Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
Lezer!Sederd de uitgaaf onzer eerste Proef, in het jaar 1775., is er geene meldensweerdige verandering in de schikking of inrigting des genootschaps voorgevallen; maar wel in de Leden deszelfs, waarvan de Lijst, op dit Berigt volgende, U verslag doet. Alleen hebbenwe U nog te melden, dat een ander dichtlievend genootschap, vlijt kweekt kunst, ter spreuke voerende, ook hier ter stede opgerigt, in het laatst des jaars 1779., met het onze verëenigd is, uit welks dichtstukjes egter in deze Proeve nog geene voorkomen. | |
[pagina IV]
| |
Verder zullen we U verzoeken, in onze eerste Proeve, hier en daarGa naar voetnoot(a), gene te lezen, voor geene, volgens het verhandelde in dit Deeltje, bl. 100. e.v. - Aldaar, op bl. 18. in de aant., het woord vreezen uit te stryken: bl. 78.r. 11. te lezen hare voor zyne: bl. 79. r. 13. noch, voor nog: bl. 132. aant. Pelloutier: bl. 150. aant. (a) by te doen: gedrukt te Antwerpen, 1562. 40.: bl. 208. r. 13. l. egter. Van meer belang zyn de volgende aanteekeningen, ons, door één' onzer Leden, medegedeeld: de eerste, behoorende tot bl. 173., over schoorvoetende. ‘Dat is, by my,’ schrijft hy, ‘de voeten schoorende: de zamenstelling is evenredig met schuddebollen, zuisebollen, knikkebollen, trekkebekken, klappertanden, knerssetanden, klapwieken, kwipelstaarten, stampvoeten.’ De andere raakt het woord ontslaken, te onbedagtzaam afgekeurd, bl. 199. Hieromtrend schrijft hy: ‘ont beteekent niet altijd (1) het | |
[pagina V]
| |
tegendeel, gelyk het doet in vouwen, ontvouwen: maar ook (2) vermeerdert het somtijds de beteekenis eenvoudig: ontbieden, ontblooten, ontdooien, ontlossen, ontslaken. (3) Somtijds vermeerdert het de beteekenis zo, dat er eene geheele affcheiding te kennen gegeven wordt, ontdragen, ontgaan, ontjagen, ontkomen, ontnemen, ontrukken, ontvallen, ontwyken, en zoo anderen. (4) Somtijds vermindert het de beteekenis, en geeft slechts een begin te kennen: ontslapen, beginnen te slapen den slaap des doods, sterven; ontwaken, beginnen te waken; ontnuchteren, beginnen nuchter te worden; ontstaan voor beginnen, er ontstond een oorlog; ontwaar worden, beginnen gewaar te worden; ontbyten, beginnen te byten, het eerste voedsel van den dag gebruiken, Eng. to breakfast; ontspringen, by Kil. oriri, beginnen te springen, Mijn neus ontsprong, er ontsprong een fontein; ontbranden, ontvlammen, | |
[pagina VI]
| |
beginnen te branden te vlammen.’ - Zie verder, over het werkwoord slaken, de Taalkundige Aanmerkingen van den geleerden Heer Fortman, bl. 45. e.v., en, over Slaak, slaken, en ontslaken, deze onze tweede Proeve, bl. 163. e.v. Met bl. 59-78. vergelijk des Hooggel. Heer Kluits Histor. Crit. Comit. Holl. T. I. P. II. p. 18. sqq. Ter staving van de beteekenis des woords netten, in den zin van nat maken, waarvan op bl. 212. gesproken wordt, zijn, onder anderen, voldingende deze woorden van BaudartiusGa naar voetnoot(b) daar hy, 't afsterven van Dom. Johannes Fontanus, predikant te Arnhem, voorgevallen den 22sten November, 1615., verhalende zegt: ‘Dese woorden gesproken hebbende, - nam hy den voornsten vijngher van sijn rechter hand, ende dien met speeksel synes mondts ghenettet hebbende, dede hy | |
[pagina VII]
| |
daarmede sijn beyde ooghe-leden dichte toe: enz.’ Wy gaan over tot deze tweede Proeve, in welke de spelling van y en ij ondersheiden is, dewijl dit en op reden steunt, en de Zetter hier aan reeds gewend was door den nieuwen druk van Huydecopers Proeve, to welken hy gebruikt werd. De drukfeilen, die ons onder het oog gekomen zijn, en van het meeste belang waren, hebbenwe hier ondierGa naar voetnoot(c) aangeteekend. - Tot byvoegsels, wete men, | |
[pagina VIII]
| |
