Recensie
Aart van Zoest
Elisabeth Eybers
Door been en murgGa naar eindnoot+
Het is niet zo verwonderlijk dat de 81-jarige Elisabeth Eybers het in haar jongste bundel uitvoerig over de dood heeft. Maar daarnaast moet de Zuidafrikaanse immigrante in Nederland nog zoveel kwijt aan levenswijsheid, zelfspot en taalspel dat ze in Tydverdryf-pastime meteen twee vitale talen nodig heeft: het Afrikaans en het Engels.
Tydverdryf-pastime, de nieuwe bundel van Elisabeth Eybers, bevat veertig gedichten. Of zijn het er twintig? De titel is niet toevallig tweetalig, Afrikaans en Engels: twintig gedichten zijn in het Afrikaans geschreven, twintig in het Engels. Op het eerste gezicht lijkt het of de Afrikaanse gedichten vergezeld zijn van Engelse vertalingen, telkens naast elkaar afgedrukt. Nadere beschouwing maakt duidelijk dat het toch geen vertalingen zijn, maar tweelingzusjes: ze lijken op elkaar, maar hebben ieder een eigen identiteit.
Voor de Nederlandstalige lezer brengt dat alvast een bepaalde charme mee die in ééntalige bundels niet bestaat. Het kan ook zijn dat er in de geest van de lezer een soort schoonheidswedstrijd ontstaat, waarbij het Afrikaans wellicht dikwijls als winnaar uit de bus komt. Een neveneffect van dit vergelijkingsspel kan zijn dat de Nederlandstalige lezer tot zelfbewustheid wordt gebracht over de eigen taal. Want het Afrikaans en het Engels gaan in de geest van die lezer een driehoeksverhouding aan met het Nederlands en ik geloof dat dit onuitgesproken, mentale Nederlands evenzeer leesplezier genereert als het Afrikaans.
De parallelgedichten brengen steeds beide dezelfde thematiek tot uitdrukking. Afrikaans of Engels, de gedichten van Elisabeth Eybers zijn heel persoonlijk. Ze vertellen wat de dichteres beleeft en wat ze daarbij voelt en bedenkt. Het schitterendste voorbeeld hiervan in deze bundel is ‘Voorland’. Dat gaat over een onverwacht droombeeld dat een ervaring terugbrengt uit de periode dat de Zuidafrikaanse dichteres net naar Nederland was uitgeweken. De eerste tweeregelige strofe roept de algemene zintuiglijke impressie van de kersverse immigrante meesterlijk op: ‘'n Vreemde land en uitheemse gebeure. / Strak gesigte. Ontuisbringbare genre.’ Dan volgt een evocatie van de curieuze verschijning van een vreemde kerel aan de voordeur: ‘Agter die kier 'n lang, donker kolom. // Hoogeknoopte swart jas wat tot swart skoene strek. / Swart slaprandhoed laag oor die oë getrek.’ Tot besluit wordt de terugkeer van de ervaring en de emotie gesuggereerd in een droom: ‘Meer dan dertig jaar later 'n hartwankelingsdroom. / Wanneer klink die gerinkel, waar blyf die fantoom? // Wat roep hulle voor die mistroostige gees? / Nog nooit sò ver van my aanvang gewees.’
Zou het kunnen dat die enge man van de mot- en houtwormverdelging met zijn ‘swart slaprandhoed’ een prefiguratie is van Magere Hein? Het naderende levenseinde komt namelijk meer voor bij Eybers, ze formuleert er aforismen over als ‘nêrens 'n sigbare skuiwergat’. Toch levert niet alleen de naderende dood de basisthematiek van deze bundel: hoe te leven met ouderdom, het komt minstens even vaak aan de orde. De 81-jarige Eybers ziet als ‘laatste noodzaaklike taak / om 'n bouwval tot tuiste te maak.’
Er liggen bij zo'n hoogernstige thematiek twee gevaren op de loer: zwaarwichtigheid en de koketterie van het omgekeerde, zelfuitpoetserigheid. Het eerste weet Eybers grandioos te vermijden, het laatste niet altijd. Het gedicht dat zijn naam aan de bundel geeft, eindigt met de al te bescheiden regel ‘dis al waarvoor ek nog deug’. Kom kom, is de lezer geneigd te denken, Elisabeth Eybers deugt nog voor veel: om lezers het leven te laten kennen en herkennen, om kond te doen van wat ouderdom te bieden heeft. Regels als de volgende, vertederend, niet in het minst door de onverhulde zelfspot, kunnen iedereen een hart onder de riem zijn:
raak ondanks klimmende jare
af en toe ligtelik verlief
- gelukkig ongeldig weens geen
behoefte om hardop te bieg.
En dan is er nog haar aanstekelijke taalspel. Zelfs in de titel zit dubbelzinnigheid. Want tijdverdrijf is hier vast en zeker ook het wegjagen, het buitenspel zetten van de tijd - naast de ‘kleine’ betekenis van entertainment, met zijn ingebouwde bescheidenheid, is er ook de ‘grote’: wie oud wordt, onttrekt zich aan de macht van de tijd. Ook Eybers' humor mag hier niet onvermeld blijven. Goedmoedig laat de dichteres het genoeg horen, wanneer zij het over volijverige geneesheren heeft die zich vergewissen of er nog iets van hun gading is. Humor is het ultieme wapen als ‘die ritmiese dag / swig voor die onomkeerbare nag’:
en 'n gewoner soort chirurg
doen alles om te vergewis
of jy van hulle gading is.
Dit gaan desnoods deur been en murg.
De wereld mag nog veel verzen verwachten van iemand die ‘murg’ laat rijmen op ‘chirurg’.