Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Aanmerkingen over de oorzaken van de verscheidenheid der tongvallen.Wat is de oorzaak der beweging? vraagt de onderzoeker der Natuur. Welk is het beginsel van het dierlijk leven, en der beweegbaarheidGa naar voetnoot(a) der spieren? onderzoekt de Geneesheer. Van waar de verschillende aart, vatbaarheden, en neigingen der menschelijke geesten? is het onderzoek der zedekundigen. Niets bijna bestaat er, niets gebeurt er, of men is, door eene ingeschapene neiging, begeerig, de oorzaken op te delven, en 't verband tussen oorzaak en ge- | |
[pagina 22]
| |
wrogt op te merken. Trouwens, dan eerst agt men eene voldoende wetenschap verkregen te hebben, als men de zaken door derzelver oorzaken kent, en regelmatig daar uit weet af te leiden. De aangenaamheid dezer kennis van de genoegzame reden of oorzaak der dingen, al is het, dat de zaken zelve voor ons van geen groot belang zijn, stelt men doorgaans billijk op te hooger prijs, als het weten voortreflijkheid heeft boven Onkunde, terwijl dit, zoo al geen wezenlijk nut, ten minsten een zeker genoegen met zig brengt. Felix, qui potuit rerum cognoscere caussas!
Dat er nu onder de boven genoemde vragen, en, in het gemeen, in het gemeld onderzoek naar oorzaken, wel vele dingen zijn, welker volkomene oplossing of ontdekking onder de vrugtelooze poogingen te tellen zij, kan niet ontkend worden. Vele anderen nogtans zijn er, welker beantwoording men aan de onvermoeide vlijt van schrandere onderzoekers heeft dank te wijten. Alleen is dit te bejammeren, dat men zig veel al zoo geredelijk laat voldoen met oppervlakkige redenen, die meer schijn dan waarheid hebben; met onderstellingen, die bij een naauwkeurig onderzoek haast blijken, onvoldoende, | |
[pagina 23]
| |
en somtijds zelfs onwaaragtig te zijn. Onder de veelvuldige voorbeelden, waar mede ik dit zou kunnen staven, is er één, waar op ik thans eeniglijk doele. Men vraagt namelijk, wat is de reden van zoo vele verschillende Tongvallen, bepaaldelijk ten aanzien der uitspraak en klanken van dezelfde Letters en dezelfde Syllaben, bij de onderscheidene volken en menschen; wat is b.v. de natuurlijke oorzaak, dat de Arabiers bijna niet dan met het uiterste der tong en het voorste der lippen; de Hebreën daarentegen veel sterker en meer agter uit de keel de Letters vormen en de woorden uitspreken? Waarom spreken de Italianen zagt, malsch, vleijende; de Duitschers wederom hard, deftig, manlijk? Waaraan is dit toe te schrijven, dat men naauwlijks een volk van eenige aanmerkelijke uitgestrektheid, aantreft, onder het welk men niet een merkweerdig verschil in de uitspraak vindt? Men is gewoon, hier op te antwoorden en voor reden te geven, Differentia Coeli & Soli: het onderscheid van Lugt- en Grond- gesteldheid. Dan, hoe algemeen deze reden schijnt aangenomen te zijn, dunkt mij egter, dat dezelve de proef van een naauwkeurig onderzoek niet kan doorstaan, maar te eenemaal ongenoegzaam zal bevonden worden. Ik beken, het is ligter, iets | |
[pagina 24]
| |
weg te nemen, dan iets beter in de plaats te stellen: doch ik weet dit ook, dat ongegronde onderstellingen, in het gemeen voor waarheden aangenomen, doorgaans merkelijke hinderpalen zijn in het naspeuren van de ware gesteldheid der zaken. Het zal mij dan ditmaal genoeg zijn, door de ondermijning der gemelde onderstelling, zulken, die meer vernuft en doorzigt in dit onderwerp bezitten, aanleiding te geven, de ware oorzaak op te delven.
