Praagse Perspectieven 6
(2010)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
For Better or Worse?Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||
1. OnderzoeksvragenEr bestaat bij taalonderzoekers een groeiende belangstelling voor het verschijnsel ‘taalcontact’. Dit fenomeen komt in multiculturele samenlevingen zoals Nederland steeds vaker voor. Er kunnen verschillende vormen van taalcontact worden genoemd: bilinguïsme, mengtalen (pidgins en creooltalen), ontleningen/leenwoorden, of codewisseling. In Nederland houden diverse onderzoekers zich bezig met het taalcontact tussen het Nederlands en de talen van allochtonen (het Turks of Marokaans-Arabisch) (Dorleijn & Nortier 2005, Backus 1998, Bennis e.a. 2000). De interesse voor het taalcontact tussen het | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
Nederlands en het Engels loopt daar echter niet bij achter. In Nederland is het gebruik van Engelse woorden, constructies of zinnen tegenwoordig zeer populair. Het lijkt alsof het Engels steeds verder in het Nederlands doordringt. Vanuit een linguïstische invalshoek is het toenemende gebruik van het Engels interessant omdat het geen geval van meertaligheid is. Onder meertaligheid (multilingualisme) wordt in mijn proefschrift verstaan dat sprekers meer dan één moedertaal hebben. Nederlandstaligen die hun Nederlands doorspekken met Engelse woorden en uitdrukkingen zijn bijna nooit meertalig in de strikte zin des woords. Het Engels kan dan slechts als een moderne variant van de dagelijkse spreek- en schrijftaal worden gezien. Sommigen ergeren zich eraan, taalorganisaties strijden tegen de ‘Engelse ziekte’ (Grezel 2007), en pessimistische taalkundigen zijn sceptisch over de toekomst van het Nederlands. Veel mensen vinden de opname van Engelse constructies in het Nederlands onnodig of niet goed voor de ontwikkeling van de Nederlandse taal. Er wordt gesproken over een mogelijke bedreiging van de moedertaal. Het Nederlands zou zelfs kunnen verdwijnen. In mijn proefschrift wil ik noch twijfelen aan de toekomst van de taal, noch de opname van Engelse leenwoorden als gevaar of als verrijking beschouwen. Ik zal me zeker niet uitspreken tegen of voor het Engels. Ik beperk mijn onderzoek tot taalkundige vragen als: tot welke types taalcontact behoren de voorbeelden van het Engels in het Nederlands, hoe wordt er tussen het Nederlands en het Engels gewisseld en welke taalkundige regels liggen daaraan ten grondslag? De hoe-vraag staat dus centraal in mijn proefschrift. Het gaat daarbij niet alleen om de lexicale invloed van het Engels op het Nederlands, maar tevens om de eventuele morfologische en syntactische aanpassing van Engelse woorden en uitdrukkingen aan het systeem van het Nederlands. De eventuele fonologische aanpassing van het Engels aan het Nederlands laten we echter buiten beschouwing. Naast deze centrale, puur taalkundige vragen wordt er aan het eind van het proefschrift tentatief ingegaan op de waarom-vraag. In dit deel zal ik de opname van Engelse woorden in het Nederlands vanuit een sociolinguïstische invalshoek bekijken. Vragen als de volgende zullen daarbij aan de orde komen: wie switcht er met name naar het Engels, onder welke condities wordt er naar het Engels geswitcht en wat zijn de gevolgen voor de perceptie door de hoorder/lezer? Ten slotte wijs ik erop dat ik me zal beperken tot een geschreven corpus: kranten, tijdschriften, advertenties, internetforums e.d. Wat het theoretisch kader betreft, gebruik ik met name de theoretische inzichten en definities van Nortier [z.j.]. | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
2. DefinitiesOm welke vormen van taalcontact gaat het als er binnen een Nederlandse tekst met het Engels wordt gewisseld? Het lijkt vrij zeker dat we noch met mengtalen - deze ontstaan immers door taalcontact -, noch met bilinguïsme te maken hebben (zie boven). Het ziet er eerder naar uit dat het hier om ontlening en codewisseling gaat. Kijken we ter illustratie naar (1)-(3).
