Praagse Perspectieven 6
(2010)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
Normverandering in hedendaags Standaardnederlands?
| ||||||||||||||||||
Een paar definitiekwestiesOp het eerste gezicht blijkt de titel van deze bijdrage een contradictie te bevatten: hoe kan binnen het Standaardnederlands de norm veranderen? Slandaard-nederlands (oftewel A(lgemeen) B(eschaafd) N(ederlands)) kan echter op twee manieren worden begrepen, als ‘taal die als standaard, als norm fungeert’ en als ‘taal die de norm dicht benadert en als voorbeeld kan dienen voor diegenen die daar nog niet dicht genoeg bij zitten’. In de titel moet Standaardnederlands op de tweede manier worden opgevat. Nederlands dat als Standaardnederlands bedoeld is maar nog ver, te ver, van de norm verwijderd is, zouden we standaardtalig kunnen noemen. Tussen die twee, | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
Standaardnederlands en standaardtalig Nederlands, bestaat overigens een continuüm met daarbinnen graden van aanvaardbaarheid. Mijn positie met betrekking tot de vraag: is het Standaardnederlands een ideaal of een werkelijkheid, is hiermee duidelijk geworden: als norm, als standaard is het een ideaal, als sociolect, het sociolect van de hogere kringen, is het een werkelijkheid. De sprekers van dat sociolect zijn de dragers van het ideaal: ze komen er in hun taalgebruik dichtbij. Niemand realiseert het ideaal echter voor honderd procent, maar dat is - kunnen we zeggen - inherent aan een ideaal oftewel een norm. Wie van ons bijvoorbeeld is er echt zeker van dat hij/zij nooit iets gestolen heeft of nooit iets zou kunnen stelen? In het vervolg zal ik de beide betekenissen van Standaardnederlands niet angstvallig proberen te onderscheiden. | ||||||||||||||||||
De Standaardtaal: resultaat van exogene normeringHoe is het Standaardnederlands ontstaan? Een standaardtaal is een bijzonder soort taal, namelijk een tot op grote hoogte kunstmatig gevormde, artificiële taal, het resultaat van doelbewuste standaardisering. Bij die standaardisering hebben grammatici bewuste keuzes gemaakt, sommige dialectvormen aanvaard, andere verworpen, bijvoorbeeld mijn als persoonlijk voornaamwoord (dat boek is van mijn). En ze hebben soms zelfs, in strijd met de gesproken taal, kunstmatige vormen geïntroduceerd, bijvoorbeeld het onderscheid tussen hen (accusatief) en hun (datief). De standaardtaalnorm is dus voor een groot deel een exogene, een schoolse norm. We kunnen ook zeggen: ze bevat een verzameling concrete exogene normen, namelijk mij als persoonlijk voornaamwoord, hen als accusatief, hun als datief enzovoort. Daartegenover staan de endogene normen, al die normen die als het ware in een taal ingebakken zitten en die we ons bij het spelenderwijs aanleren van onze taal eigen maken, bijvoorbeeld dat in het Nederlands het bijvoeglijk naamwoord vóór en niet achter het zelfstandig naamwoord staat waar het bij hoort. Endogene normen vinden we uiteraard ook in de standaardtaal terug, namelijk voor zover er geen keuzes bij gemaakt hoefden te worden. Natuurlijk is het mogelijk dat iemand van huis zo met van oorsprong exogene normen vertrouwd is dat ze voor hem of haar als endogeen beschouwd moeten worden. Met endogene normen zullen geen, althans niet zo gauw, fouten gemaakt worden; ze zullen vooral bij anderstaligen voorkomen. Met exogene normen ligt dat anders: zo gebruiken sprekers in Nederland herhaaldelijk in plaats van hen het uit de gesproken taal bekende hun (ik zie hun) of ze gebruiken hen hypercorrect voor hun (ik geef hen een boek). Daaruit wordt duidelijk dat het normen van buitenaf zijn die maar door weinigen volledig zijn geïnternaliseerd. | ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
TaalnormveranderingNu is het probleem dat niets voor de eeuwigheid vaststaat, dus ook een taal niet: nieuwe vormen winnen veld, oude vormen worden ouderwets. En met die vormen kunnen de normen veranderen: taalverandering als taalnormverandering. Dat geldt voor de endogene normen: tenslotte spreken we geen Middelnederlands meer met elkaar. Het geldt ook voor de exogene, althans in oorsprong exogene normen van de standaardtaal. De gemiddelde min of meer bewuste taalgebruiker reageert nogal negatief op taalverandering en spreekt al gauw van achteruitgang terwijl het in de meeste gevallen om taalkundig zeer begrijpelijke gevallen van taalverandering gaat. Zeker als het om de standaardtaal gaat, is die reactie te begrijpen: men heeft zijn best moeten doen om zich allerlei normen eigen te maken, men heeft ze geïnternaliseerd, en dan valt het niet mee te moeten meemaken dat een jongere generatie er lak aan lijkt te hebben. De diskwalificatie taalverloedering ligt dan voor in de mond. Zo gezien lijken de klachten over een eventuele achteruitgang van de taal van alle tijden te zijn. Toch is dit niet helemaal waar: voordat er een standaardtaalnorm bestond (ergens vóór de 16e eeuw), zullen die klachten er nog niet, althans niet in die mate, geweest zijn. En verder is het mogelijk dat in een bepaalde tijd de ontwikkelingen zo snel gaan en zo ingrijpend zijn dat er meer ‘reden’ tot klagen is dan in een andere, rustiger tijd. Het kan zijn dat wij momenteel zulke onrustige tijden meemaken. Daar ga ik nu verder op in waarbij ik me als Nederlander veiligheidshalve vooral tot Nederland zal beperken. | ||||||||||||||||||
