| |
| |
| |
Proeve van welsprekendheid.
Bespiegeling over den vrede.
Dat de vrede een der uitnemendstel voorregten van een volk zij, en op deszelfs eerste opkomst, verdere bevestiging, en heugelijke welvaart eenen gewenschten invloed hebbe, moet elk toestaan. De overweging der voordeelen, die dezelve aanbrengt, stelt dit buiten verschil, en verpligt ons, die er het genot van hebben, tot eerbiedige dankzegging aan God, den gever van dit onwaardeerbaar geschenk. - Des lust het ons, een weinig op dit onderwerp te peinzen, en aandagtig na te gaan, wat de vrede heeft en geeft, om een volk, dat zig teffens in het licht der Goddelijke openbaringe verblijden mag, gelukkig te maken.
Daar de vrede zijn verblijfplaats heeft, brengt hij de veiligheid aan. 's Lands inwooners bezitten daar, ongestoord, de vaderlijke erven. Geen afgunstig nabuur, geen gevreesd vijand, doet hen in kommer leven. De landman legt zig, in 't open veld, en onder zijn rieten dak,
| |
| |
zoo gerust te slapen, als de burger in bemuurde steden en vestingen. Nu vertoont zij de vrijheid in alle hare aanminnigheden, en deelt den landzaten hare uitnemendste voordeelen meê: voordeelen, die in den oorlog, voor het vaderland en ter bescherming van deszelfs regten ondernomen, wel hoog geschat, vurig begeerd, en met ijver nagejaagd, maar niet genoten worden, ten zij de vrede den krijg doe eindigen, en aan elk gelegenheid verschaffe, om bij ondervinding te weten, wat het zegge, vrij te zijn van dwinglandij, en niet te vreezen voor de verderflijke poogingen van eenen onregtveerdigen geweldenaar. - Onder het opzigt van den vrede, wordt het land met noesten arbeid alöm bebouwd, en vertoont zig, van tijd tot tijd, in schooner gedaante. Woeste streken, die voorheen veronagtzaamd waren, worden nu, door de onvermoeide vlijt des landmans, veranderd in vrugtbare velden, die, door eene aangename verscheidenheid van voordbrengselen, teffens sieraad en voordeel opleveren: terwijl de veeman, met lust en vermaak, zijne zorg laat gaan over de kudden, en nu gelegenheid heeft, om het nuttig vee rijkelijk van noodig voedsel te voorzien, en zijne bezitting, van jaar tot jaar, merkelijk te vergrooten.
| |
| |
't Is de vrede, die all dezen arbeid en voorzorg beloont met gewenschte vrugten. Geen geweld van vreemden verteert nu de inkomsten; 't zijn de eigen landsgenooten, 't zijn de stedelingen, welken de voordbrengselen van vee en veld, voor eenen matigen prijs, worden toegediend: terwijl de land- en veeman, door hunne verkregene overwinst verblijd, met genoegen wederkeeren tot den lastigen arbeid.
Nu bloeit de koophandel, en breidt zig hoe langer hoe verder uit. Het vermogen groeit steeds aan, en, met het vermogen, de noodwendigheden van kostbaarder en kostbaarder levenswijze, die de verwisseling van geld en goederen te levendiger en te overvloediger maakt.
Daar vrede heerscht, ziet men, na verloop van tijd, gehugten in dorpen, en dorpen in steden veranderd. De welvaart begint zig te vertoonen in huizen en gestigten; alles krijgt eene andere gedaante, het vervallene wordt hersteld, en, daar zig voorheen niets dan behoeftigheid vertoonde, zijn nu de kenmerken van rijken overvloed te zien.
't Gevolg van dit alles kan niet anders, dan eene algemeene werkzaamheid zijn. Alle de leden van deze maatschappij raken in beweging; niemand, die bekwaamheid of geschiktheid heeft
| |
| |
om iets te doen, behoeft ledig te zitten: allerwegen is gelegenheid, zelfs voor de geringsten, om, tot bevordering van het algemeene welzijn, en ter ondersteuning van eigen nooddruft, ten minsten iets te verrigten.
Nu bloejen de nutte konsten, die hare geboorte aan de noodwendigheden van het leven, en hare vermeerdering en volmaking aan het uitge. strekter vermogen verschuldigd zijn. De uitvindingen van vernuft en neerstig onderzoek worden nu op regten prijs gesteld, en krijgen eene aanzienlijke plaats onder de middelen, die de beschaafder levenswijze veraangenamen en gemakkelijk maken.
