Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 100]
| |
Onderzoek wegens het onderscheid, dat Ten Kate stelt tusschen een, ien, en een, ene, tusschen geen, geene, en de gene die, deze en gene, enz.Zonder my in te laten in eene breede voorverhandeling wegens de nuttigheid en noodzakelijkheid van het wel onderscheiden der klinkers e en o van de tweeklanken ee en oo, iets dat elders van anderen geleerd wordt, wil ik rechtstreeks ter zake toetreden. Mijn onderzoek bepaalt zich thands enkel tot de volgende stellinge van Ten Kate.
Wegens een leest men in zijn bekend taalwerk, d. I. bl. 244. EéN, eene, (ie), unus; M-G, ains, Al. ein, A-S, an. Ki. en Ysl. ein, eyn, | |
[pagina 101]
| |
Germ ein; h. v. eenig (ie), solus; M-G, ains; - en Eenig, éénzaem, solitarius; Wyders ons Eéns-, semel; - en Néén, non; en géén, nullus. Voorts onze artic. indefin. Een, gall. un; dog dit, vermits altoos zonder nadruk, verliest zijn hardigheid van de ee; en h. v. Eenig, Enig, aliquis, ullus; en Eenigen, Enigen, quidam; A-S, enig, oenig. Vergelijk wyders bl. 167. en vooral bl. 357. in het begin. Dit wegens een. Wegens geen schrijft hy het volgende. Als bl. 245. Géén, nullus; † Eghéén, en † Negéén; germ. kein, A-S, nan, nane. - Dog Gene, iste, ille, heeft de lange e zagt; voor welke, gelijk onze Regel behelst, ook nimmer de IE in de straettael komt; dus zegt men nooit het giene, voor het gene, quod; nog ook niet, de giene, voor de gene, quiGa naar voetnoot(*); maer wel, daer | |
[pagina 102]
| |
is 'er gien, voor, daer is 'er geen, nullus est. - bl. 256. Gene, ille iste; w. t. Génder, Ginder, Gindwaerts, illic, istic; A-S, geonre, ibi. - Wyders hier toe ons De gene die, ille qui, quicunque. enz. en bl. 316. Gene, Geen, iste, ille. Geene, Geen, nullus. Geenen, nulli.
Ik wil wel bekennen, dat ik lang genoeg in een vooroordeel geweest ben, dat deze onderscheidingen van één ien, en een, ene, van géén, gééne, en geen, gene, de geen, de gene, uitvindingen van latere eeuw, en willekeurige onderscheidingen, van grond ontbloot, waren, gelijk er meer zijn. Ik schreef dit alles met ee, meenende, dat dit alleen de rechte spelling was. Doch eindelijk, een wezenlijk onderscheid bemerkende tusschen de genen, illi, en geene, nulli, stond ik nu gereed, om Ten Kate, en die het met hem eens zijn, blindelings beide in een en geen te volgen; wanneer een weinig nader onderzoek my dede zien, dat, gelijk ik te voren gedwaald hadde, even zo Ten Kates ge | |
[pagina 103]
| |
voelen geenszins konde vrygesproken worden van alle mistasting.
En, dit het onderwerp van ons tegenwoordig onderzoek zijnde, zal ik eerst beschouwen, wat er zy van het onderscheid tusschen geene en gene, daarna, wat men te denken hebbe van de onderscheiding tusschen een, ien, en een, ene, met de woorden, daarvan afstammende.
Belangende geen, geene, nullus, en gene, deze en gene, hic et ille, de gene die, ille qui; ik stelle, dat er in dezen door Ten Kate zeer wel en op goede gronden onderscheid gemaakt wordt in de spelling.
