelijke overeenstemmingen), of Maerlant zich hier bediend heeft van een handschrift van de Vita of de uitgebreidere Relacio - als die rond 1270 al bestond - of dat hij bij voorbeeld uitging van de Legenda Aurea en zich voor dit feit baseerde op zijn eigen kennis van de geschiedenis der Drie Koningen. Op dit punt is het dan ook nuttig om eens te kijken welke rol de verering van de Drie Koningen in Maerlants tijd speelde. | |||||||||
4 De verering van de Drie Koningen in de periode 1164-1300Ten tijde van de belegering en inname van Milaan bestond in deze stad nog geen vereringstraditie rond de Drie Koningen. Deze kwam pas op in de loop van de dertiende eeuw: het eerste Milanese handschrift met de geschiedenis van de Drie Koningen dateert van het begin van die eeuw, en pas in 1288 klinkt de eerste duidelijke klacht van de stad om het verlies van de kostbare relieken ruim een eeuw daarvoor.Ga naar voetnoot36 Dit zegt veel over de grote vlucht die de cultus van de Drie Koningen in Keulen genomen had. Waarschijnlijk al kort na 1164 zijn de pelgrimstochten naar deze stad op gang gekomen, en al snel was Keulen een van de belangrijkste pelgrimssteden van de middeleeuwen, naast Jeruzalem, Constantinopel, Santiago de Compostela, Rome en Aken. Na verloop van tijd bevonden zich overal in Europa Driekoningenbriefjes en andere pelgrimstekens, die men vooral waardeerde als bescherming voor gevaren onderweg en voor vallende ziekte. Zojuist in Aken gekroonde Duitse koningen brachten een bezoek aan de schrijn van de Drie Koningen, en vanaf de veertiende eeuw deden ook buitenlandse koningen dat.Ga naar voetnoot37 Aan het begin van het jaar 1249 ging de Hollandse graaf Willem ii, die in 1247 tot Rooms-Koning gekozen was (en in de Keulse Dom tot ridder was geslagen) naar Keulen om het Driekoningenfeest te vieren.Ga naar voetnoot38 Op 6 januari 1200 versierde koning Otto iv de hoofden van de Drie Koningen met drie gouden kronen en schonk een zeer kostbaar front voor de Driekoningenschrijn.Ga naar voetnoot39 Mogelijk moet de | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
bijzondere verering van de Drie Koningen van de hertogen van Brabant gezien worden tegen de achtergrond van het huwelijk van deze Otto iv met Maria, de eerste dochter van hertog Hendrik van Brabant, in 1214. De Brabantse hertog stichtte in 1221 een jaarlijkse rente voor de vicaris van de missen aan het Driekoningenaltaar in de Dom te Keulen.Ga naar voetnoot40 In 1270 was deze rente al drie jaar niet meer betaald,Ga naar voetnoot41 maar deze achterstal heeft niet tot afstel geleid: hertog Jan i van Brabant schreef zijn overwinning in de slag bij Woeringen (5 juni 1288) toe aan de Drie Koningen en stichtte op 2 februari 1290 in Brussel een kapel in hun eer.Ga naar voetnoot42 Dit was een van de weinige altaren die in de dertiende eeuw buiten Keulen tot stand kwamen; pas in de veertiende en vijftiende eeuw gebeurde dit vaker. De verspreiding van de cultus van de Drie Koningen werd vooral gestimuleerd door de adel en door de burgers, met name de kooplieden, uit Keulen.Ga naar voetnoot43 In de late middeleeuwen was Keulen in Holland en Zeeland de belangrijkste bedevaartsbestemming buiten de eigen regio, en kwam zij in Brabant op de tweede plaats.Ga naar voetnoot44 Ook ontstonden er speciale Driekoningenmissen en nieuwe Driekoningenspelen door de recent opgebloeide Driekoningenverering in Keulen. De Utrechtse Domproost Dietrich von Randerath (overleden in 1247), die tevens koorbisschop in Keulen was, stelde in Utrecht een officium, qualiter in Epiphania stella ducetur (Dienst, hoe op Epifanie de ster zijn baan beschrijft) in.Ga naar voetnoot45 Het eerste schriftelijke bewijs van een Driekoningenbroederschap te Keulen stamt uit 1258, maar deze was mogelijk al kort na 1164 opgericht.Ga naar voetnoot46 | |||||||||
5 Bron en functie van v. 21.425-21.442 van de RijmbijbelMaerlants zelfstandige vermelding van de translaties van de resten der Drie Koningen krijgt tegen de hierboven geschetste achtergronden allengs meer diepte. Zo is duidelijk geworden dat in zijn tijd de verering van de Drie Koningen, die niet tot de heiligen behoorden, vooral voor de niet-geestelijken van zeer groot belang was (wellicht sprak juist hun koningschap tot de verbeelding?). De vastgelegde getuigenissen van de verering van de Drie Koningen door Rooms-Koning graaf Willem ii van Holland en de hertogen van Brabant zijn de meest tastbare tekenen van de aandacht voor de Drie Koningen in de Nederlanden. Vanwege de bekendheid van Keulen als pelgrimsstad voor de Driekoningenverering is het dan ook aannemelijk dat Jacob van Maerlant goed op de hoogte was van hun verhaal. Dat wil | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