Een onrustige tijdHet begin van die onrustige tijd kunnen we omstreeks het jaar 1970 lokaliseren. Er doen zich dan in de westerse wereld belangrijke, revolutionaire ontwikkelingen voor die we in ieder geval met de volgende trefwoorden kunnen karakteriseren: democratisering en informalisering. Die ontwikkelingen hebben hun gevolgen gehad voor het taalgebruik. Ik behoef hiervoor slechts op het toenemend gebruik van jijljeljou en de voornaam te wijzen. Er moet ook op de ontwikkeling van de techniek gewezen worden. Die moeten we zeker niet onderschatten. Zo zou de uitvinding van de boekdrukkunst best weleens de belangrijkste factor in het proces van standaardisering geweest kunnen zijn: voor de boekdrukkers was een uniforme spelling, later ook een uniform taalgebruik belangrijk om het afzetgebied voor hun producten te vergroten. Voor onze tijd moet aan de computer, en alles wat daarmee samenhangt, gedacht worden. Email- en sms-verkeer (en wat er verder op dit gebied nog is) werken een snel en daarmee - vanuit de norm gezien - slordig taalgebruik in de hand. Een ander fenomeen betreft het ontstaan van jongerengroepen met de daarbij passende jongerentalen. Verder is het niet uitgesloten dat ook de steeds langer geworden | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
opleidingsfase en de toegenomen welvaart, waardoor de betreffende leeftijdscategorieën over steeds meer geld ging beschikken, hun invloed hebben doen gelden op het taalgebruik.Ga naar eind1 Er is dus wel zeker met het huidige taalgebruik iets aan de hand. Het zijn niet alleen maar leken, via bijvoorbeeld het blad Onze Taal, die daar, met de nodige verontrusting of verontwaardiging, op wijzen. Ook taalkundigen mengen zich, met de nodige rationele argumenten, in dit koor. Een voorbeeld is Jan Stroop, de ontdekker van het door hem zo genoemde Poldernederlands (zie bijv. Stroop 1998), vooral te herkennen aan de aai-achtige uitspraak van de <ei/ij>. Hij signaleerde deze uitspraak, en andere ‘platte’ uitspraken, bij jonge, succesvolle vrouwen, maar daar blijven ze niet toe beperkt: ik hoor ze ook bij dito mannen. Een andere taalkundige die genoemd moet worden, is Joop van der Horst met zijn boek Het einde van de Standaardtaal (Van der Horst 2008a) waarin hij het aflopen van de renaissancistische taalcultuur signaleert, een taalcultuur die sterk op een steeds strenger wordende normering gericht was, eerst en vooral van de geschreven, later ook van de gesproken taal. Het gaat echter primair om taalgebruik dat gesignaleerd of beschreven wordt. De vraag is welke gevolgen de veranderingen daarin voor de norm of de normen hebben. Wanneer iedereen gaat stelen, hoeft dat nog niet te betekenen dat de norm ‘gij zult niet stelen’ niet meer bestaat. Misschien steelt iedereen wel met een schuldgevoel. In een tijd van oorlog en honger kan men zich zoiets best voorstellen. Voor mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, behoef ik dit niet toe te lichten. Dat de <ei/ij> steeds vaker aai-achtig uitgesproken wordt, hoeft dus nog niet te betekenen dat dit de norm wordt, al is dat wel goed mogelijk: jongeren kunnen de taal van de toekomst vertegenwoordigen. Het gaat bovendien conform de observaties van Stroop vooral om jonge vrouwen en volgens een sociolinguïstische ‘wet’ lopen die voorop in het verbreiden van prestigevarianten.Ga naar eind2 Dat oud-minister Vogelaar in een prent in NRC-Handelsblad om haar Poldemederlandse uitspraak bespottelijk werd gemaakt, wijst echter niet in de richting van een nieuwe norm, althans niet in de richting van een algemeen aanvaarde norm.Ga naar eind3 | ||||||||||||||||||
Nogmaals het normbegripWe spraken zojuist van een algemeen aanvaarde norm. Deze term noopt ons om ons nogmaals over het moeilijke begrip taalnorm te buigen. Normen en ook taalnormen kunnen sociaal en/of situationeel (stilistisch) bepaald zijn. Bepaalde klassen of groepen kunnen er hun eigen normen op na houden, in afwijking van de rest van de samenleving. Labov heeft in verband met de lagere sociale klassen van ‘covert prestige’ gesproken: mensen die daartoe behoren, kunnen zich bewust zijn van de algemeen geldige, ‘open’ normen van de hogere klassen maar houden zich voor zichzelf aan hun eigen ‘verborgen’ normen. Op | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
overtreding van normen staan sancties, en dat blijkt ook in dit geval: wie zich niet aan de verborgen normen houdt, wordt binnen de groep geïsoleerd. In sommige gevallen kunnen we zelfs van antinormen spreken: mensen willen zich bewust niet aan bepaalde, opgedrongen normen conformeren. Maar waar het hier om gaat: groepen kunnen ook over de normen van de standaardtaal van mening verschillen. De (eventueel) nieuwe, Poldernederlands sprekende elite kan daar anders over denken dan de ‘oude’ elite. Dat hoeft niet per se te betekenen dat de nieuwe elite de oude norm verwerpt; ze kan ook meer speling binnen de norm aanvaarden. Die oude elite hield er trouwens ook niet één mening op na: geaffecteerd-sprekenden houden c.q. hielden er bijvoorbeeld eigen uitspraaknormen op na. En misschien geldt zoiets ook voor regionaal bepaalde groepen. Taalnormen kunnen ook situationeel bepaald zijn. Een syntactisch voorbeeld daarvan is de voorzetsel'stranding' in een zin als ijs ben ik dol op: in gesproken taal neemt niemand daar aanstoot aan; op papier is deze constructie echter niet geoorloofd. Of om nog een lexicaal voorbeeld te geven: het woordje echter wordt in formeel (bijvoorbeeld geschreven) taalgebruik als passender beschouwd dan in informeel (bijvoorbeeld gesproken) taalgebruik; het omgekeerde is het geval met het woordje oké. De formulering passender (een comparatief) attendeert ons op nóg een complicatie in het normbegrip, namelijk dat er niet altijd sprake is van een dichotomie ‘juist - niet juist’ maar dat er (waarop al in de eerste alinea gewezen is) een gradatie van aanvaardbaarheid kan bestaan, hier grofweg aangeduid als: volledig aanvaard - toegelaten - liever niet - volstrekt niet.Ga naar eind4 Behalve met de sociale en situationele parameters moeten we dus ook rekening houden met de kracht van een bepaalde norm. Dit is ook van belang met het oog op een eventuele verschuiving in de norm: het is bijvoorbeeld mogelijk dat de kern van de norm (het volledig aanvaarde) niet verandert maar dat de kring van wat toegelaten wordt, breder wordt (voor een uitgewerkte normtheorie, zie Bartsch 1987). | ||||||||||||||||||