Met de tongvallen der naverwante talen kunnen wy hier niet wel te recht raken, alzo in de zelve de gene, zo ik meene, door hy, en zy, of op eenige andere wyze, vervangen wordt. Dus is het onderscheid minder baarblijklijk op te maken. Evenwel, in het HD. vinden wy de harde ei in kein voor geen, nullus, in tegenstelling van de zachte e in jener, jene, ille, illa; en van de zagte ea, die men in het AS. aantreft in geonre, ibi, dat | |
[pagina 104]
| |
zekerlijk met gene, ille, vermaagschapt is. Men vergelyke Ten Kates dialectregel, d. I. bl. 165.
By de oudste onzer eigene Schryveren zal men, noch in geene en gene, noch in andere woorden, eenig onderscheid in spelling vinden. Alles werd toen met enkele vocalen geschreven, tot niet lange voor het jaar 1600, zo Ten Kate zegt, bl 159: liever zoude ik het bepalen, tot omtrend het jaar 1550. Immers, ongeveer van dien tijd af, en reeds vroeger, begon het schryven der diphthongi ee en oo by sommigen in gebruik te raken, schoon anderen de oude korte spelling behielden, en wederorn anderen alle onderscheid van spelling zonder regel door een mengden. Intusschen heeft de schrandere Ten Kate, bl. 157-159. zeer wel getoond, dat dat onderscheid van grondklanken ook reeds in die vroegste tyden er geweest is, hoe zeer de bladschryvers te lui waren, om het zelve door teekenen op het papier of pergament uit te drukken. Doch hierover zie men Ten Kate zelve in: wy keeren tot geene en gene te rug. | |
[pagina 105]
| |
Hoe zeer nu by onze oudste schryvers dat onderscheid in schrift verwaarloosd is, zo zijn nochthands de woorden de gone en tgone, welke men by Melis Stoke vindt, my opmerkelijk voorgekomen, als hebbende de zachte o van alle vermaagschapte talen, welk tgone het zelfde is met het gene wij noch wel zeggen, het gunt, of, gelijk ik onlangs las, ik meene, dat het in eene volmagt was, verleden voor eenen notaris te Gend, immers uit die landstreken, het ghonne. By de ouden vindt men ook eene enkele reize de ghuene: zie een voorbeeld uit der vrouwen Stede, schoon tot een ander einde bygebracht, by Huydecoper op Melis Stoke, I. 648. I. D. bl. 72. Zo dat dat dan ons de gene, ille, het gene, illud, ten tyde van Melis Stoke en van den schryver der vrouw St. zacht moet geklonken hebben.
Tot later eeuw afdalende, kan ik kwalijk alles over hoop halen. Doch zie hier voorbeelden uit eenigen, die voor het overige ook naauwkeurig genoeg zijn in spelling. Die er meerder begeert, kan zelve andere schryvers naslaan: de volgende zullen het onderscheid genoeg bevestigen. | |
[pagina 106]
| |
Bybel, Thantwerpen, 1532. Deze is vry net omtrend de tweeklanken, eene enkele afwijking uitgezonderd, vooral in het woord HERE. Daar leze ik: Jo. I. den ghenen, die aen sinen naem ghelouen. Ook: Ende die ghene die gesonden waren, die waren van den pharizeen. Maar gheen, nullus, heb ik er niet, dan onverbogen, aangetroffen.
Duytsche adagia, Tantwerpen, 1550. (12o.) Dit boekjen is zeer net, en heb ik daarin maar eene enkele afwyking, die dus zekerlijk eene drukfout is, in veele voor vele op bl. 3, gevonden. Daar heeft men telkens de ghene, als, by voorbeeld, bl. 24. die ghene die naersticheyt op een dingen doen. Bl. 40. in den ghenen die hem veruaren op een plaetse te coemen. Bl. 56. de ghene die soberlijck leeft. En zo honderd maal. Maar in tegendeel geene, nullus bl. 29. geenen moet meer hebben.