op bl. 7., dat over het woord gere en ghere, en over dezelfde plaatsen uit het Doctrinale en Walewein, onlangs, geleerdlijk gehandeld is door den Opsteller der Taalkundige Mengelingen, te Leiden, 1781., in 8vo, I. Stukje, bl. 13. 28. 29. welk werkje eerst uitkwam na dat deze aanmerkingen reeds lang opgesteld, en ook al gedrukt waren. - Bl. 38. over lyden, voort gaan, zie Fortman Taalk. Aanm. bl. 16. 17., en de Hollandsche Plakaten op de Jagt, aangehaald in de Verhandeling van den Heer RendorpGa naar voetnoot(d). - Bl. 82. ontbreekt de aanteekening (93), welke zyn moet: ‘Van Heurn Hist. van 's Bosch, I. D. bl. 520.’ - Bl. 88. kon men byvoegen, dat de overëenkomst, daar beschreven, in later Latijn socida genoemd wordtGa naar voetnoot(e). - Dan, nog één en | |
[pagina IX]
| |
ander voornaam toevoegsel zond ons de Heer Ackersdijck, na 't afdrukken zyner Aanteekeningen: het eerste, behoorende tot bl. 59. 60., is dit:
By nader onderzoek wegens den vijfden artikel van het Privilegium Trinitatis, bevind ik, dat de uitlegging van het woord stever, door my opgegeven, geheel buiten het oogmerk is. Stever, 't geen het zelfde is, als staver, komt van Staven, even als stave of staf (waar voor men ook zegt steve) stevig, en denklijk ook stevel, ocrea, daarvan oorspronglijk zijn. Staven, veurstaven vindt men by Kiliaan in de beteekenis van: concipere verba juramenti, certam verborum formulam alicui dictare, quam ille iisdem verbis referat, met byvoeging: dictat enim praetor juranti verba juramenti; waar by de Heer van Hasselt een voorbeeld geplaatst heeft; en deze beteekenis geeft ook Meijer in zijn Woordenschat op. Zoo wordt het ook gebruikt in de Kostumen der stad UtrechtGa naar voetnoot(a): als yemant eedt doen wilt, sal den selven eedt by den Secretaris in forme ge- | |
[pagina X]
| |
staafd worden: in de Kostumen der vryheid ReuselGa naar voetnoot(b): de deponenten worden by den officier eensamelijck staende voor 't gerichte den eedt gestaeft: en in verscheiden andere Kostumen, te veel om hier uit te schryvenGa naar voetnoot(c); zoo zet ook Vondel de woorden van HoratiusGa naar voetnoot(d): Quum tu, magnorum numen laesura Deorum, In verba jurabas mea: dus over: toen Ghy willende der Groote Gooden maght schenden, op den eet, dien ick U voorstaefde, zwoert. Zoo is dan stever of staver hy, die aan den genen, die zweert, den eed van woord tot woord voorzegt, gelijk dit tegenwoordig altijd door den Officier moet geschieden. | |
[pagina XI]
| |
Dit woord, hoewel het my nog nergens anders is voorgekomen, vind ik in de Kostumen der stad GraveGa naar voetnoot(e), welke plaats ik hier geheel zal uitschryven, met byvoeging der noodige ophelderingen, om dat dezelve zeer tot verstand van den artikel van ons privilegie dient. Dus staat er: Als den voorghengher, gedaagde, (reus)Ga naar voetnoot(f) ter onschout, tot den eed van onschuld, (juramentum purgatorium)Ga naar voetnoot(g), ghewesen is, wil hem die Clegher, de eisscher, actorGa naar voetnoot(h), niet verlaten, niet ontslaan van den eed, soo sal hy den Richter ghesinnen, verzoekenGa naar voetnoot(i), der Heylighen, het kruis of misschien de Euangeliën [of Reliquiën], en eenen stever, een man die hem den eed voorzegt, en als hem die Richter den ghegonnen heeft, zulks vergund heeft, soo sal die stever dan den Richter ghesinnen eenen vonnisse, vonnis verzoeken, woe (h) dat EedspeulGa naar voetnoot(k) goven (h) sal, | |
[pagina XII]
| |
