Praagse Perspectieven 5
(2008)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het taallandschap in ons.
| ||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe Saussure leert dat er achter de materiële manifestatie van taal in de vorm van klanken (uitingen) psychische tweeëenheden schuilgaan (taaltekens). Deze psychische tweeëenheden zijn onveranderlijke en willekeurige combinaties van een signifiant, de taalvorm, en een signifié, het taalconcept.Ga naar eind1 De vraag die ons in deze bijdrage bezighoudt, betreft de afbakening van de termen ‘signifiant’, ‘signifié’ en ‘concept’. | ||||||||||||||||||||||||||
2. Logische versus psychologische semantiekEeuwen lang ging men ervan uit dat taal een referentieel systeem is waarbij de woorden van de taal hun betekenis ontlenen aan het gerepresenteerde object. In de zogenaamde logische semantiek zien we daar nog duidelijke sporen van terug. Deze aanpak gaat immers uit van de referent, of althans van ‘(...) een relatie van een taalvorm tot iets in de werkelijkheid waarop die taalvorm betrekking heeft.’ (De Jong et al. 1988: 7). Zie figuur 1. Men beschouwt bijgevolg als de kern van de semantiek: het preciseren van deze relatie. Zonder het algemeen geaccepteerde idee te willen bestrijden dat achter de materiële manifestatie van taal psychische eenheden schuilgaan, abstraheert de logischsemantische aanpak van de psychische pendanten van de taalvormen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||
De centrale notie is ‘waarheid’. Het idee is dat als iemand een zin begrijpt, hij of zij weet onder welke condities die zin waar of onwaar is in een domein waarop die zin van toepassing is. Het onderzoek van waarheidscondities neemt daardoor een belangrijke plaats in binnen deze benaderingswijze.
Figuur 1: logische semantiek
Naast de logisch-semantische aanpak onderscheiden we de psychologischsemantische aanpak. Deze erkent niet alleen dat taal een psychisch fenomeen is, ze gaat er systematisch van uit. De wetenschappelijke studie van natuurlijke taal wordt losgekoppeld van de fysische wereld en dus van de referent ten gunste van de psychische wereld en het concept. Het lijkt erop dat de onderzoekers die zich tot deze stroming rekenen, teruggaan op De Saussure. Dit is echter nog maar de vraag. Zie figuur 2.
Figuur 2: psychologische semantiek
Zoals we zien, vormt het concept een interface tussen de referent en de uiting. We zijn daarmee terug bij Aristoteles en zijn bekende triade, later vele malen geherformuleerd, onder andere door Thomas van Aquino. Zie figuur 3.
Figuur 3: de Aristotelische triade
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||
Volgens hem zijn de taaluitingen de tekens van de gedachten en de gedachten similitudines (overeenkomstigheden, gelijkvormigheden) van de dingen (1983). Net zoals bij Aristoteles zijn zowel de concepten als de dingen universeel van aard, in tegenstelling tot de uitingen die taalspecifiek zijn (2007). | ||||||||||||||||||||||||||
3. Psychologische semantiek versus Saussuriaanse semantiekDe aanwezigheid van een psychische interface in figuur 3 neemt niet weg dat de Aristotelische triade behoorlijk afwijkt van de Saussuriaanse dyade. Zie figuur 4.