M. Walter Deleen, waerachtige beschriuinge, 1558. (groot 8o.) Deze is zeer naauwkeurig in het gebruik der tweeklanken. Bl. 158. den ghenen, die te voren in de Disputacie te Baden - niet verschenen en zijn. Bl. 413. Men heeft ooc een straffinge den genen opgeleyt, | |
[pagina 107]
| |
die den Decreet des Rijcxdaechs te Spiers niet gehoorsaem en zijn. Maar, bl. 158. het en betaemt gheenen volcke. bl. 157. Het houwelijck en is gheenen staet der menschen verboden.
Thesaurus theutonicae linguae by Plantijn, 1573. de gene, Iceluy, ou celle. Is, ea, id. Alle de genen. Tous ceulx, & celles. Vniuersis. Maar, geen, geene. Nul, nulle. Nullus, a, um. Van geener weerden. In geenerley wyse.
Marnix, heer van St. Aldegonde, in den byenkorf, 1578. fo. 94. b. dit is het broot dat wt den Hemel nederghedaelt is, op dat de ghene die daer van etet niet en sterue. Het warachtighe broot is het ghene, dat wt den Hemel af ghecomen is. fo. 96. a. nauolghens het ghene, dat Cyprianus leert. Maar, fo. 95. a. Ergo so en behoeuen de Leecken geene wijn. fo. 96. a. dat wy geene schriften en hebben.
Tgulden boek, van het leven van Marcus Aurelius, uit het Spaansch vertaald 1562. (zie fo. 206.) maar gedrukt te Amsterdam 1589. (12o), Fo. 78. a. den ghenen diese verzoecken. - den ghenen die haer vader voor haer | |
[pagina 108]
| |
wtgecoren heeft. - de ghenen die den dochteren verzoecken. fo. 136. b. tgene ghy nv moucht bewandelen by dage. fo. 153. b. dat hy wederom gaf tghene by hem te bewaren geleyt was. Maar, fo. 57. b. al en verhoopte ick gheenen loon van den Goden.
Kiliaan, 1599. ghene. Ille, is. De ghene die. - Alle de ghene die. Maar, gheen, egheen, n'egheen. gheener-hande. gheenerley. in gheenerley wijse.
Men voege by de opgenoemde schriften van de zestiende eeuw noch alleen uit de zeventiende onze keurige bybelvertaling. Daar leest men b. v., Joann. III. 6. Het gene uyt het vleesch geboren is, dat is vleesch: ende het gene uyt den Geest gheboren is, dat is geest. Luc. VI. 28. Zegent de gene die u vervloecken, ende bidt voor de gene die u gewelt doen. Dan. XII. 2. dese ten eeuwighen leven, ende gene tot versmaetheden. Maar, Luc. VII. 45. Ghy en hebt my geenen kus gegeven. En zo elders.
Vele andere schriften zouden hierby kunnen gevoegd worden: doch ik achte, dat ik overtollig werk zoude doen. Dit zy derhalve ge- | |
[pagina 109]
| |
noeg tot staving van het onderscheid tusschen gene en geene.
Laat ons nu zien of het even zo wel uitkome met het onderscheid, dat Ten Kate wil gemaakt hebben tusschen een, ien, unus, en een, ene; met wien de heer Kluit instemt, schryvende onder anderen in de vindiciae articuli ὁ, ἡ, τὸ, niet verre van het begin, dat onze artykel een geenszins verward moet worden met ons telwoord een, unus, εἱς, waarvan het volgens zijn zeggen niet alleen in beteekenis, maar vooral in klank, nadruk, en oulings in spelling, verschilde. Hieraan, denke ik, zal veel ontbreken.
Het is waar, wanneer men van een' man, een vrouw, een kind, spreekt, zal men dat een zo kort uitspreken, dat men het naauwlijks hoore. De gemeene man, ik gelove het, zal ook nooit ien man zeggen, wanneer hy van een' zeker man in het gemeen spreekt, zonder op het getal te doelen. Het is mede waar, dat onze naburen van over zee, de Engelschen, onderscheid maken tusschen a body, an house, en one body, one house. Maar dit is ook genoegzaam alles, wat ten voordeele van dat gewaande on- | |
[pagina 110]
| |
derscheid gezegd kan worden. En van hoe weinig gewicht dit zy, zullen wy straks zien.