hoe dat doen van den eed gelden zal (valebit), en woe duckGa naar voetnoot(l) en menighwerf die voorgengher sich verhalen (h) sal mogen, hoe dikwijls de gedaagde zig zal mogen herstellen, door de woorden van den eed op nieuws te zeggen, als hy zig versproken heeft, naer der stadt rechten, daer op sullen die Schepenen wysen (h) naer maeninghe (h) des Richters, na dat zy daar toe, als naar gewoonte, door den Officier gemaand zyn (want Richter is hier niet judex, maar praetor) dat de voorghenger neder knielen sal, op beyde sijn knyen voor den Heylighen, ende legghen syne twee voorste vingher van sijn rechterhandt op ten Heylighen en sweeren, so wes (h) houden (lees hem den) Clegher betijdt (h), des is hy onschuldigh in allingherGa naar voetnoot(m) wyse, al wat hem de eisscher te laste legt, daar van is hy geheel onschuldig, sy my Gods hulpe, ende die Heylige, zo waarlijk helpe my God en de HeiligenGa naar voetnoot(n), | |
[pagina XIII]
| |
twedewerf sijn verhael (h), voor de tweede maal mag hy zig herhalen, zo hy zig mogt versproken hebben, en de derde wers te volvaren (lees volvoeren) so verre (h) hy synen stever volght, voor de derde maal moet hy den eed volbrengen, zodanig, dat hy den man, die hem den eed voorzegt, van woord tot woord volge, ende sweert die voorghenger dan so niet, en indien dan de gedaagde voor de derde maal niet zodanig zweert, als hem voorgezegd wordt, so wordt hy den Clegher sijn claghen (h) velligh (h), zo wordt hy den eisscher zynen eisch schuldig, dat is, zo wordt hy door den Regter veroordeeld tot het geen de eisscher van hem geëischt heeftGa naar voetnoot(o). | |
[pagina XIV]
| |
Hier uit is nu duidelijk te zien, wat de zin van den vijfden artikel van het privilegium Trinitatis zy; - te weten, deze: Wanneer iemand wordt aangesproken over een geldschuld, en de eisscher zynen eisch niet ten vollen heeft bewezen, en de gedaagde daaröm wordt toegelaten om zig met eede van die schuld te zuiveren, en hy dus zweert van geldelyke zaaken; zo mag hy terstond vervallen van zijn zaak en dezelve verliezen, wanneer hy kwalijk zweert, en den man, die hem de woorden van den eed voorstaaft, met dezelve na te zeggen niet volgt, zonder dat hy, in dat geval, zig mag herstellen, door den staver de woorden te doen herhalen, en die op nieuws na te zeggen. Maar als iemand op dezelfde wijs wegens den eigendom van vaste goederen zal zweeren; zo zal hy, al zweert hy de eerste maal kwalijk, | |
[pagina XV]
| |
en al volgt hy zynen staver niet, zijn zaak niet verliezen (als zijnde erfgoed van meer belang, dan geldschuld); maar andermaal mogen zweeren om zig te herhalen, en zynen staver beter te volgen; en, zweert hy dan nog kwalijk, en volgt hy zynen staver niet, zo zal hy nog zijn zaak niet verliezen, maar voor de derde maal zynen eed mogen ten einde brengen; doch, wanneer hy dan wederom kwalijk zweert, en zynen staver niet volgt, en dus de maniere des eeds niet houdt, dan zal hy eerst zijn zaak verliezen, en het erfgoed, waar over het verschil is, en waar over hy gezworen heeft, zal hem ontwezen, en den eisscher toegewezen worden, en voor ieder maal, dat hy kwalijk gezworen heeft, zal hy aan den Richter, den Schout, die zijn staver was, betalen twee schellingen voor boete. Zie daar dezen moeilyken artikel, zoo ik meen, zeer duidelijk en verstaanbaar. Het komt wel belachlijk voor, dat iemand, om dat hy de woorden van den eed zynen staver niet naauwkeurig nazeide, zijn zaak verliezen moest; - maar was het niet even zoo met de actiones legales formulis adstrictae by de oude Romeinen, ita ut causa caderet, qui for- | |
[pagina XVI]
| |
mula excidissetGa naar voetnoot(p)? En dat in geval van delatie van eed, de eed by de Romeinen door den gedaagden ook moest worden gedaan van woord tot woord, zo als die gedefereerd was, en voorgestaafd wierd, leert het Corpus Juris; zoo zeggen Ulpianus en Paulus: jurari autem oportet, ut delatum est jusjurandum, caeterum, si ego detuli, ut per Deum jurares, tu per caput tuum jurasti vel filiorum tuorum, non erit juratum habendum jusjurandumGa naar voetnoot(q).