tevens zeggen dat een schriftelijke bron voor Maerlants toevoeging beslist niet zeker, en al helemaal niet te bewijzen is: hun geschiedenis kan heel goed tot Maerlants algemene kennis behoord hebben. Maerlant verwijst zelf driemaal naar zijn mogelijke bronnen in v. 21.425-21.442:
De eerste twee wijzen naar een schriftelijke bron, maar betekenen niet noodzakelijk dat Maerlant deze zelf ook op zijn werktafel had liggen: ze kunnen immers ook zoveel betekenen als Over hen kan men lezen en zo kunnen wij lezen. De derde geeft de indruk dat Maerlant hier geen literatuurverwijzing voorhanden heeft en dus iets uit het hoofd vermeldt - en juist deze verwijzing stamt uit de enige opmerking die niet terug te vinden is in het meest uitgebreide relaas over de Drie Koningen, de Legenda Aurea, dat hierboven beschreven is.Ga naar voetnoot47 Deze verwijzing duidt op (indirekte) kennis van de Vita Beati Eustorgii Confessoris of de Relacio de Tribus Magis. Ik houd v. 21.425-21.442 van de Rijmbijbel dan ook voor een toevoeging op basis van Maerlants kennis (al dan niet ‘schriftelijk’) van de Legenda Aurea wat de bekering door Thomas en de translaties van de beenderen van de Drie Koningen betreft, en op waarschijnlijk indirekte bekendheid met een tekst als de Vita Beati Eustorgii Confessoris of de Relacio de Tribus Magis voor de wijze waarop de translatie naar Milaan tot stand gekomen is. Intrigerend blijft nog dat Maerlant in de Rijmbijbel zijn publiek zo weinig mogelijk apocriefe informatie rond de wijzen uit het Oosten lijkt te willen verschaffen, maar in zijn latere Spiegel Historiael van deze houding is teruggekomen. Het is verleidelijk om dit toe te schrijven aan de geloofde invloed van de Drie Koningen op de Brabantse overwinning in de Slag bij Woeringen, die immers plaatsgevonden had kort voordat Maerlant zijn werk staakte. Maar vanuit chronologisch standpunt (de Driekoningengeschiedenis bevindt zich in de eerste partie) is dit toch niet zo aannemelijk. Een andere mogelijkheid is dat Maerlant in de Rijmbijbel wat voorzichtiger is geweest onder invloed van mogelijke kritiek op de aard van het werk waaraan hij bezig was,Ga naar voetnoot48 en zich daar later bij het werk aan de Spiegel Historiael niet meer door liet beïnvloeden. De grote bekendheid van de Driekoningengeschiedenis is mijns inziens ook de aanleiding geweest tot de invoeging: Maerlant zal de bekering en de laatste reis van de stoffelijke resten der Drie Koningen vermeld hebben, omdat voor het publiek dat hij voor ogen had hun verering, met Keulen als centrum, zo vanzelfsprekend was en hun verhaal wellicht al zo bekend dat het vreemd zou zijn wanneer | |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
men daar niets over kon lezen op de relevante plaats in de Rijmbijbel. Comestor maakt daarentegen geen melding van de bekering door Thomas en de translaties, mogelijk omdat de Drie Koningen in zijn omgeving in Frankrijk weinig verering genoten, zoals al is vermeld. Zoals boven geschetst is, was de verering van de Drie Koningen het grootst bij leken, en dan vooral bij de hoge adel en de rijke burgers. De hier onderzochte korte passage uit de Rijmbijbel versterkt het idee dat althans het Middelnederlands machtige deel hiervan tot het publiek behoorde dat Jacob van Maerlant voor ogen had bij het schrijven van dit werk. | |||||||||
ZusammenfassungIn den Versen 21.425-21.442 seiner Rijmbijbel (aus dem Jahre 1271) erzählt Jacob van Maerlant wie die Heiligen Drei Könige aus der Geschichte von der Geburt Christi (Matthäus 2:1-12) später vom heiligen Thomas getauft wurden, und wie ihre sterblichen Überreste über Konstantinopel und Mailand schließlich nach Köln gelangten. Maerlants Quelle, die Historia Scholastica von Petrus Comestor, erwähnt dies nicht. Für die hinzugefügten Verse stützte Maerlant sich wahrscheinlich auf die Legenda Aurea und auf seine allgemeinen Kenntnisse der Geschichte von den drei Weisen, z.B. aus der Vita Beati Eustorgii Confessoris oder aus der Relacio de Tribus Magis. Außerdem waren die Reliquien der Heiligen Drei Könige im Kölner Dom ein wichtiges Ziel für Pilger aus den Niederlanden - und das wird aller Wahrscheinlichkeit nach auch letztlich der Anlaß für die Hinzufügung dieser Information gewesen sein.
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Leiden Instituut voor Nederlandse Lexicologie Postbus 9515 nl-2300 RA Leiden |
|