Wanneer men Ten Kate, bl. 355., naleest, zal men duidelijk zien, dat hy zich zelve wederlegt. In de AS. euangelien, schoon zelden, vond hy echter het pronomen an, unus, gebezigd voor den articulus indefinitus. Vergelijk wederom zynen dialectregel, bl. 165. By Tatiaan las hy ein zo wel voor aliquis als voor unus. By Willeranius is ein zo wel de artykel als het pronomen. In zeker symbolum vond hy ain mede op beiderleie wyze. Indien het zo met de naverwanten gesteld is; wat is dan de grond, mag men vragen, der onderscheiding, die hy by ons gemaakt wil hebben? Doe by die allen noch het harde AS. oenig, quidam, dat Ten Kate zelve opgeeft, bl. 244., en het HD. ein.
Maar mogelijk zal men in schriften van de zestiende eeuw by schryvers die ook in schrift op de tweeklanken naauwkeurig acht sloegen, onzen articulus met eene enkele e vinden, gelijk de heer Kluit ons schijnt te verzekeren, wanneer hy zegt, dat de artykel en het telwoord oulings in spelling verschilden? Laat ons | |
[pagina 111]
| |
derhalve de zelfde schriften eens nagaan, die wy omtrend geen hebben ingezien. Want by wat schryvers zal men waarschijnlyker het onderscheiden gebruik van een en ene zoeken, dan by hen, die zo naauwkeurig bevonden zijn in de onderscheiding van geene en gene? Dan, hoe naauwkeurig voor het overige, dat onderscheid van een kent geen van hun alle; zo min in het oorspronklyke of primitionum, als in de afstammelingen of derivativa.
Bybel, 1532, Openb. I. ende omgekeert sijnde, sach ic - eenen gelijc den sone des menschen gecleet sijnde met eenen lijnen hele, ende om die borste gegordet met eenen gouden gordel. Deut. V. Ghi en sult v geen beelden maken van eenigherhande maecsele.
Duytsche adagia, 1550. Daar leze ik niet alleen, bl. 53. wanneer deene ongheleerde mensche dandere wil leeren; maar ook, bl. 55. de ghene die om eene cleyne sake sijn leuen derf auentueren. bl. 57. als men met yemant speelt ende men gheeft hem eenen stoet dattet bloet daer nae volghe. bl. 67. de ghene die ter plaetsen coemen daer si eenighe vreemde dinghen sien. Noch aldaar: van eenige ommogelicken dingen. Dus bl. 11. ee- | |
[pagina 112]
| |
nich quaet. bl. 33. eenigen haet. bl. 87. eenighe dinghen. En zo overal, uitgezonderd bl. 29. daar ik enich dinghen met eene enkele e vinde, zekerlijk door schuld der letterzetteren.
M. Walter Deleen, 1558. bl. 288. Op den seuensten dach Junij heeft Coninc Ferdinandus, van Ysbroek zijnen legaet Iacob Sturtzel, eenen Doctoor der Rechten tot de Eedtgenooten gesonden. en - den Hertoch van Sauoyen, eenen Vorst des Rijcx -. bl. 677. Op desen tijt is in Enghelant van den ghemeynen Man, eenen oproer wt twee oorsaken gheresen.
Plantijn, 1573. Eener, oft Einer. Aucun, vn quidam, Vllus, quispiam aliquis. Eenich- yemant. Eenich goet. Aucun bien. Aliquod bonum. Eenichmael, eenichwerf. - Aliquando, vnquam. Eenichsins. - Aliquo modo. Eenich tijt. - Aliquo tempore. En elders op de A. Achthebber op eenich dinck. Qui prend garde à quelque chose.