Onderzoek naar normveranderingenOm veranderingen in de normen van de standaardtaal op het spoor te komen, zullen we ons op de misschien niet altijd spraakmakende maar dan toch wel normdragende elite moeten richten. De vraag is dan: hoe komen we deze elite op het spoor? We kunnen er, anders dan misschien voor Vlaanderen, niet zomaar van uitgaan dat deze elite door de nieuwslezers op radio en televisie wordt vertegenwoordigd. Daarvoor kunnen ze net iets te snel voorwerp van kritiek zijn. Een grootscheeps onderzoek onder de Nederlandse bevolking zou moeten uitmaken waar we de elite precies moeten lokaliseren, met behulp van een vraag als bijvoorbeeld: wie vindt U dat voorbeeldig c.q. goed of mooi Nederlands | ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
spreekt? (Over de vraagstelling zal goed moeten worden nagedacht!) En dan kunnen we zien of de oordelen in een bepaalde richting convergeren, en zo ja welke. Het is natuurlijk mogelijk dat ze hopeloos divergeren wat dan inderdaad op een einde van de standaardtaal zou wijzen. Ook is het mogelijk een aantal fragmenten Standaardnederlands te laten horen en die op hun beschaafdheid enzovoort te laten beoordelen. En als we de elite c.q. de verschillende elitaire groepen zo hebben thuis gebracht, kunnen we haar c.q. hen vervolgens over allerlei normkwesties laten oordelen. Interessant is het dan om, in ‘schijnbare’ tijd, te zien of er belangrijke verschillen zijn tussen de jongere en de oudere generatie.Ga naar eind5 Ook kunnen we het elitaire taalgebruik analyseren: weliswaar zal er altijd een zekere discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid zijn maar bepaalde significante afwijkingen van de norm zouden de voorbode van een normverschuiving kunnen zijn, vooral weer natuurlijk wanneer die afwijkingen zich vaker bij de jongere dan bij de oudere generatie voordoen. | ||||||||||||||||||
Een eigen onderzoekEen dergelijk grootscheeps onderzoek was voor mij niet mogelijk. Dat betekent dat het onderzoek waarvan ik nu verslag wil doen, een betrekkelijke waarde moet worden toegekend. Ik heb mij beperkt tot de volgende drie groepen: 1. een groep merendeels derdejaars studenten Nederlands (neerlandici) te Leiden (20), 2. een groep niet-talenstudenten (niet-neerlandici) ibidem (32) en 3. een groep oudere intellectuelen 55+ (ouderen) die voor het grootste deel meededen aan groep H(oger) O(nderwijs) V(oor) O(uderen) ibidem (36). Of ik daarmee de normdragende elite heb bereikt, is natuurlijk de vraag maar gezien de intellectuele status van de informanten zouden we een deel ervan bereikt kunnen hebben (aangenomen dat het nog zinvol is om in termen van elites c.q. elitaire groepen te denken). Het leek me goed me niet tot alleen tot studenten Nederlands te beperken: die kunnen zich al te zeer van de problematiek in kwestie bewust zijn (ze namen ook deel aan een college Norm en Taal!); bovendien zouden de ouderen en de jongeren niet goed vergelijkbaar geweest zijn omdat er onder de ouderen maar één neerlandicus was. Dit wat betreft de sociale variabele. Wat de situationele variabele betreft, de informanten moesten aan de hand van een schriftelijke vragenlijst een aantal zinnen met daarin grammaticale (merendeels syntactische) problemen beoordelen. De vraagstelling was dus vooral op het formele (geschreven) register gericht. De ‘fouten’ moesten ter controle verbeterd worden: het kan immers zijn dat iemand een zin afkeurt om een andere reden dan verwacht. Er werden (en dat werd aan het begin van de enquête vermeld) ook een paar zinnen opgenomen waarop niets aan te merken viel. Verder waren er een paar zinnen waarvan verwacht mocht worden dat iedereen ze zou afkeuren. Er is dus voor gezorgd dat er zowel iets goed als iets af te keuren was. Met de normatieve | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
kracht is geen rekening gehouden: de keuze werd gegeven uit ‘correct’ en ‘niet-correct’, waarop uiteraard kritiek mogelijk is: meer nuancering zou hierbij gewenst geweest kunnen zijn maar zou de resultaten ook gecompliceerd hebben.Ga naar eind6 In eerste instantie is bij de aangeboden zinnen nagelaten om de ‘correcte’ parallelzinnen ter beoordeling aan te bieden, bijvoorbeeld naast de zin deze toneelspeler heeft al verschillende keren in onze schouwburg opgetreden de zin met is opgetreden. Dit verzuim is waar dat gewenst leek, later goed gemaakt met aanvullende enquêtes onder 23 merendeels niet-talenstudenten (voor een deel dezelfde als de hierboven reeds genoemde). Deze studenten kregen dezelfde zinnen onder ogen als de andere informanten, echter met de parallelzinnen willekeurig en ook in wat andere bewoordingen daartussenin geplaatst. Zo werd de hiervoor geciteerde zin die de tweede plaats in de enquête inname, een eind verderop herhaald als deze pianist is al vaak in het Concertgebouw opgetreden. De ouderen hebben (evenals de meeste neerlandici) deze zinnen dus niet beoordeeld maar we mogen wel aannemen dat ze deze goedgekeurd zouden hebben. Aan het eind van de vragenlijst was wat ruimte open gehouden om enkele personalia te noteren: behalve de leeftijd (ter controle), sekse, leeftijd, plaats of streek van herkomst en opleiding of beroep. Het mag van te voren niet worden uitgesloten dat dergelijke persoonlijke kenmerken de resultaten beïnvloeden. | ||||||||||||||||||
