Poëziekrant. Jaargang 20(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Claude van de Berge Stjarnahljoda IJslandse gedichten 1 De ster raakt de stralende zoutrand van de oever. Het is avond. Het licht ruist in de wind. In het schuim van schemering en lava met de onbestemde helderheid van ogen, heft de witte zwaan het hoofd op alsof ze luistert. Ze spreidt haar vleugels en kijkt de ster roerloos aan. De berk huivert en verglaast in de avond, in de spiegel van het meer. De ster en de zwaan weerkaatsen als elkaars ziel in het meer. De witte zwaan vraagt: waarom ben je naar mij teruggekeerd? De ster antwoordt: witte zwaan, iedere avond zal ik komen naar de verre oever en op je wachten. De zwaan vraagt: welke betovering verbindt ons? De ster antwoordt: witte zwaan, de betovering die ons verbindt, is de eindeloze verte die in ons het eindeloze is. 2 Er is geen naam voor de mens in de lege horizon. Er is geen naam in de stilte die de open deur van de ruimte bewoont. Er is geen naam in de witte keien van het meer waarin we onze handen dompelen. Er is geen naam in de glans van de berken die onze ogen vult, in de ijskleurige spiegel van het water. Er is geen naam in de schemering die stem en heuvels met nevel vult. Er is geen naam voor ons. Ik kijk je aan, tot in mij je ogen wijd worden en in hun leegte een dauwvormige zonsondergang verschijnt en op de randen de ster zich opent. [pagina 63] [p. 63] 3 O, schitterend in de oneindigheid van je bestaan. In de ruimte wit van de sterren. De doorschijnende echo in het spiegellandschap. En de echo neemt de vorm aan van een gelaat dat we verlangen lang aan te kijken. De aanbidding verspreidt zich over het aangezicht met het geheime gewicht van licht. Het vuur van de schemering brandt tussen de berken, omringd door barstende randen van zout, het vuur waarin de dagen breken als spiegels, als schalen overvloeiend van sterren. O, schitterend in de oneindigheid van je bestaan. Wezenlijk en werkelijk als het onzichtbare. De zonsondergang is omringd door stemmen, neerdalend op de stilte. De sterren schuren de oevers glad. 4 De sterren krassen de adem van het landschap op de ruimte. De spiegel ontwaakt met de heldere naaktheid van stemmen. Het avondlicht knarst op de kiezels. We doorgronden niets, want het wezenlijke is zonder einde. We bezitten niets, want het wezenlijke is zonder vorm. We streven niets na, want het wezenlijke is zonder bestemming. We zijn niets, want het wezenlijke is zelfuitwissing. We zijn een beeld in de sterrenkleurige stilte, waarin de leegte grenzeloos wordt. Vorige Volgende