Om dan de ongenoegzaamheid en ongegrondheid der genoemde oorzaak in het licht te stellen, dient men eerst te bepalen, wat door het verschil van Lugt - en grond - gesteldheid in dit geval verstaan worde. Men Heeft hier ongetwijfeld het oog op die twee middelen of werktuigen, voor zoo ver door dezelve de klanken en woorden of gevormd, of tot het gehoor overgebragt worden; te weten, de Lugt, die, door hare vloeibaarheid en veerkragt, het vermogen heeft, de klank-bewegingen te ontvangen, en voord te zetten; en de Spraakdeelen, door welke de letters en woorden gevormd worden, welker gesteldheid ondersteld wordt, eenigszins af te hangen van het verschillend voedsel, naar mate van het verschil van den grond | |
[pagina 25]
| |
of Land-aart: doch laat ons zien, of deze onderstelling de proef kan doorstaan.
Dat de Lugt, hoe zeer ook tot de klankvorming zelve volstrekt noodzakelijk, egter op het verschil der Tongvallen geenen merkelijken invloed hebben kan, is ontwijfelbaar voor elk, die derzelver hoedanigheid behoorlijk in agt neemt. Immers de Lugt is in eene gestadige beweging; zij verwisselt dagelijks van land en volk: want het gedeelte der Lugt, dat heden ons omringt, is dikwijls binnen weinige uren ettelijke mijlen verre van ons verwijderd en overgewaaid tot een andere Landstreek, en heeft teffens plaats gemaakt voor een' lugtstroom, die uit andere gewesten ons komt toevloejen. Maar brengt nu die verandering van Lugt ook veranderingen van klanken mede? Wie zal dit zeggen? en nogtans zou dit noodwendig moeten geschieden, indien het onderscheid van Lugt op de spraak invloed maakte, en een ware reden was van de verscheidenheid der uitspraken. Gij zult misschien zeggen: schoon wel dezelfde Lugt den Dampkring doorvloeit, en het gedeelte, dat nu ons omringt, straks door een ander volk wordt ingeademd, zoo krijgt egter de Lugt in elk Land hare bijzondere hoedanigheid naar den | |
[pagina 26]
| |
aart en trap van het klimaat, waar onder het gelegen is. - Ik beken, in heete Gewesten is de lugt meer uitgezet en ijlder, dan in koudere: maar zoo ook dit een genoegzame reden ware, zou moeten volgen, dat dit by bewooners van zulke plaatsen en landen, die in de gematigde lugtstrekenGa naar voetnoot(a) liggen, alwaar beurtelings strenge winters met een blakend Zomer-getij worden afgewisseld, ook het zelfde onderscheid in de klankvorming 's Zomers of 's winters onder hetzelfde volk min of meer moest veroorzaken, als dat, 't welk men gewaar wordt tusschen de bewooners van heeter en die van kouder gewesten. Behalven dat dan alle de volken, die in dezelfde Zonae liggen, en dus eenerlei klimaat of Lugt-gesteldheid hebben, ook dezelfde uitspraak, dezelfde klankvormingen, maken zouden, 't geen nogtans allerwege door de ervarenis wedersproken wordt. Het blijkt dan, dat deze eerste reden, de invloed der Lugt, ongenoegzaam is, ja geheel niet in aanmerking komen kan, als een natuurlijke oorzaak van de verscheidenheid der Tongvallen. Laat ons zien, of de tweede, de verschillende aart van grond, en het daar uit volgend verschil | |
[pagina 27]
| |
in voedsel, met meer grond kan worden te hulp geroepen? Maar dat ook dit niet in aanmerking verdient te komen, zal insgelijks haast blijken. Te weten: Verschillende gronden, dus redenkavelt men, brengen verschillende gewassen tot voeding voord; verschillende, zegge ik, zoo al niet in soort, ten minsten in kragt en hoedanigheden. Deze verscheidenheid van spijs werkt ongevoelig op het gestel van het menschlijk Ligchaam, en brengt te weeg niet alleen verscheidenheid in't mengsel der vogten, maar ook in den toon der zenuwen, en ook zelfs in den zamenhang der vaste deelen. Dit zelfde moet dus ook zijnen invloed