Figuur 4: de Saussuriaanse dyade: het taalteken
Een van de belangrijkste Saussuriaanse inzichten is dat de betekenis van de taaltekens van een bepaalde taal resulteert uit de plaats die ze innemen binnen het semantische systeem van die taal. Taaltekens zijn volgens deze theorie geen positieve eenheden waarvan de betekenis op een geïsoleerde manier zou kunnen worden afgeleid. Het zijn negatieve eenheden waarbij de betekenis een functie is van het gehele systeem. Deze visie heeft tenminste twee belangrijke implicaties. In de eerste plaats dat taal essentieel een psychisch fenomeen is. Ten tweede dat taaltekens, i.e. signifiant én signifié, slechts definieerbaar zijn binnen de taal waartoe ze behoren. Het is met name op dit tweede punt dat de Aristotelische en Saussuriaanse visie op taal strijdig zijn. De eerste is universalistisch, terwijl de tweede relativistisch is. Het relativistische standpunt wordt overigens op overtuigende wijze geïllustreerd door de aan de psychologie ontleende prototypetheorie. Telkens maar weer blijkt dat echte tegenhangers tussen taaltekens van verschillende talen waarschijnlijk niet bestaan (Geeraerts 1989). Het is des te opvallender dat de diverse theorieën die men sinds enkele decennia rangschikt onder de term ‘cognitieve taalkunde’, gedomineerd worden door de universalistische aanpak van figuur 3 (vgl. Dirven & Verspoor 2001 en Croft & Cruse 2005). In de volgende paragrafen plaatsen we enkele kritische kanttekeningen bij deze aanpak. We doen dat aan de hand van twee courante, naar onze mening betwistbare gelijkstellingen, namelijk: signifiant=uiting en signifié=concept. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||
4. Signifiant, signifié, conceptDe gelijkstelling tussen signifiant en uiting enerzijds en tussen signifié en concept anderzijds komt er vanuit een Saussuriaans perspectief op neer dat de psychische en taalspecifieke signifiant geprojecteerd wordt op de fysische taalspecifieke uiting, terwijl de psychische en taalspecifieke signifié geprojecteerd wordt op het psychische en niet taalspecifieke concept. Zie figuur 5 waar het model van de Saussure als het ware op een deel van de Aristotelische triade is geplakt. De vraag rijst uiteraard naar de betekenis van deze gelijkstellingen. Ten eerste wijzen we erop dat er door de vereenzelviging van signifiant en uiting een ander onderzoeksobject wordt gecreëerd, namelijk, in context en situatie gerealiseerde, taalvormen. Hiermee wordt in feite het onderscheid tussen taalkunde in strikte zin, als de studie van de onbewuste grammaticale kennis, en pragmatiek, als de studie van taal in context en situatie, opgeheven door opname van de eerste binnen de laatste.
Figuur 5: projectie van de Saussuriaanse dyade op de Aristotelische triade
In de tweede plaats wordt door de identificatie van signifié en concept tevens het onderscheid tussen de taalkunde en de cognitieve psychologie, als de studie van de algemene kennis, opgeheven, opnieuw door opname van de eerste binnen de laatste. In het recente handboek Cognitive Linguistics van Croft & Cruse (2005: 99) bijvoorbeeld wordt zonder meer gesteld dat de diverse betekenissen van een bepaald woord niet in dat woord zitten, maar on-line geconstrueerd worden, afhankelijk van de context en situatie. Daarbij zou tevens een beroep gedaan worden op algemene kennis. Volgens deze visie put de betekenistoekenning dus uit twee bronnen: een pragmatische en een algemeen cognitieve.Ga naar eind2 Taal als onderscheidbaar psychisch systeem bestaat daarmee niet meer.Ga naar eind3
We presenteren nu kort enkele argumenten ter ondersteuning van de visie dat taalkennis wel degelijk onderscheiden moet worden van algemene en contextueel-situationele kennis en bijgevolg meer is dan een combinatie van deze twee kennistypes (vgl. Dirven & Radden 2001: 18). We bekijken | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||
achtereenvolgens de niveaus van de uitingen, de taaltekens (signifant en signifié) en de concepten. Zie ons model in figuur 6.
Figuur 6: een taalkundig-semantische tetradeGa naar eind4
| ||||||||||||||||||||||||||
5. Het fysische niveau van de uitingen: contextueel-situationele, grammaticale en algemene kennisHet is alom bekend dat het onderzoek naar taalvormen in context en situatie diverse methodologische problemen genereert. Een van de meest centrale betreft de identificatie van de parameters. Op grond waarvan verklaren we de taalvormen: vanuit de context en/of situatie, de grammatica van de taal, de algemene cognitie, of een combinatie van deze parameters?Ga naar eind5 Uiteraard is hier slechts één antwoord mogelijk, namelijk op grond van een theorie die het gereedschap biedt de nodige onderscheidingen te maken. De Saussuriaanse theorie die een onderscheid maakt tussen fysische en psychische talige entiteiten is een stap in de goede richting. Er bestaat bij ons weten echter geen algemeen geaccepteerd protocol dat de onderzoeker in staat zou stellen in taaluitingen de contextueel-situationeie parameter te onderscheiden van de grammaticale. Binnen dit kader is het duidelijk dat de hierboven gesignaleerde vereenzelviging van signifiant en uiting in plaats van een stap vooruit een stap terug betekent. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tussen fysische en psychische talige entiteiten wordt immers opgeheven. Aan de fysische kant hebben we de talige uitingen-signifiants, aan de psychische kant de psychologische concepten-signifiés. De uiting-signifiant kan zonder psychische talige pendant niet anders gezien worden dan als de taalspecifieke manifestatie van een universeel geacht concept-signifié dat op zijn beurt teruggaat op de universele dingen. De lexicale verschillen tussen talen worden dan ook vanuit het taalgebruik verklaard en niet vanuit een psychisch taalsysteem. Er wordt met andere woorden gesuggereerd dat de specificiteit van afzonderlijke talen een oppervlakteverschijnsel is. Het lijkt erop dat de aloude nomenclaturale visie op taal hier door de achterdeur weer naar binnen glipt: talen als specifieke verzamelingen etiketten voor universele betekenissen.Ga naar eind6 | ||||||||||||||||||||||||||
6. De psychische niveaus van de taaltekens en de concepten: grammaticale en algemene kennisZonder onderscheid tussen concept en signifié is men of gedwongen aan te nemen dat talige en niet-talige concepten deelverzamelingen vormen binnen het conceptenbestand (vgl. Dirven & Radden 2001: 18), of - als men niet gelooft in taalloze concepten - dat verschijnselen tijdens een en dezelfde operatie geconceptualiseerd en gegrammaticaliseerd worden. De eerste visie is aanvechtbaar omdat die logisch niet klopt. Als er namelijk twee deelverzamelingen vallen te onderkennen binnen het conceptenbestand, dan zijn deze tot stand gekomen door middel van verschillende operaties en is het onderscheid tussen concept en signifié rechtvaardigbaar.Ga naar eind7 De tweede visie is bezwaarlijk omdat het vooralsnog niet duidelijk is of we conceptualisering zonder grammaticalisering of grammaticalisering zonder conceptualisering bij voorbaat mogen uitsluiten (vgl. Pottier 1992, Martin 2000 en Rastier 2001). Stuiten we op een volledig nieuw verschijnsel, dan is het niet onaannemelijk dat we ons in eerste instantie afvragen om wat voor soort verschijnsel het gaat, met andere woorden: dat we trachten dit nieuwe verschijnsel te plaatsen. Dit categoriseringsproces behoeft niet meteen in grammaticalisering uit te monden, i.e. verankering binnen de grammaticale kennis. Een andere mogelijkheid is dat we ons afvragen hoe het verschijnsel wordt genoemd, zonder dat dit meteen tot conceptualisering leidt, i.e. verankering binnen de algemene kennis. | ||||||||||||||||||||||||||
6.1. De onderscheidbaarheid van concept en signifiéZonder onderscheid tussen concept en signifié is het minder duidelijk op grond waarvan we lineariseringen van verschijnselen die door taalgebruiker A wel maar door B niet geconceptualiseerd zijn, onderscheiden.Ga naar eind8 Nemen we het verschijnsel ETMAAL. Taalgebruiker A kan slechts terugvallen op een | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||
omschrijving indien hij B duidelijk wil maken om welk verschijnsel het gaat. Hij lineariseert met andere woorden het verschijnsel door zich te beroepen op diverse taaltekens: een ononderbroken periode van een dag en een nacht. Het punt is nu dat het aantal taaltekens waarvan men zich bedient om over een verschijnsel te communiceren op zich geen aanwijzing vormt voor het al dan niet geconceptualiseerd zijn van dat verschijnsel.Ga naar eind9 Maakt men geen onderscheid tussen concept en signifié en gaat men dus uit van een zogenaamd ongedifferentieerd concept-signifié, dan zijn er twee opties. Of men gaat ervan uit dat een ononderbroken periode van een dag en een nacht teruggaat op één concept-signifié, of men neemt aan dat deze uiting teruggaat op meerdere concepten-signifiés. De eerste optie is aanvechtbaar om de eenvoudige reden dat het algemeen geaccepteerde idee van het morfeem als kleinste betekenisvolle vormcategorie daarmee verlaten wordt. De tweede optie is betwistbaar omdat die gebaseerd is op het idee dat er een één-op-één-relatie zou bestaan tussen morfemen en concepten.Ga naar eind10 Dat dit onjuist moet zijn, blijkt uit de observatie dat nieuwe of onbekende verschijnselen, voordat ze als zodanig geconceptualiseerd worden, eerst vaak omschreven worden (Koefoed 1993).Ga naar eind11 Zo ligt het voor de hand dat de volgende uitingen aanvankelijk omschrijvingen waren: klusser, huisdeur en boodschappen doen, terwijl ze in het Nederlands van nu ongetwijfeld benoemingen zijn. Dat wil zeggen dat ze, ongeacht het aantal morfemen, verwijzen naar één en niet meer dan één categorie, i.e. concept.