Byenkorf, 1578, fo. 106. a. Maar soo wy selue eenen ruymen buydel hebben, om alle de reliqua gantschelick te voldoen, oft dat wy by eene van de santen - een goede borghe connen crijghen, | |
[pagina 113]
| |
enz. fo. 170. b. Daerenbouen, sullen sy hem eenen bril op den neus willen setten. fo. 183. a. van eenen ouden verrotten block. Fo. 130. a. Ende Iob heefter oock al eenige tijdinghe van ghekoort.
Tgulden boeck van het leuen van Marcus Aurelius, gedrukt 1589. fo. 66. a. Het eenzaem binnens huys blijuen van den vrouwen, is eenen toom, enz. fo. 77. b. inden ghenen die tot eenen spieghel van allen ghestelt zijn. fo. 78. a. En weet ghy niet dat eenige huwelijcken gheschieden door fortuyne ende andere by voorsichlicheyt?
Kiliaan, 1599. eenighe. Quidam. eenigherhande. Alicujusmodi.
Voeg by deze allen wederom uit de volgende eeuwe onze keurige bybelvertaling, en ik houde my verzekerd, dat gy er nooit ene, ener, enes, enen, met eene enkele e zult vinde. Ik schame my, om plaatzen uit te schryven wegens een woord, dat telkens voorkomt in een boek, dat in elks handen is Zie b.v. Luc. XX. 10. 11. 12. | |
[pagina 114]
| |
Wat zal men nu tegen dit alles inbrengen? Dat de Engelschen onderscheid maken tusschen a, of an, en one? Maar de Angelsaxen, Frankduitschen, en Hoogduitschen, mede onze taalverwanten, doen het niet. Of zal men tegenwerpen, dat de straattaal onderscheid maakt tusschen ien en een? Eerstelijk, indien het straattaal is, dan kan de zelve immers niet opwegen tegen achtbaar gebruik. Maar, behalve dat, hoe is dan eigenlijk de uitspraak van den artykel in straattaal? Die is niet een, zuiver uitgesproken, maar een klank tusschen en en in in, omtrend zo als de Engelschen hun an uitspreken, an house. Eindelijk, en vooral, is het niet natuurlijk, dat de artykel minder' klem heeft, dan het getal een? Maar, omdat hy minder' klem heeft, moet daarom de geheele tweeklank verloren gaan? Hoort men den tweeklank wel zo duidelijk in tóóneel als in tóónen? En evenwel de tweeklank blijft, schoon de klem op neel valt.
Ik besluite derhalve, dat Ten Kate omtrend de onderscheiding tusschen een, ien, en een, ene, verkeerd geredeneerd heeft. Dit onderscheid te willen invoeren in navolging van een ander onderscheid tusschen de en die (zie Ten | |
[pagina 115]
| |
Kate, bl. 357.), het welk oulings mede geene plaats had, is ongerijmd. Het eene is door het gebruik reeds overlang bevestigd, het andere geheel nieuw en willekeurig, zonder grond en zonder noodzaak.
Ik voor my zal derhalve, zo lang my geene betere bewyzen voorkomen, wel gene en geene onderscheiden, maar een met deszelfs afstammelingen altijd met ee schryven.
Voor het overige valle niemand over het kleine getal schryveren, dat ik bygebracht hebbe. Die er meerder wil hebben, kan zelve naslaan: en ik houde my verzekerd, dat hy de zaak even zo zal bevinden, mids hy zorg drage, van enkel zulke schryvers in te zien, die voor het overige ook naauwkeurig genoeg zijn in het gebruiken van ee en oo, of door geene menigte van drukfouten, die men in latere uitgaven veel vindt, schoon de schryvers voor zich zelve naauwkeurig genoeg waren, ontsierd zijn.
Z.H.A. 1773. 11. 1775. 5. |
|