Interviewitems en resultatenHieronder worden de zinnen een voor een besproken. Bij de ‘foute’ zinnen wordt tussen haakjes telkens een aanduiding van het probleem gegeven en een mogelijke ‘correctie’ (waar deze aangeboden is, door middel van de parallelzin). Het nummer van de zin geeft de plaats in de enquête aan. Voor meer informatie over de problemen verwijs ik in het algemeen naar Van der Horst & Van der Horst 1999 (zie ook Van der Horst 2008b).Ga naar eind7 Steeds worden zowel de ruwe cijfers gegeven als de percentages die op het totaal aantal bruikbare reacties zijn berekend (de percentages staan tussen haakjes). Bij onzekerheid is soms een half punt toegekend; vandaar dat bij de uitkomsten decimalen kunnen voorkomen. Uiteraard gaat het bij deze cijfers om de problemen waarop de zinnen gericht waren. Soms werden ook om de een of andere reden ‘goede’ zinnen afgekeurd of werden de ‘incorrecte’ zinnen om een andere reden afgekeurd dan venvacht kon worden. Voor zover daarbij interessante dingen te voorschijn kwamen, zal ik daarop attenderen. In mijn conclusies per item maak ik onderscheid tussen normverschuiving (er ontstaat een nieuwe norm ten koste van de oude) en normverruiming (er ontstaat een nieuwe norm waarnaast de oude nog blijft bestaan). Wat precies het geval is, kan blijken als we de scores van de problematische zin met de daarbij gegeven ‘correcte’ parallelzin vergelijken. | ||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||
Zijn die opmerkelijk laag, dan kunnen we een normverschuiving aannemen, zijn ze nog hoog, dan eerder een normverruiming. Bij normverruimingen kan dan nog onderscheid gemaakt worden tussen (uiteraard relatief) oude (ze tekenen zich al bij de ouderen af) en (relatief) recente (ze doen dat nog niet, althans niet duidelijk). In het geval van verruiming kunnen we ook stellen dat er meer speling binnen de norm ontstaat. Om te beginnen geef ik de ‘goede’ zinnen, de zinnen dus die als afleider bedoeld waren. Tegen vijf zinnen bestond er inderdaad geen bezwaar:
Bij één zin werden nogal eens correcties aangebracht:
Er zijn nogal wat informanten die de aangeboden ‘groene volgorde’ (gehouden heeft) in de ‘rode volgorde’ (heeft gehouden) hebben veranderd. Bij de ouderen waren dat er 7 (20%), bij de neerlandici 4 (eveneens 20%) en bij de niet-neerlandici 12 (38%). Wordt hier een doorzettende rode tendens zichtbaar? In de volgende zin werd de rode volgorde door iedereen goedgekeurd:
Een ‘verbetering’ naar ‘groen’ kwam niet voor, wat begrijpelijk is: in de standaardtaal bestaat er in dit geval, met een modaal hulpwerkwoord, een duidelijke voorkeur voor de rode volgorde. Van de volgende zinnen (13, 18, 20, 17) mocht verwacht worden dat iedereen ze zou afkeuren:
Er is een vrij grote unanimiteit in de scores. Er zijn bij de ouderen slechts 2.5 (8%) goedkeuringen, bij de neerlandici 2 (10%) en bij de niet-neerlandici 1 (3%). De doorbreking is op het ogenblik een typisch zuidelijk verschijnsel en is duidelijk in strijd met de noordelijke norm. Afkeuring van regionalismen bleek ook bij zin (18): | ||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||
De niet-neerlandici keurden de zin af, op twee na (6%) terwijl het aantal goedkeuringen bij de ouderen nog op 4 (11%) en bij de neerlandici op 2.5 (13%) kwam. Eén van de goedkeuringen was afkomstig van een uit het oosten afkomstige informant, namelijk met een Apeldoorns-Friese achtergrond. De volgende zin bevat een duidelijk substandaardelement:
Alle informanten keurden, vanwege de onderwerpsvorm hun, deze zin af. Dat het verzet tegen dit hun, althans in schriftelijk taalgebruik (in de ruimste zin van het woord), groot is, kan ook blijken uit de bevindingen van Van der Sijs (Van der Sijs 2004): op het internet kwam hun zeggen slechts in 9 procent van de gevallen voor en hun hebben in 2 procent. Het zou interessant zijn te onderzoeken of de tolerantie bij mondeling aanbod groter zou zijn. De verwachting kan zijn dat dit niet het geval zal zijn; volgens Bezooijen 2003 staat het gewraakte voornaamwoord op de tweede plaats van de fouten waaraan de gemiddelde standaardtaalspreker zich vooral ergert. Er was overigens niemand die het inleidende om als overtollig schrapte. Ten slotte een zin met een constructie die wél in gesproken maar niet in geschreven standaardtaal wordt getolereerd:
Bij de ouderen was er niemand die de zin goedkeurde evenmin als bij de niet-neerlandici. Bij de neerlandici waren er nog 3 goedkeuringen (15%). De negatieve reacties zijn opmerkelijk: het verschijnsel in kwestie is zoals gezegd in gesproken standaardtaal zeer frequent te horen en niemand neemt er dan aanstoot aan. Op papier is het echter niet toegelaten en doordat de vraagstelling schriftelijk was, heeft dat de doorslag gegeven. Behalve in (20) waren nog in vier zinnen morfologische problemen verwerkt (waarvan (22), omdat er ook een syntactisch probleem in zit, verderop wordt behandeld):
| ||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||
Van de ouderen keurden 20 (61%), van de neerlandici 16 (80%) en van de niet-neerlandici 26 (84%) het s-meervoud goed. De niet-neerlandici blijken hier zoals zo vaak het tolerantst te zijn. Het n-meervoud in de parallelzin werd unaniem goedgekeurd. Er is sprake van een normverruiming en wel, gezien het feit dat de ouderen al voor 61% het s-meervoud goedkeurden, van een al oude normverruiming.
