des te beter waarom Janssens' hart zo sterk uitgaat naar de ridderepiek, en wenst eens te meer dat hij de poëtica daarvan nog eens wil confronteren met die van andere Middelnederlandse genres).
Waar de traditie de spil is waarom Eco's werk in Janssens' ogen draait, sluit deze beschouwing naadloos aan op het hoofdstuk over de ‘traditiegebondenheid en symboolgevoeligheid’ van de middeleeuwen - ware het niet dat daartussen nog een hoofdstuk zit over hetgeen voor Janssens de middeleeuwen pur sang zijn, in casu de grote ontwikkelingen van de twaalfde eeuw, voor hem de eigenlijke renaissance. De geboorte van de hoofs-ridderlijke cultuur, dat grote gistingsproces waarmee voor Janssens ook de wetenschappelijke dynamiek van het nieuwe aristotelisme samenhangt, heeft de toenmalige Europese beschaving op een plan gebracht waarmee wij ons tot op de dag van heden verbonden kunnen voelen. Maar kennelijk bevreesd voor overmaat aan identificatie, dient Janssens ogenblikkelijk een antidotum toe, door stevig uit te halen over volkse, magische en anti-feministische aspecten van de middeleeuwse samenleving en hun literaire verwerking. Zo loopt een hoofdstuk dat de middeleeuwen aanvatte bij de geboorte van de hoffelijkheid, binnen dertig bladzijden (naar aanleiding van de Evangelie van den spinrocke) uit op een gepassioneerd belijden van de alteriteit der middeleeuwen.
Ook daarmee wordt een las gelegd naar de materie van het volgende en laatste (reeds genoemde) kernhoofdstuk, dat inzet met een beschouwing over de gebrekkige (volgens Janssens nagenoeg afwezige) autonomie van het middeleeuwse literaire werk. Weer is het de traditie die het werk met al zijn vezels aan de buitenwereld vastklinkt: de traditie van de literaire genres, waarbinnen werken subtiel met elkaar resoneren, maar ook de traditie die in elke aardse schepping, oud en nieuw, verwijzingen naar Gods grote schepping en Zijn heilsplan ziet. Bij de bespreking - en, gelukkig voor het lekenpubliek, vooral: exemplarische demonstratie - hiervan legt Janssens wederom de nadruk op het afwijkende van de middeleeuwen, wat ditmaal wordt afgerond met een beschouwing over de humorenleer als ondergrond van Een notabel boecxken van cokeryen (Thomas van der Noot, ca. 1510).
Zo eindigen de middeleeuwen in dit boek, de titel getrouw, dus in hun andersheid. Men vraagt zich onwillekeurig af wat de resterende eeuwen wel niet allemaal aan dynamiek moeten hebben ontplooid om ons te brengen waar wij thans zijn. De vraag klemt eens te meer, omdat als wij Janssens volgen, van de renaissance niet zoveel valt te verwachten: dat was immers, meer nog dan de middeleeuwen, volgens dit boek het tijdperk van heksenvervolgingen, slavernij en onderdrukking van de vrouw... Maar laten we ons niet te buiten gaan aan flauwe spitsvondigheden; er is wel degelijk iets aan de hand waarover we, in meer vakmatig verband, Jef Janssens graag eens zouden lezen. Het beeld dat in dit boek omtrent de middeleeuwen wordt ontvouwd, maakt inderdaad van een paar even complexe als principiële kwesties bewust. Ik duid er drie kort aan.
Ten eerste is er de legering van vreemdheid en verwantschap van de middeleeuwen voor een hedendaags Westeuropees beschouwer; niet alleen stof voor modieuze symposia over europese identiteit, maar ook voor nadere bezinning op cultuur- en literatuuropvattingen (vgl. bijv. Walter Haugs opstel over ‘Erec, Enite und Evelyne B.’, herdr. in Strukturen als Schlüssel zur Welt). Hoewel de auteur zoals gezegd met graagte de afwijkendheid der middeleeuwen beklemtoont, bevat zijn boek toch anderzijds zoveel staaltjes rehabilitatie en geslaagde hermeneutiek dat de middeleeuwen de lezer menigmaal meer nabij komen dan ze tevoren zullen zijn geweest. Als het er voluit om te doen zou zijn geweest de periode van haar vreemdste kant te tonen, had Janssens heel wat andere voorbeelden kunnen inzetten. Maar, zoals een liefhebber in de ware zin des woords betaamt, had hij er tegelijkertijd behoefte aan de middeleeuwen van hun fraaie kant te laten zien, en dus bijvoorbeeld sympathie te wekken voor de poging van toenmalige geleerden om de wereld om hen heen te duiden. Op dit meer principiële niveau komen de middeleeuwen bij hem mijns inziens helemaal niet zo afwijkend uit de verf, en het accent op Eco haalt de banden eigenlijk alleen maar verder aan. De middeleeuwen mogen dan ver weg zijn, ze blijken ook in