hebben op de spraakdeelen, die, naar mate daar van, grover of tederder, sterker of zwakker, strammer of beweeglijker worden moeten, waar door dan wederom, gelijk men meent, eene daar aan beantwoordende verscheidenheid in de klank-vorming moet geboren worden. Ziet daar de redening, waar door men de tweede gewaande oorzaak der verschillende tongvallen zoekt te verklaren. Het is niet noodig, te onderzoeken, hoe verre deze redenkaveling zou kunnen doorgaan, en eenige gegronde waarheden in zig bevat, het geen ik niet ontkenne; maar wel, dat ik aantoone, dat ze in de zaak, ter welker verklaring ze is in- | |
[pagina 28]
| |
gerigt, niets uitdoet, en, aan de ondervinding getoetst, geen stand houden kan. Men gedenke slegts, dat 'er volken zijn, die en in lugt-gesteldheid, en in Land-aart en voedsel weinig of niet verschillen, die zelfs aan elkander grenzen, en welke nogtans in tongval alleraanmerkelijkst verschillen; daarentegen zijn 'er anderen, die, of eene zeer uitgestrekte heerschappije uitmakende, of over de geheele aarde verspreid zijnde, nogtans, naar mate dier groote verscheidenheid van lugt, grond, en voedsel, weinig of geen verschil in tongval hebben. Men neme, ten aanzien van het eerste, tot voorbeelden de Vriezen, en hunne naburen, b.v. de Gelderschen en Overijsselschen, die, schoon aan elkander grenzende, een zeer aanmerkelijk verschil in tongval hebben, inzonderheid zelfs in de uitspraak der medeklinkers; voegt hier bij, de Zeeuwenen overige Nederlanders, bijzonder met opzigt tot de H, h, en A, a. Ten aanzien van het laatste, kunnen ons voorbeelden opleveren de Chineezen, en de Jooden, welke, hoe uitgestrekt een land zij ook bewoonen, of hoe zeer verspreid door alle Weerelddeelen, nogtans in klankvorming en uitspraak hunner woorden genoegzaam overeenkomen, immers naar mate van die groote verscheidenheid in Lugt- en Grond- gesteldheid geen noemens- | |
[pagina 29]
| |
weerdig verschil daar in betoonen. Het zou niet moeilijk zijn, verscheidene ondervindingen hier bij te voegen, die de ongegrondheid der gegevene reden en oorzaak bevestigen: laat mij alleen mij nog maar beroepen op de Reizigers en vreemdelingen, zelfs geheele gedeelten eener natie, die zig vele jaren agter den ander buiten derzelver vaderland in een vreemd gewest onthouden, zonder nogtans ten aanzien hunner moedertaal van tongval te veranderen; b.v. wie weet niet, dat onze Nederduitsche taal, en alle hare bijzondere tongvallen even gemakkelijk in Indiën, op Batavia, enz., gesproken wordt, en nu reeds zulk eene reeks van jaren aldaar onderhouden is, als in Nederland? daar nogtans tussen die wijd afgelegene gewesten een magtig onderscheid in Lugt - en grond - gesteldheid plaats heeft. 't Is waar, men zal zeggen, de Spraakdeelen derzulken, die zig derwaard begeven, en aldaar verblijven, zijn dan reeds gevormd, gezet, en niet meer zoo ligt aandoenlijk voor den invloed van Lugt en grond. - Ik sta dit toe; maar kan men denken, dat in een zeer langdurig verblijf, bij voorbbeeld van tien, twintig, dertig, jaren, de Lugt en grond zoo weinig, ja niet den minsten invloed op de zulken maken zouden, indien zij nogtans over het gemeen de ware en natuurlijke oorzaken der | |
[pagina 30]
| |
verscheidenheid waren? Althans, dit is ten minste zeker, dat men het dan ontdekken zou aan de zulken, die in zoodanige vreemde gewesten geboren worden, b.v. de kinderen van Nederlanderen in Indië geboren, omtrent welke de geopperde bedenking geen plaats heeft; dezer spraakdeelen zouden, door den invloed der Lugt en grond aldaar gevormd wordende, het onderscheid in tongval tussen dezelve en de ouders, duidelijk moeten vertoonen, het geen nogtans door de ervarenis wedersproken wordt.