De score voor appelen bedroeg bij de ouderen 24 (62%), bij de neerlandici 13 (65%) en bij de niet-neerlandici 21.5 (67%). Er blijkt tussen de verschillende groepen dus nauwelijks verschil te bestaan: appelen wordt niet duidelijk als te ouderwets of plechtig beschouwd. Er komt zo gezien geen normverandering te voorschijn. Het is overigens opmerkenswaard dat niemand het volgens een oude regel overbodige om schrapte. Blijkbaar is het niet specifiek finaal meer en wordt het nu algemeen als zinsmarkeerder (specifiek van een beknopte bijzin) beschouwd.
De goedkeuringsscore voor ried kwam bij de ouderen nog op 17.5 (53%), bij de neerlandici op 3 (15%) en bij de niet-neerlandici op 6 (19%). Verwacht mag worden dat de betreffende verleden tijd binnenkort definitief als ouderwets en daarmee onbruikbaar zal worden beschouwd. Een duidelijke normverschuiving dus en wel een die we bijna als duidelijk mogen karakteriseren gezien de hoge score (47%) die we al bij de ouderen aantreffen. Geen enkele keer werd om ingevoegd: om er de wet enz. In de overige zinnen waren syntactische problemenGa naar eind8 verwerkt:
Bij de ouderen is de verhouding 19 (54%) ja, bij de neerlandici 9.5 (48%) en bij de niet-neerlandici 21 (70%). Terwijl bij de ouderen en de neerlandici de aantallen ja- en nee-stemmers ongeveer gelijk zijn, is er bij de niet-neerlandici van een overweldigend ja sprake. Bij de laatste groep is er sprake van een duidelijke keuze voor het nieuwe gebruik; de neerlandici blijken echter nog tamelijk traditioneel te reageren. De controlezin werd 21x (96%) goedgekeurd. Er is sprake van een al oude normverruiming (het percentage ligt bij de ouderen al op 54%). | ||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||
Bij de ouderen is de verhouding 10 (29%) ja, bij de neerlandici 20 (100%) en bij de niet-neerlandici 29 (94%). Hier is bij alle jongeren sprake van een sterke voorkeur voor heeft, bij de neerlandici zelfs iets duidelijker nog dan bij de niet-neerlandici. De parallelzin (23) werd 19x (86%) goedgekeurd; slechts in 14% van de gevallen werd ben dus in heb veranderd. Dit betekent dat hier sprake is van een normverruiming, zij het geen oude omdat de ouderen nog maar op 29% komen.
Er is geen enkele informant die ooit in eens heeft veranderd. Het kunstmatige van de betreffende regel is hiermee weer aangetoond.
De scores zijn als volgt: ouderen: 5 (14%) ja, neerlandici 6 (30%), niet-neerlandici 13 (42%). De parallelzin werd voor 100% goedgekeurd. Dit zou er verband mee kunnen houden dat een groep nog niet zo ver als een troep op weg is om een onbepaald telwoord te worden. Er is een normverruiming merkbaar waarbij de neerlandici een tussenpositie innemen. Maar erg oud is de verruiming niet, ditmaal omdat de scores niet alleen bij de ouderen maar ook bij de jongeren nog onder de 50% blijven. Dat bij hen de nee-stemmers nog talrijk zijn, zal wel komen doordat het hier een ‘fout’ betreft waaraan in het onderwijs nogal wat aandacht wordt besteed.
Hier manifesteert zich een duidelijk verschil tussen de ouderen en de jongeren. Van de ouderen keuren er 10 (28%) de zin goed, van de niet-neerlandici 18.5 (64%) en van de neerlandici 16 (84%!). De parallelzin werd voor 100% goedgekeurd. Er is sprake van een normverruiming maar niet van een oude omdat de ouderen nog niet verder dan 28% komen. Geen enkele keer werd om ingevoegd. | ||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||
Bij deze croma-zinGa naar eind10 zijn de scores: ouderen 10x (29%) goedkeuring, neerlandici 8x (40%) en niet-neerlandici 21.5x (77%). De parallelzin werd voor 100% goedgekeurd (16x). Wél werd zal soms door wil vervangen. (4x werd de constructie veranderd in een als-zin wat een onbruikbare reactie opleverde maar toch de moeite van het signaleren waard is.) Jongeren laten de croma-zin dus gemakkelijker door dan ouderen; bij de niet-neerlandici stijgt de score boven de 50%. Er is sprake van normverruiming, die echter gezien de nog betrekkelijke lage score bij de ouderen (29%) niet oud is.
Bij de ouderen werd 3.5x (10%) met naar voren verplaatst, bij de neerlandici 2x (idem) en bij de niet-neerlandici 3x (idem); bij alle groepen koos dus 90% voor onder andere met. De parallelzin (met onder andere) werd 15x (75%) als correct aangemerkt. Beide constructies werden dus in hoge mate goedgekeurd. Als we ervan uitgaan dat de zin zonder geïncorporeerd met de oudste constructie vertegenwoordigt, kunnen we tot een normverruiming concluderen. (Omdat de parallelzin alleen door jongeren werd beoordeeld, weten we niet hoe de ouderen erop gereageerd zouden hebben. Daarom is het niet mogelijk vast te stellen of we met een oude verruiming te maken hebben.)
Hier komt een zeer duidelijk verschil tussen de jongeren en de ouderen te voorschijn. Bij de laatste groep zijn er slechts 6 goedkeuringen (17%), bij de neerlandici 17 (85%) en bij de niet-neerlandici 27 (87%). De promotie van het meewerkend voorwerp tot onderwerp wordt hier sterk in de hand gewerkt door de volgorde: het meewerkend voorwerp staat namelijk voorop. De parallelzin wordt 10x (45%) goedgekeurd; er is dus een meerderheid die passen in past heeft veranderd! Er heeft hier een normverschuiving plaatsgevonden. De vraag is overigens of een zin als deze schoenen past Floris niet, dus niet met voorop geplaatst onderwerp, evenzeer zou worden goedgekeurd.Ga naar eind11 | ||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||
Alle informanten keuren deze zin af, zowel de jongeren als de ouderen. Er is dus wat dat betreft geen normverandering. De correctie was meestal bij haar. Het verschil met de zin onder 10 is dat hier behalve van een meewerkend ook van een lijdend voorwerp (een liter vocht) sprake is. Twee voorwerpen strijden om de rang van gepromoveerd onderwerp en het lijdend voorwerp komt nog als overwinnaar te voorschijn. De aangeboden zin heb ik overigens een keer in de werkelijkheid gehoord, zij het bij een niet-intellectuele spreekster. Als we de voorbijgegane eeuwen overzien, is hier natuurlijk van een taalverandering sprake.
