Inleiding tot het thema
Het Nederlands van de 21e eeuw
Op de eerste, taalkundige dag van het colloquium is een thema aan de orde gesteld dat de gemoederen de laatste decennia danig bezighoudt, namelijk Het Nederlands van de 21e eeuw. Dit thema weekt zowel bij leken als bij specialisten diverse vragen los. Een van de belangrijkste is ongetwijfeld de vraag waar het met het Nederlands naartoe gaat. Zowel Joop van der Horst als Cor van Bree gaan op geheel eigen wijze op deze problematiek in. In feite verdedigen ze tegengestelde standpunten. Van der Horst verdedigt het idee dat het Nederlands als standaardtaal aan het verdwijnen is. Hij onderbouwt deze stelling door de discussie over standaardtalen binnen de context te plaatsen van de renaissancistische taalcultuur. Hij laat zien dat verschijnselen die ver buiten de traditionele taalgeschiedenis liggen, een verhelderend licht werpen op ontwikkelingen van destandaardisering. Tevens schetst hij enkele consequenties van dit proces, met name de te voorziene communicatieproblemen.
Ondanks de indruk van de gemiddelde leek dat de normen van de standaardtaal veranderen, misschien wel in die mate dat het bestaan van deze variëteit wordt bedreigd, gelooft Van Bree niet in destandaardisering en dus in het loslaten van algemene taalnormen. Hij doet verslag van een veldonderzoek met als belangrijkste resultaat dat er weliswaar soms sprake blijkt te zijn van normverschuiving, maar dat in veel meer gevallen de ontwikkeling lijkt te gaan in de richting van meer speling in de norm; i.e. normverruiming.
Een van de bekende gevolgen is de opname van Engelse woorden en uitdrukkingen in het Nederlands. Dat is het terrein van de Praagse promovenda Iva Rezková. Ze interesseert zich met name voor ontlening en codewisseling: hoe wordt er ontleend en hoe wordt er gewisseld tussen Nederlands en Engels op het lexicale, morfologische en syntactische vlak? Aan de hand van een klein corpus definieert en classificeert ze in haar bijdrage enkele vormen van Nederlands-Engels taalcontact. Tevens gaat ze kort in op de vraag wat sommige Nederlandstaligen ertoe brengt hun taal met Engelse woorden en zinnen te doorspekken.
Dat we helemaal geen Engels nodig hebben om het Nederlands van de 21e eeuw als een rijke, intrigerende taal te beschouwen, laat Hugo Brandt Corstius zien. Als een hedendaagse rederijker toont hij aan hoe de Nederlandse taal interessant gemaakt kan worden voor studenten in den vreemde, niet alleen door literatuur en grammatica, maar ook door allerlei nieuwe ordeningen, trucjes, opsommingen die geen taalwetenschappelijk nut hebben maar wel amusant en motiverend zijn.
De vijfde en laatste bijdrage in deze sectie gaat over strips. Jan Cumps behandelt diverse aspecten, waaronder de taal van strips, strips als literatuur en het actief gebruik van strips in de klas. In feite is dit artikel bedoeld als een overbrugging tussen taal- en literatuurwetenschap: een opstapje naar de tweede,