Ik verbeelde mij dan, dat uit het geen we opgemerkt hebben, aan ieder de onbestaanbaarheid der voorheen genoemde oorzaak overtuigend blijken moet. Wij besluiten dan, noch onderscheid van lugt, noch verschil van grond of voedsel kunnen de ware, immers niet de voorname redenen of oorzaken zijn van de verscheidenheid der tongvallen, met opzigt tot de uitspraak van dezelfde letters, en lettergrepen, het zij in de verschillende talen van onderscheidene volken, het zij in dezelfde taal onder de onderscheidene gedeelten, Landstreken, of steden van dezelfde natie.
Maar welke mag dan de oorzaak daar van zijn? | |
[pagina 31]
| |
Zal men haar vinden in de eerste spraakverwarring te Babel? - Maar die slegts een weinig doordenkt, merkt ras, dat dit onmogelyk is; daar wierd wel de oorsprongkelyke Taal geschift in onderscheidene Talen; maar wie zal zeggen, dat daar ook alle de onderscheidene tongvallen, ook van eene en dezelfde taal, reeds geboren zijn? ten zij men alleen dit wilde, dat daar de grond gelegd is, waar uit bij vervolg, door tussenkomst van verscheidene andere middeloorzaken, zoo vele onderscheidingen in klankvormingen en uitspraken zijn voordgekomen. Dit zou ik niet willen ontkennen; maar ditzelfde zou ten aanzien van verscheidene bijzonderheden niet voldoen: mogelijk evenwel is dit der nadere onderzoeking niet onweerdig.
Of zou men het gemaklijker afleiden uit de navolging, en denken, dat de onderscheidene gehugten, Dorpen, Steden, volken, in hunne spraak eenen der voornaamsten onder dezelve, b.v. den voornamen vader des huisgezins, hebben nagevolgd? - Maar ook dit kan bij verdere doordenking niet voldoen, noch bestaan.
Zou men misschien de reden moeten zoeken in de onvolmaaktheid der afzonderlijke Alpha- | |
[pagina 32]
| |
betten? Zouden er niet veel meer onderscheidene letters zijn (als men ziet op de verschillende uitspraken, en die als zoo vele onderscheidene takken van ééne Wortel-letter wil aanmerken), dan men in eenig alphabet van eenige bijzondere en afgeleide taal uitdrukkelijk vindt? Misschien is het oorsprongkelijk Alphabet zeer eenvoudig, bestaande slegts uit vyftien of zestien waarlijk van elkander onderscheidene letteren; doch elk van deze zijn dan aan te merken als zoo vele wortel-letters, die, naar de harder of zagter, scherper of doffer, fijner of botter uitspraak, wederom zoo vele onderscheidene letters van de tweede soort uitleveren; en zamen ééne classe uitmaken. Hier uit zou een vrij talrijk Algemeen AlphabetGa naar voetnoot(c) ontstaan, waar van het ligt te begrijpen is, dat elk onderscheiden persoon of volk niet alle de letters even gemakkelijk kan onderscheiden, onthouden, en gebruiken; dat sommigen deze, anderen geene Letters van de tweede soort hebben nagelaten, en in onbruik gehouden, enz. Schoon ook dit niet toereikend mogt zijn, om de naaste oorzaken van alle de onderscheidene tongvallen aan de hand te geven, behelst het misschien iets in | |
[pagina 33]
| |
zig, het geen bij verdere nasporing ons op eenen vrij goeden, maar nog zeer onbetreden' weg zou leiden, en teffens een veld openen van een veel te wijden omtrek, om in deze en soortgelijke korter verhandelingen te kunnen bevattenGa naar voetnoot(d). Ik zal mij dan hier van afmaken, en mij vergenoegen, aan kundiger lieden alleen aanleiding gegeven te hebben, om dit onderwerp verder door te denken. Ten welken einde ik de eer hebbe, dit den W. Ed. Genootschappe over te leveren.
1762. G.J.N. |
|