Terwijl er bij de oudere groep 61 goedkeuringen zijn (63%), zijn dat er bij de neerlandici 13 (72%) en bij de niet-neerlandici 27 (87%). De jongeren laten de zin dus het vaakst door en de niet-neerlandici vaker dan de neerlandici. Als we aannemen dat de (niet aangeboden) correcte zin door iedereen zou zijn goedgekeurd, is er (gezien het al hoge percentage bij de ouderen) sprake van een al oude normverruiming.
Zo'n met om ingeleide voorop geplaatste (beknopte) onderwerpszin wordt niet algemeen gewaardeerd maar toch ook niet algemeen afgekeurd zoals uit de scores blijkt: 10 goedkeuringen bij de ouderen (31%), 2.5 bij de neerlandici (13%) en 8 bij de niet-neerlandici (25%). De neerlandici blijken - als gevolg van onderwijs? - het strengst te reageren en de ouderen ditmaal het minst streng. De correcties zijn nogal gevarieerd. Meestal wordt de volgorde veranderd door de hoofdzin voorop te plaatsen. Vier keer wordt de hoofdzin veranderd: heb je heel veel inspanning nodig, moet je je heel erg inspannen, is (heel) veel inspanning nodig. Verder wordt drie keer om geschrapt maar de zin verder ongewijzigd gelaten en wordt ook drie keer een pronominaal onderwerp het of dat in de hoofdzin ingevoegd. De parallelzin werd 23x (100%) goedgekeurd. Het is niet duidelijk hoe we dit geval moeten beoordelen.Ga naar eind13
| ||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||
Zoals aangegeven ging het in deze zin om het meewerkend voorwerp hen. De goedkeuringen kwamen bij hen als datiefvorm bij de ouderen op 20.5 (62%), bij de neerlandici op 14.5 (73%) en bij de niet-neerlandici op 26 (81%). Het blijkt dat men zich in het algemeen weinig bewust is van de oude (maar kunstmatige) regel dat als meewerkend voorwerp hun gebruikt moet worden. Bij de jongeren stijgen de percentages. Omdat hun een levende vorm is die in spontaan gesproken taal ook gemakkelijk als ‘accusatief’ gebruikt wordt, moet hen als ‘datief’ wel als hypercorrectie worden beschouwd. Het hun van de parallelzin werd 11x (48%) goedgekeurd maar 10x (43%) in hen veranderd (1x werd er nog aan hen en 1x aan hun van gemaakt). Dus ook hier vinden we een tendens in de richting van hen. Er is gezien het al hoge percentage bij de ouderen sprake van een al oude normverruiming. De ontwikkeling in de standaardtaal lijkt te gaan in de richting van een driedeling: zij als onderwerpsvorm, hen als algemene objectsvorm en hun als bezittelijk voornaamwoord. Vergelijk Van Marle 1992: 17-18. Veel informanten hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om heb vergeten in ben vergeten te veranderen. Met ik heb vergeten is de oude regel gevolgd dat vergeten met hebben moet worden vervoegd wanneer het ‘verzuimen’ betekent (en met zijn wanneer we aan een betekenis ‘niet meer weten’ moeten denken). Bij de ouderen en bij de neerlandici heeft (ongeveer) de helft van de informanten heb echter in ben veranderd: 16 (44%) bij de ouderen en 10 (50%) bij de neerlandici. Bij de niet-neerlandici stijgt het percentage tot 63% (20). De oude regel heeft dus al lang niet meer het alleenrecht. Dat blijkt ook uit het feit dat de parallelzin met is vergeten algemeen werd goedgekeurd. We kunnen dus wel tot een normverschuiving concluderen. Geen enkele keer werd om ingevoegd.
Bij de ouderen kwam de goedkeuringsscore op 16 (50%), bij de neerlandici op 9 (45%) en bij de niet-neerlandici op 15 (47%). Bij afkeuring werd richting vaak door voor vervangen. Een normverandering in schijnbare tijd tekent zich hier niet af. Die is er natuurlijk wel (in werkelijke tijd) als we (terecht) aannemen dat richting nog niet zo lang geleden voorzetsel geworden is. Blijkens de scores is de opmars ervan halverwege blijven steken. Algemeen aanvaard als voorzetsel is richting nog niet.
In dit geval komen de ouderen als opmerkelijk strenger te voorschijn dan de jongeren. Bij de ouderen komt de goedkeuringsscore op 6 (18%), bij de | ||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||
neerlandici op 12 (60%) en bij de niet-neerlandici op 25.5 (82%). De neerlandici zijn zich echter nog wel meer van het probleem bewust dan de niet-neerlandici. Opmerkelijk is dat geen enkele informant vóór de infinitiefgroep om invoegde. Dat geldt ook voor de parallelzin. Deze zin werd slechts 6x (26%) goedgekeurd! Hier tekent zich een normverschuiving af, in de richting van promotie van het meewerkend voorwerp. Geen enkele keer werd om ingevoegd.