Het andere byvoegsel behoort tot bl. 65. en volg., en luidt dus:
In den veertienden artikel van het zelfde Privilegium Trinitatis staat: onroerende goet oft erftale, en nog: die erftale die daer comen es van 's gheens side die der leeft, ende die helft van die erve, dat si ghemeinliken samen ghewonnen hadden; en in den vijftienden: won d'ander goed in sinen wedustoel wert Have wert Erftale. Hier uit blijkt wel dat onroerend goed, - er- | |
[pagina XVII]
| |
ve, en erftale somtijds verwisseld worden; doch erftale is eigenlijk van een byzondere beteeknis, naamlijk actio realis, sive in rem, of jus in re. Zoo zet Mr. Gerard van Someren, in zynen Commentarius op de Bossche KostumenGa naar voetnoot(r), erftale door actio realis over; dus staat er: van elcke proceduere van erfftale, soo verre egeen Schepenen brieven ter waerheydt gelesen en worden geeft men vijfthien stuyvers drye oirtGa naar voetnoot(s); in de Kostumen der stad Helmond leest men: in saecken van erftaele of erfvoorwaerdeGa naar voetnoot(t); en in die van Reusel: een erftale- of erf-boete is voor de Grontheere achthien stuyversGa naar voetnoot(v). En dat dit ongetwyfeld de beteekenis zy, blijkt uit een Turbe van 11. Mai 1552., daar gezegd wordt; dat als iemand in recht heysschende is ennige erfschijnsen oft erfpagten oft aenspraecke dede van ennige gronden van erven in sulcker vuege, dat daer litis contestatie geschiet, dat de Schoutet niet meer competeert van de erfftaal dan vijff en veertich schellingen payements: en uit een Turbe van 18. September 1556., alwaar staat: zo wanneer | |
[pagina XVIII]
| |
twee parthyen dingtalig zijn ter saecken van gronden van erven en alsoe in materie van erftaele parthye succomberende den Heere breuck schuldich is. En geen wonder: want zoo wordt taal van een regtsgeding gebruikt; waar van by Kiliaan, en Meyer, in zyn Woordenschat, Taalman, Taalspraek, advocatus: by den eersten, dinghtaele, lis, litigium: en dinghtalig, in de boven aangehaalde woorden der Turbe, 't geen echter by Kiliaan niet staat, en ook aantaal, aanspraak, postulatio juridica, actio: aantalen, arcessere judicio, actionem instituereGa naar voetnoot(w), by Kiliaan, by Meyer, en by SewelGa naar voetnoot(x); - zoo komt aantaal voor in een Turbe van 3. Maart 1563., daar gezegd wordt: als ymand zeekere gronden van erven eenen anderen persoen transporteert, en in den selven transporte geloeft, dat hy opdraegere allen commer en aentaale int voors. opdragen erve wesende oft comende af sal doen: - en de spreekwyze: iemand te caveeren voor allen kommer en aantale, is hier nog gebruikelijk. Hier mede, vaar wel, en oordeel bescheiden! Utregt, den laatsten van Grasmaand, 1782. |
|