Teneinde deze verschijnselen zo adequaat mogelijk te karakteriseren doe ik een beroep op enkele bestaande theorieën en definities. Als basis maak ik gebruik van de theorie van Nortier. Ze stelt dat het om ontlening gaat als er binnen een zin of een gespreksituatie/taalsituatie maar één woord van een andere taal wordt gewisseld, of dat woord nu ingeburgerd is of niet. Als het echter om een wisseling van meer dan één woord binnen een zin of een gespreksituatie/taalsituatie gaat, hebben we niet meer met ontlening maar met codewisseling te maken. Codewisseling kan dus plaatsvinden zowel binnen een en dezelfde zin, namelijk als deze zin meer dan één woord van een andere taal bevat (bijv. We gaan funshoppen met de kids in de summersale!), als in een gespreksituatie zoals (3). Als we echter slechts één zin uit dit gesprek isoleren, bijvoorbeeld Nou, lees het nieuwe business plan (...), dan zouden we kunnen beweren dat het slechts om ontlening gaat. Hieruit volgt dat, zoals Nortier zelf ook toegeeft, het verschil tussen ontlening en codewisseling vaak niet helemaal duidelijk is. Bij wijze van werkhypothese zal ik voorlopig blijven uitgaan van het onderscheid van Nortier. | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
In (1) en (2) gaat het bijgevolg om (lexicale) ontlening. Toch is er een verschil. Het woord budget wordt al jaren in Nederland door iedereen gebruikt en behoort tot de Nederlandse woordenschat. Hiermee bedoelen we dat het betreffende woord in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is opgenomen en tevens is terug te vinden in de Woordenlijst Nederlandse taal. Het woord budget is met andere woorden volledig ingeburgerd en gecodificeerd, net zoals vele andere Engelse leenwoorden (film, baby of sport). In (2) hebben we waarschijnlijk ook met een ontlening te maken. Desondanks is noch het substantief pleaser noch het werkwoord fake in voornoemde werken te vinden. Het gaat in feite om een one-off occurence (Jacobson 1998). Dat betekent: woorden die niet ingeburgerd zijn en niet regelmatig in de taal worden gebruikt. Samenvattend: in (1) hebben we te maken met een gecodificeerde ontlening of een leenwoord (established borrowing, loan). We beschouwen het als een volledig Nederlands woord. In (2) daarentegen gaat het om een zogenaamde nonce-borrowing (niet ingeburgerde ontlening) die niet tot de Nederlandse woordenschat behoort, maar puur Engels is. In (3) vinden we zoals reeds aangegeven een voorbeeld van codewisseling. Hier is sprake van de wisseling van meer dan één woord binnen een bepaalde gespreksituatie. Zoals we kunnen zien, worden er zelfs volledige Engelse zinnen ingevoegd. In mijn proefschrift laat ik de gecodificeerde ontleningen (leenwoorden) buiten beschouwing. Ik beperk me bijgevolg tot nonce-borrowings en codewisseling. Omdat het - zoals ook hierboven al bleek - vaak niet duidelijk is hoe de verschillende types taalcontact gedefinieerd moeten worden, is het nuttig om de linguïstische termen waarmee ik zal werken nog eens onder de loep te nemen. Voor de definiëring van nonce-ontlening, neem ik de definitie van Muysken (1995) over:
‘Nonce loans [are] elements [which] are borrowed on the spur of the moment, without yet having any status in the receiving speech community.’
De definitie van Poplack, die als de eerste de term nonce-borrowing heeft gebruikt, laat het verschil met gecodificeerde leenwoorden zien. Haar definitie wordt als volgt door Rodolfo Jacobson (1998) samengevat:
‘Poplack (1988) has postulated a separate category of “nonce-borrowings” in order to cover cases where a single lexical item from one language is integrated to the morphological rules of the other language; the difference between this and “regular” borrowing then being that nonce-borrowing is a one-off occurrence, rather than being one recurrently used within the community.’
Wat codewisseling, zoals hierboven gedefinieerd, betreft, wijzen we erop dat er verschillende types bestaan. Nortier bij voorbeeld onderscheidt de volgende vier categorieën: | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
Voor de vier categorieën geldt dat de deelnemers aan de dialoog beide talen goed beheersen (Thomason 2001). Een aantal taalkundigen stelt als één van de voorwaarden voor codewisseling dat de sprekers tweetalig moeten zijn (zie de definitie voor bilinguïsme hierboven). Ik zie dit echter niet als een voorwaarde maar als een mogelijkheid voor codewisseling. Zoals (3) laat zien, kan codewisseling ook plaatsvinden tussen moedertaalsprekers van het Nederlands die het Engels slechts als tweede taal beheersen. Een belangrijke voorwaarde blijft natuurlijk wel dat de deelnemers aan conversatie beide talen goed moeten kunnen spreken en verstaan. Nortier presenteert nog een andere visie met betrekking tot verschil tussen ontlening en codewisseling. Zij stelt voor dat er bij codewisseling twee aparte taalsystemen worden geactiveerd - lexicon en grammatica van taal A en lexicon en grammatica van taal B, terwijl er bij ontlening slechts een woord uit taal B wordt gebruikt maar de grammatica van taal A. Om de definities samen te vatten: als er binnen een Nederlandse zin slechts één woord in het Engels wordt gebruikt en dit woord is geen ingeburgerd leenwoord (established borrowing), dan spreken we over nonce-borrowing (once-ontlening). Als er binnen één zin meer dan één Engels woord wordt gebruikt, of als er in een Nederlandse tekst of dialoog meerdere Engelse woorden of hele zinnen worden opgenomen, of als er binnen een dialoog één spreker het Nederlands gebruikt en een andere het Engels, dan spreken we over codewisseling. | |||||||||||||||||||
3. SociolinguïstiekWaarschijnlijk worden de meeste talen de laatste jaren in meerdere of in mindere mate beïnvloed door het Engels. Vooral op bepaalde gebieden, zoals | |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
computers en internet, economie en bedrijfsleven, of commercie en advertenties, is het Engels de lingua franca geworden. Het is daardoor soms moeilijk het gebruik ervan te vermijden. Ook in Nederland neemt het gebruik van het Engels nog steeds toe. De codewisseling van het Nederlands naar het Engels is misschien zelfs wel één van de opvallendste verschijnselen binnen het hedendaags Nederlands. Het lijkt een populaire trend te zijn, niet alleen bij Nederlandse jongeren maar ook bij universiteitstudenten en volwassenen. Men ziet tevens de invloed van het Engels in allerlei media, in de taal van Nederlandse kranten, tijdschriften, op tv en in de reclametaal. Het is hoogst opvallend dat het niet slechts om moderne tijdschriften voor jongeren gaat maar ook om tijdschriften voor volwassenen of bladen die voor wetenschappelijke kringen zijn bestemd. Ter illustratie van dit verschijnsel hebben we enkele voorbeelden opgenomen uit het Nederlandse tijdschrift Psychologie magazine. Zie (4)-(6).