Afgezien van één onduidelijke reactie bij de ouderen en één bij de neerlandici, is deze zin algemeen goedgekeurd. We mogen dus wel concluderen dat de vroegere letterkundige en journalist Gerard Nolst Trenité alias Charivarius (1870 - 1946) met zijn verzet tegen de fnaffers en de fnuiters in De Groene Amsterdammer geen succes heeft gehad. Dat blijkt ook uit het feit dat uit in de parallelzin nog 6x (33%) in vanuit is veranderd.Ga naar eind15 Het aangeboden uit kwam dus op 67%. Als we vanuit als een latere vernieuwing beschouwen, is er (gelet op het feit dat reeds de ouderen unaniem vanuit goedkeurden) van een al oude normverruiming sprake. Gezien het niet overweldigend goedgekeurde uit tendeert deze verruiming naar een verschuiving. | ||||||||||||||||||
Samenvatting resultatenWat valt er nu op basis van dit (overigens beperkte en dus voorlopigeGa naar eind16) onderzoek te concluderen? Om te beginnen kan het volgende worden geconstateerd. Bij 5 (en 24) kwam er een volgordetendens in rode richting te voorschijn; met de overige 5 afleiders (8, 12, 14, 16, 27) bleek er echter niets aan de hand te zijn. Dat het verbod om ooit (3) in toepassing op het verleden te gebruiken als kunstmatig moet worden beschouwd, werd door het onderzoek bevestigd. Promotie van het meewerkend voorwerp tot onderwerp in een zin waarin ook een duidelijk lijdend voorwerp voorkomt (11) werd algemeen afgekeurd, in tegenstelling tot 10 en 26 (zie beneden). Er is geen of weinig waardering voor regionalismen; vergelijk de scores bij 13 met doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep, en bij 18 met de bandlek-constrictie. Ook een gesproken-taalverschijnsel als de plain stranding in 17 en een sociolectisch verschijnsel als hun in onderwerpsfunctie (20) werden niet doorgelaten. Bij 17 heeft zeker het schriftelijk karakter van het aanbod een rol gespeeld. Tegen het wat plechtige en ouderwetse appelen (30) bleek over de hele linie weinig bezwaar te bestaan. Geen enkele informant toonde een neiging om om als zinsmarkeerder in te voegen of te schrappen (vgl. 6, 22, 26, 28 en 30). Om als | ||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||
inleider van een infinitiefgroep is duidelijk optioneel. Het blijkt nog wel problematisch te kunnen zijn in een voorop geplaatste onderwerpszin (19). Als we voor de overige zeventien zinnen de resultaten proberen samen te vatten, kunnen we vaststellen dat de jongeren door de bank genomen toleranter op afwijkingen van de gevestigde norm reageren dan de ouderen, en bij de jongeren is dat door de bank genomen bij de niet-neerlandici sterker dan bij de neerlandici Bij drie nummers reageren de neerlandici strenger dan de ouderen, bij het intransitieve wijzigen (1), bij de voorop geplaatste onderwerpszin met om (19) en bij het voorzetsel richting (25). Bij de laatste twee zijn ook de niet-neerlandici strenger. Over het algemeen nemen de neerlandici een tussenpositie in. Dat is echter niet het geval bij heeft opgetreden (2) en bij raadde (28) waarbij ze minder streng zijn dan de niet-neerlandici. Dat de neerlandici meestal strenger zijn dan de niet-neerlandici, is een niet onbelangrijk gegeven: de neerlandici komen vaak bij het onderwijs of op tekstbureaus en dergelijke terecht en kunnen langs deze weg een remmende invloed op de normveranderingen hebben.Ga naar eind17 Als we naar de problemen in kwestie kijken, kunnen we om te beginnen vaststellen dat er in 10 gevallen sprake is van een normverruiming waarvan er 5 oud zijn. We constateerden een normverruiming bij 2 (heeft opgetreden), 4 (begaven, constructio ad sententiam), 6 (kwijt maken), 9 (met onder andere), 7 (croma-zin), en een al oude normverruiming bij 1 (intransitief wijzigen), 15 (zelf zonder uitgedrukte agens), 21 (gemeentes), 22 (hen ‘hun’) en 29 (vanuit). In 4 gevallen is er sprake van een normverschuiving, namelijk in 10 (promotie meewerkend voorwerp), 22 (ben vergeten), 26 (promotie meewerkend voorwerp) en 28 (raadde). (Bij vanuit in 29 gaat de normverruiming in de richting van een normverschuiving.) Bij 25 (richting als voorzetsel) en 30 (appelen/appels) werd geen normverandering (in schijnbare tijd) geconstateerd terwijl 19 (voorop geplaatste onderwerpszin met om) moeilijk te interpreteren bleek te zijn. Behalve ooit in toepassing op alleen de toekomst (zie boven) blijkt ook uit dit onderzoek weer eens dat het onderscheid tussen hen en hun en het verbod op samengestelde preposities op kunstmatige en achterhaalde regels is c.q. was gebaseerd. Wat hen/hun betreft lijkt de ontwikkeling (bij alle groepen) in de richting van een nieuwe driedeling te gaan. Hun als onderwerp (20) blijft taboe. De normverruimingen zijn dus duidelijk in de meerderheid. Een verruiming behoeft niet te betekenen dat beide varianten gelijkwaardig zijn: de ene variant kan nog altijd de normkern zijn of kan die geworden zijn, de andere variant is daarnaast toegelaten. Wat de besproken problemen betreft, beschikken we hiervoor niet over directe evidentie omdat de vraagstelling met het oog daarop niet genuanceerd genoeg was.Ga naar eind18 We zouden echter nog wel op frequenties kunnen afgaan. Als de ‘foute’ vorm of zin het er getalsmatig beter afbrengt dan het ‘juiste’ equivalent, dan zouden we kunnen concluderen dat de ‘fout’ in de normkern is doorgedrongen en het ‘juiste’ equivalent voortaan als | ||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||
‘toegelaten’ moet worden beschouwd. Helaas kunnen we hiervoor slechts twee groepen met elkaar vergelijken, namelijk de niet-neerlandici die de eigenlijke enquête hebben ingevuld, en die niet-neerlandici die de parallelzinnen hebben beoordeeld. Als we zo vergelijken, dan blijkt dat in 3 gevallen de score voor het ‘juiste’ equivalent onder die voor de ‘fout’ blijft, namelijk bij 2 (heeft opgetreden), bij 22 (hen als datief) en 29 (vanuit). Voor deze gevallen kunnen we, althans voor de niet-neerlandici, aannemen dat de oude fout niet alleen geen fout meer is maar zelfs tot de normkern is gaan behoren. | ||||||||||||||||||
