Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 300]
| |
(I. Boek, Lierz. XXII.)
In wien geloof en deugd zig paren,
Schroomt tegenheden, noch gevaren,
Noch 't woeden van de holle baren
Op 's weerelds zee.
Moet hy op aarde als vreemdling zwerven,
En vaak zijn goed, ja leven, derven;
Geen nood! hy landt, terstond by 't sterven,
Aan 's Hemels ree.
Wen ik, in eenzaamheid gezeten,
Van vriend, en maag, van elk vergeten,
Mijn Jesus met een goed geweten
Ter eere zing;
Kan ik het helsche woên verägten:
Deez' Hemeltoonen geven kragten:
En leeren my geloovig wagten
Op 't Heilbeding.
| |
[pagina 301]
| |
Ja, stel my, daar geen zonnestralen
Op 't droevig aardrijk nederdalen;
Daar bleeke en doodsche schimmen dwalen
Langs berg en dal;
Ja, stel my vry in woeste landen,
In nare wouden, dorre stranden,
Ook daar van Jesus min ik branden
En zingen zal.
Y.V.H. |
|