Nu krijgt de jeugd en jongelingschap gelegenheid om opgeleid te worden tot zulk eene kennis en beoefening, welke hen te eenigen tijd nuttige leden van den burgerstaat maken kunnen. De edele wetenschappen worden nu in hare weerdij gekend, en doen het licht van blijden voorspoed met meerder glans en luister schijnen; terwijl de regtschapen wijsheid de voordeelen van den vrede wel leert gebruiken en bewaren. Van hier eene meer algemeene beschaafdheid, die der menschelijke natuur tot eer verstrekt, en de onderlinge verkeering voordeelig maakt. Van hier eene gewenschte regeering volgens wijze
| |
| |
wetten, die niet op eigen willekeur, maar op gronden van billijkheid, gevestigd, het algemeen nut ten doeleinde hebben. Van hier de oefening van regt tusschen den man en zijnen naasten, en de inteugeling van alles, wat den vrede en de onderlinge rust verstooren kan.
Zoo wordt de eendragt tussen overheden en onderdanen bevestigd en beveiligd; en de burgers, daar ze, elk in het zijne, medewerken tot het algemeene welzijn, worden, wegens het zelfde belang, door den band van vriendschap aan den anderen verbonden.
Nu heeft barmhartigheid de handen ruim, om hare zorg en weldadigheid omtrend ellendigen uittebreiden. De ouden van dagen, die door gebrek zouden vergaan, worden gevoed en verkwikt: de armen worden in hun leed getroost, door milde aalmoessen: de ouderlooze weezen vinden hunne vaders en moeders weêr in anderen, die de zorg voor hunne opvoedinge, en de behartiging van hun welzijn, uit liefde op zig nemen.
En hoe is het nu met den Godsdienst, den waren Godsdienst, gesteld, onder een volk, dat deze voordeelen van den vrede geniet, en er een verstandig gebruik van maakt? Nu wordt de kennis der waarheid onverhinderd voordgeplant. De tedere jeugd wordt vrijelijk onder- | |
| |
wezen in de eerste grondbeginselen, naar den eisch van hare bekrompene vatbaarheid. Der jongelingschap is eene overschoone gelegenheid geboren, om grooter schatten van geheiligde wetenschap op te doen. De ouderen van dagen kunnen, in stille rust, hunnen ledigen tijd toewijen aan de nasporing en betragting van de beste wijsheid, die hen, onder 's Hemels zegen, leert sterven, terwijl ze nog leven; om gelukkig te leven, wanneer zij zullen gestorven zijn.
Nu wordt God in vrijheid gediend, met gebeden en psalmgezang, en zij, die lust hebben tot de vrees van zijnen naam, kunnen zig, zonder schroom, bijeenvoegen, ter onderlinge aansporing op den weg der godzaligheid, die, door 't genot van uitwendigen vrede veraangenaamd, hen ten lesten overbrengt in 't Hemelsch Jeruzalem, dat gezigte des vredes, en tot de bezitting van alle die zaligheden, van welke de uitnemendste zegeningen in de wooningen der sterflijkheid slegts eene flaauwe schets opleveren.
Nu behoeft men zig in zijne Godsdienst - oefeningen niet te bepalen binnen de muren zijner wooninge, en in het gezelschap van een gering aantal zijner vrienden: de tempelen staan nu open, vooräl op dien dag, welken de Heer tot zijnen dienst heeft afgezonderd; en de gansche gemeen- | |
| |
te maakt zig op, zonder eenige bekommering voor geweld of stoornis, om in deze heilige zamelplaatsen plegtig bijeen te komen. Daar mag ze hare Leeraren vinden, die, onbeschroomd, de verhevenste waarheden, van God zelven aan stervelingen bekend gemaakt, den toehoorderen ontvouwen, en zijne onuitsprekelijke genade aan zondaren voordragen, ter bevordering van hunnen eeuwigen vrede. Daar mag de gansche schaar der opregten haar bescheiden deel ontvangen; daar onderrigt, bestuurd, vertroost worden; en tevens, in onderlinge zamenstemming, het hart eerbiedig verheffen tot den Vader der lichten, om, onder oodmoedige smeekingen, dat alle deze gunstbewijzen bestendig mogen zijn, al dankende zijnen naam te prijzen, en met hart en mond te zeggen en te zingen, ‘Geloofd zij de Heer, die ons licht heeft gegeven! Hij maakt de grendelen onzer poorten sterk; onze kinderen zegent Hij in het midden van ons. Hij stelt onze landpalen in vrede, en verzadigt ons met het vette der tarwe. Hij maakt aan ons, gelijk aan Jacob, zijne woorden bekend; zijne inzettingen en regten, gelijk aan Israël! Geloofd zij de Heere! want Hij is goed, want zijne goedertierenheid is tot in eeuwigheid!’
1761.
G.B.
|
|