Zonder onderscheid tussen concept en signifié wordt de willekeurigheid van het grammaticaliseringsproces in zekere zin opgelost in de willekeurigheid van het conceptualiseringsproces. Dit is problematisch omdat het aannemelijk is dat het om verschillende willekeurigheden gaat. Het feit immers dat we per groep verschillend conceptualiseren (indelen), staat relatief los van het feit dat we per groep verschillend grammaticaliseren.Ga naar eind12 In talen als het Nederlands gaan N-grammaticalisaties vaak terug op ruimtegebonden concepten zoals ‘man’, die niet tijdsgebonden zijn, terwijl V-grammaticalisaties doorgaans teruggaan op ruimtegebonden concepten zoals ‘drinken’, die wel tijdsgebonden zijn.Ga naar eind13 Het gevolg van deze gewoontes is dat Nederlandstaligen nomina beschouwen als verwijzende naar entiteiten en verba naar, onder andere, processen. Dit echter is volstrekt willekeurig. Deze willekeurigheid van het grammaticaliseringsproces maakt dat woordsoorten slechts definieerbaar zijn per taal of taalfamilie. Binnen de meeste Westerse talen bestaat er qua valentie een vrij duidelijk onderscheid tussen nomen, verbum en adjectivum. Het kan echter geheel anders liggen (Martinet 1968). Zo leert studie van zogenaamde exotische talen ons dat grammaticaliseringen die teruggaan op ruimtegebonden concepten die niet tijdsgebonden zijn wel degelijk gecombineerd kunnen worden met tijdsmarkeringen, zoals in het Tübatulabal waar hani.l en hani.pï.l respectievelijk zoiets betekenen als ‘huis’ en ‘wat een huis was’. Tevens blijkt dat grammaticaliseringen die teruggaan op - niet-ruimtegebonden en niet- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||
tijdsgebonden - concepten, zoals kwaliteit, probleemloos gecombineerd kunnen worden met persoonsmarkeringen. In het Ilocano bijvoorbeeld betekent mabisin zoiets als ‘uitgehongerd’ of ‘hij/zij is uitgehongerd’ en mabisin-ak ‘ik ben/jij bent uitgehongerd’ (Benveniste 1966).Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||||||||
6.2. De onscheidbaarheid van concept en signifiéDe zojuist behandelde twee etappes tussen de verschijnselen en de taaltekens - conceptualisering en grammaticalisering - maken een onderscheid tussen concept, als output van de eerste operatie, en taalteken, als output van de tweede operatie, wenselijk, zo niet noodzakelijk, en daarmee gepaard gaand een onderscheid tussen algemene kennis en grammaticale kennis. Dit betekent echter niet dat beide kennistypes autonoom zouden zijn. Er is ongetwijfeld sprake van een constante wisselwerking (Rastier 2001: 96-97). Het is met name hierin dat concept en signifié hun eenheid tonen, zeker als we de lijn doortrekken naar de cultuur van de groep: zowel het conceptenbestand als het taaltekenbestand is cultuurgebonden. | ||||||||||||||||||||||||||
7. ConclusiesWe hebben laten zien dat door de in universalistische cognitief-taalkundige kringen gebruikelijke gelijkstellingen signifiant=uiting en signifié=concept de (Saussuriaanse) taalkunde van haar specifiek talige object wordt beroofd. De eerste gelijkstelling leidt immers tot een pragmatiserende tendens die erop neerkomt dat taaluitingen binnen de perken van een universeel geachte algemene cognitie volledig gedetermineerd worden door contextueelsituationele factoren. Taalkunde wordt daarmee gereduceerd tot pragmatiek. De tweede gelijkstelling komt erop neer dat uitingen niets anders zijn dan taalspecifieke benamingen van universele concepten waarmee de taalkunde wordt opgeslokt door de psychologie. Tegenover deze op dit moment dominante visie zouden wij enerzijds willen pleiten voor een herwaardering van het taalteken als psychische tweeëenheid van signifiant en signifié. Anderzijds vragen we hernieuwde aandacht voor de cultuurgebondenheid van zowel het conceptuele als het grammaticale niveau. We zien het taaltekenbestand daarbij als een module tussen het conceptenbestand, aangemaakt door interface A, en interface C die de taaluitingen lineariseert. Deze taalkundig-semantische visie (overgangen A-B-C) staat daarmee in schril contrast met de eerder behandelde logisch semantische (zie overgang D) en psychologisch-semantische visie (zie de overgangen A-E of F-C). Zie figuur 7 bij wijze van samenvatting. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
Figuur 7: van (de)conceptualisering via (de)grammaticalisering naar (de)linearisering
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|