Al deze wisselingen zijn voorbeelden van nonce-borrowings. Het is duidelijk dat het gebruik van Engels in deze Nederlandse zinnen onnodig is omdat er wel degelijk Nederlandse equivalenten voor de gewisselde woorden bestaan. Waarom gebruiken de auteurs niet aardigheidsfactor in plaats van likeability factor, vals in plaats van fake, of namaak in plaats van gefaked? En wat is de motivatie van Nederlandse journalisten om steeds meer Engelse woorden in een Nederlandse tekst te stoppen? Het is mogelijk dat dergelijke teksten aantrekkelijker voor de lezers zijn. Het Engels is gewoon cool en dezelfde tekst met uitsluitend Nederlandse woorden zou misschien minder aantrekkelijk zijn. Zoals aangekondigd zullen we proberen op dergelijke sociolinguïstische vragen aan het eind van ons proefschrift in te gaan. | |||||||||||||||||||
4. RegistersDe tendens om artikels en tijdschriften attractiever te maken door Engels te gebruiken is steeds nadrukkelijker aanwezig in tienertijdschriften of bladen voor extreme sporten. Jansen (2000) stelt dat als: | |||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
‘u een actievoerder tegen de “verengelsing” van het Nederlands werkelijk de stuipen op het lijf [wil] jagen, geef hem dan een exemplaar van het tijdschrift Funbox.’
In dit tijdschrift, bestemd voor ‘extreme’ sporters, wordt niet slechts van ontleningen uit het Engels gebruik gemaakt, maar van een voor een geschreven tekst vrij extreme vorm van codewisseling. Alleen de omslag al is in dezen opmerkelijk: er wordt bijna uitsluitend in het Engels gekopt, met af en toe een woordje in het Nederlands. De koppen van artikels zijn ook meestal Engels: Boarder cross - the Woodstock of Snowboarding, designed for passionate riders. Ook in de artikels zelf wordt er vaak gecodewisseld, met zinnen als Big air en big bulten; dat is wal Nortri Park is all about of Snowboarden close to motorcross. In a word: geweldig. Jansen (2000) stelt dat de taal van Funbox lijkt op ‘iets tussen het Nederlands en het Engels in’, en dat het ons misschien ‘een kijkje gunt in het 22ste-eeuwse Nederlands.’ Ook op internetforums, vooral maar niet uitsluitend bestemd voor jongeren, komen we veel voorbeelden van codewisseling tegen. Op bepaalde forums waren in bepaalde secties net zoveel Engelse reacties en commentaren als Nederlandse: Damn! mooi hoor, Nice hoor of Cool! Ohh die zijn echt super mooi! Ook op een vraag wordt er vaak met Dunno (de Engelse slangvorm voor I don't know) gereageerd. Af en toe kan men ook reacties zoals Thanks of Same here hoor tegenkomen.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||
5. ConclusieHoewel de hierboven geschetste sociolinguïstische waarom-vraag interessant is, zal ik me in eerste instantie beperken tot de puur taalkundige hoe-vraag. Na een corpus te hebben samengesteld op basis van verschillende geschreven bronnen met voorbeelden van nonce-ontleningen en codewisseling, zal ik overgaan tot een analyse en nagaan of er bepaalde taalkundige regels geformuleerd kunnen worden. Ik zal me daarbij beperken tot het lexicon, de morfologie en de syntaxis van taalvermenging. De sociolinguïstische vraag naar de motivatie zal slechts verkennend onder de loep worden genomen, met het oog op additioneel onderzoek. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Internetbron
|