AdviezenStudenten en docenten Nederlands aan universiteiten buiten het Nederlandse taalgebied zullen zich afvragen welke consequenties de hierboven beschreven bevindingen voor het extra muros gegeven onderwijs kunnen of moeten hebben. Dat er op allerlei punten normveranderingen zijn, betekent nog niet dat het onderwijs daarin moet meegaan. In ieder geval lijkt voor niet van oorsprong Nederlandstaligen een voorzichtig conservatisme aanbevolen. Wél is het goed van de veranderingen op de hoogte te zijn zodat men bij een bezoek aan Nederland niet onmiddellijk in verwarring raakt. Dit geldt overigens in het algemeen voor taalvariatie. We zouden om te beginnen als stelregel kunnen aannemen dat we in het geval van een normverschuiving daarin meegaan. Dat betekent dat we raadde (28) als verleden tijd aanvaarden, vergeten ‘verzuimen’ met zijn vervoegen (22) en ook niet meer moeilijk doen over de promotie van het meewerkend voorwerp als in 10 en 26: Floris past die schoenen niet en de reizigers worden geadviseerd. (Dit geldt niet voor het geval waarin zoals in 11 een duidelijk lijdend voorwerp aanwezig is: dus niet ze is een liter vocht afgetapt.) Opgemerkt moet echter worden dat 10 en 26 door de ouderen nog in sterke mate werden afgekeurd. De vraag is dus of we met onze tijd willen meegaan of aan de oude norm willen vasthouden. Wat de normverruimingen betreft zouden we het eventuele bijstellen van de norm kunnen beperken tot die 3 gevallen waarin bij de niet-neerlandici de score van de parallelzin beneden die voor de foute zin blijft (zie eind vorige paragraaf). We kiezen dus voor heeft boven is opgetreden (2), voor hen als datief (22) en voor vanuit mijn raam boven uit mijn raam (29). De keuze voor hen als datief is echter in zoverre dubieus dat de omgekeerde keuze, voor hun als accusatief, beter bij de taal van het ‘volk’ zou aansluiten. Hun als onderwerp (20) blijft, nogmaals, taboe. Dat we vanuit als voorzetsel aanvaarden en ook het ruimere gebruik van ooit (3) is eigenlijk niet meer dan vanzelfsprekend omdat het hier net als bij het verschil tussen hen en hun om van oorsprong kunstmatige regels gaat. Bij vanuit gaat de normverruiming trouwens ook in de richting van een normverschuiving. Voor de overige normverruimingen is het waarschijnlijk | ||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||
het veiligst om nog de oude norm aan te houden. Dit betreft dan 1 (intransitief wijzigen), 4 (begaven, constructio ad sententiam), 6 (kwijt maken), 7 (cromazin), 9 (met onder andere), 15 (zelf zonder uitgedrukte agens) en 21 (gemeentes). Ik moet echter toegeven dat ik het niet uitsluit dat wat sommige van deze gevallen betreft ook mijn eigen normbesef is veranderd of bezig is te veranderen. Bij 25 (richting als voorzetsel) en 30 (appelen/appels) werd geen normverandering in schijnbare tijd geconstateerd; in het laatste geval kunnen beide vormen rustig in gebruik blijven evenals richting (voorzetsel) waartegen geen overwegend bezwaar bleek te bestaan. Gezien vooral de afkeuring bij de jongeren moet een voorop geplaatste onderwerpszin met om (19) als ongewenst beschouwd worden. In de gevallen van optioneel om en de rode of groene volgorde (bij tweeledige werkwoordsgroepen) bestaat er keuzevrijheid. Wat betreft optioneel om zou het advies kunnen zijn om het maar consequent te gebruiken: men ontkomt dan aan de lastige vraag per geval te moeten bepalen of er al dan niet van finaliteit sprake is. Wel moet het vermeden worden in een voorop geplaatste onderwerpszin, maar zo'n zin moet men zoals we gezien hebben helemaal maar niet construeren. Wat betreft de rode of groene volgorde in tweeledige werkwoordsgroepen zit men het veiligst wanneer men steeds de rode gebruikt: groen is in sommige gevallen niet erg gebruikelijk (bijvoorbeeld bij persoonsvorm plus modale infinitief: het is eerder kan komen dan komen kan) en men sluit aan bij een bestaande tendens. De prepositiestranding van (17) laten we op schrift niet toe; voor oorspronkelijk niet-Nederlandstaligen is het het gemakkelijkst de regel in kwestie ook voor de gesproken taal aan te houden. Dan zijn er nog de beide regionale gevallen: (13) met de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep en (18) met de bandlek-constructie. Als noordelijke spreker heb ik niet de vrijmoedigheid - en mag ik die ook niet hebben - om te adviseren de doorbreking te vermijden. De keuze is hier aan de taalleerders: willen zij op dit punt één zijn met de Nederlanders of met de Vlamingen? Wél moeten ze er rekening mee houden dat ze met een doorbreking in Nederland kunnen opvallen terwijl ze zónder doorbreking dat in Vlaanderen niet zo gauw zullen doen. Ook met een bandlek-constructie kan men opvallen en nu in een veel groter gebied, namelijk in de hele westelijke helft van het taalgebied. | ||||||||||||||||||
BesluitIs er werkelijk iets met onze standaardtaal aan de hand zoals wel verondersteld wordt? Op basis van de hierboven beschreven uitkomsten kan hier nog niet met zekerheid op worden geantwoord. De vraag is immers in hoeverre de geënquêteerde groepen als representatief voor de normmakende gemeente mogen worden beschouwd en in hoeverre ‘in schijnbare tijd’ geconstateerde | ||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||
veranderingen zich ook ‘in werkelijke tijd’ zullen voortzetten. Verder moest de keuze van de problemen ook beperkt blijven. Voor zover we echter enige betekenis aan de uitkomsten mogen geven, zou geconcludeerd kunnen worden dat er inderdaad iets aan de hand is, maar dan vooral in dit opzicht dat er binnen de norm meer speling dan vroeger wordt toegelaten. Gezien echter de unanimiteit waarmee parallelzinnen worden goedgekeurd, blijven de oude normen nog wel vaak de normkern uitmaken. Zo gezien is het lang niet zeker dat we heden ten dage het einde van de standaardtaal beleven. En als ik mag eindigen met een eigen stellingname in het standaardtaaldebat: een iets minder rigoureuze norm lijkt mij geen kwaad, maar integendeel ‘goed’ te kunnen. Een te strenge normering is slecht voor de spontane taalontwikkeling, bij kinderen zowel als bij volwassenen. | ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||
|
|