| |
| |
| |
Proeve van oudheid- en taalkunde.
| |
| |
Taalkundige aanmerkingen, By gelegenheid van sommige aanteekeningen van den Heer Balthazar Huydecoper op Melis Stoke.
I. Ende.
Melis Stoke, I. 1276-1279.
Maer van Henegouwen Margriete,
Sijn suster, was Grave Boudijns moeder;
Die wan Margrieten: men vant vroeder
Vrouwe neghene in haren tiden.
In allen, zo gedrukt als geschreven, staat, niet Die wan, maar Ende wan. Evenwel zet de heer Huydecoper Die: om dat namelijk,
| |
| |
zo men Ende behoudt, Margriete van Henegouwe gezegd wordt moeder geweest te zijn van Boudijn en van Margriete; daar het echter zeker is, dat de eerste Margriete geweest is moeder van Boudijn, en deze Boudijn vader van de tweede Margriete. Doch, met verlof van dien heer, schoon de woorden zekerlijk wat duisterder zijn, evenwel met Ende krygen wy naar den schrijfstijl der ouden den zelfden zin: ‘Maar Margriete van Henegouwen was graaf Boudijns moeder: Ende (hy) wan Margriete.’ Derhalve zoude ik by Stoke Ende wan behouden. Zulke uitlatingen van hy, zy, en diergelyken, zijn by onze oude Schryvers vry gemeen: het zy, dat het eene zuivere uitlating is, spruitende louter uit eene soort van slordigheid in het schryven, die men zelfs in schriften van later tijd noch vindt; of wel, dat de ouden ende, met uitlating als voren, gebruikten in plaatze van die, dewelke. Beide is hier op de plaats uit Melis Stoke toepasselijk, het laatste nochthands best. Ende wan Margrieten, dat is, welke (Boudijn) Margrieten wan. Van beide zullen wy voorbeelden aanvoeren.
Ende, voor ende hy, ende zy, uit slordigheid. Melis Stoke, VI. 839:
| |
| |
Tfolc was wel na uten sinne.
Si hadden tote hem clene minne,
Ende wort roepende over luut.
Ende wort voor Ende het wort. Doch mogelijk is hier de tweede regel slechts eene tusschenreden, zo dat het eerste en laatste vers zamenhangen. Duidelyker VII. 316:
Als hi daer quam, doe dochte hem,
Dat die vresen niet goet daer waren,
Ende hietse te Woudrichem varen.
In stede van Ende hi hietse. Noch klaarder voorbeeld VII. 518:
Hem dorste niemant standen vore,
Al dat volc ghinc in hant.
Ende was ghetrect in Bevelant
Ende dede aldaer dat hi woude.
Ende voor ende hi, te weten Jonkheer Jan. VIII. 19:
Dat Jonchere Willem bleef in de post,
Te Middelborch in de veste,
Dat dochte sinen rade 't beste;
| |
| |
voor ende hi voer. IX. 385:
Dit liet men echt den Grave verstaen,
Ende clagheden hem haren noet.
in plaatze van Ende si clagheden. Ik zoude er noch meer voorbeelden uit anderen, byzonder uit schryvers in onrijm, kunnen byvoegen: doch ik vinde het onnoodig. Men kan tot een staaltjen nemen den Clerck vyten laegen landen, bl. 9: ghy sult weeten, enz.: of, wien het luste, die bladere slechts wat in het charterboek van Mieris, en hy zal genoeg diergelyke ανακολουθα vinden. Zelfs in later tijd heeft die schrijfwyze noch stand gehouden. Zie by voorb. onze bybelvertaling, Exod. IX: 28, Levit. XXVI: 25, 36, XXVII: 18, Num. XI: 31; en elders.
Maar ik zeide, dat ende ook gebruikt werd voor die, de welke: iets waar van men ook voorbeelden in het Grieksch heeft; Z. Wolfii cur. philol. ad Luc. XV: 15. Veldenaer, chronijck van Hollant: Dese greef Dirck had een hooch gheboren wijff, ende hiet gena, ende was Coninck Puppijns dochter van Italien - Ende hi nam een wijff, ende hiet Sophia, ende was Otten des
| |
| |
palsgreven dochter. En zo meermaals; Hi nam een wijff, ende hiet Ada -. Ende hi had een wijff, ende hiet Adelheydis -. Ook wel zonder ende: Dese greef Dirc had een wijf hiet Hildegondis -. In al deze plaatzen staat ende voor welke. Claes Willemsz., der minnen loep, HS. 1486, I, 9:
Voirtijts was een jonghe vorstinne
Die had enen vader als ic lye
Ende was een conincg van achaye
Nysus was des conincs name
Ende was, dat is, de welke was. In een ander HS., behelzende overdenkingen op Jesus lyden, leze ik fo. 1, b: maria die moeder ons heren die vol lidens ende droefenisse gheweest heeft. - Ende sonderlinghe op den goeden vridach Doe sy sach horen ghebenediden soen ihm onsen ghesontmaker den iammerliken doot liden Ende bitterliken ghegheselt ende gheslaghen wert van allen menschen -. Ende gheslaghen wert, dat is, die geslagen werd. In eenen brief van 1415, by Fr. v. Mieris, charterb., d. IV., bl. 344, leest men: - een huys mitten hofstede, dairt upstait, gelegen in den gesticht van Utrecht in den kerspel van Brokele upter Vecht, ende geheeten is ghuntersteyn, ende
| |
| |
sy van ons te leen te houden plach. - Dat is, dat geheeten is gunsterstein, het welk zy van ons plag te leen te houden. Even zo ook by Melis Stoke zelve: als V, 575:
De bliden de waren sgraven,
Ende maken dede met siere haven,
Dede hi bringhen voer der berghe -.
Dat is, die hy maken deed: doch hier is tevens de nominativus hi uitgelaten. VIII. 72:
Ic wane, noyt eer noch sint
So menich scip op enen dach
In so nauwen onreynen diepe,
Ende so naer te gader liepen,
Als daer ter selver wilen deden.
Voor die so naer te g.l.
Even op de zelfde wyze vindt men by hem ook ende voor daer, ubi: VIII. 465:
Ende de coepmans mochten wanderen
Met ghemake, deen onder den anderen:
Ende, sonder ballinghe, alle liede
|
|