als parelmoer liggen haar lippen
gezwollen in de even zachtroze
en glanzende rozen van haar slippe-
stof; dezelfde die in een vaas
staan en die ze voor mij in zo een
overdaad heeft meegenomen
in vloeibaar brons gegoten
en de wind mij van haar af
dat ik altijd aan je moet
hangen, als een kind aan haar
moeder, om te maken dat je
iets langer bij me blijft!
om gedeeld met je te zijn
nu heeft verbijstering mij weer
bevangen en weet ik niet meer
wat te doen; ik wilde ook wel
snelle winter’. Soms zijn er simpele, vrijwel nietszeggende taferelen: ‘en dat de stad, bij nacht, / een ader is, waar licht // gedolven wordt, de / exploitatie van een mijn // van schijnsel is...’. Ook kosmolinguïstische aforismen komen voor (‘de zon is vrouwelijk / in onze taal, is zij’), en geslaagde portretten: (‘ach, ademloos binnenrennend / springend, meisjesachtig // wippend van de ene / voet op de andere vanwege moeten // plassen, zo ken / ik je weer’), en gemoraliseer (‘schoonheid, die / afspiegeling van // de schepping / is een visie, is // een opdracht’) en gewone, prettige seks: ‘... zij klapt haar benen / open om mij // toegang te verlenen / zoals een vlinder // op een bloem gezeten / haar vleugels // open klappen kan om van / de honing // te gaan eten’.
Met de titel Eenzang voor deze enorme hutspot wil De Waard aangeven dat het uiteindelijk toch om hetzelfde liedje draait, zo bleek uit een interview: ‘de titel geeft ook een soort van bescheidenheid weer: ik sta in een eenvoudige, koekoekachtige traditie.’ Zelf noemt ze die traditie, of dat liedje niet bij naam, maar misschien is liefdesretoriek een adequate omschrijving. En dat dat altijd eendere liedje steeds zo verschillend uitpakt, ligt aan De Waards vertrekpunt: ‘in Eenzang is de liefdesgeschiedenis ook getransponeerd tot een creatief uitgangspunt.’ Dit ‘creatieve uitgangspunt’ geeft De Waard de vrijheid om de inhoud en de toonaard van de gedichten sterk te variëren. Het is daarbij wel zaak dat de lezer de boel weer op elkaar betrekt: ‘Dat is het voordeel van een cyclus, deze gedichten sluiten allemaal op elkaar aan, dus in het volgende gedicht kan ik weer wat anders zeggen. De waarheid ligt tussen alle gedichten in, dat is wat door al die gedichten omcirkeld wordt.’ Ik vraag mij echter af of er in Eenzang wel zoiets als ‘een waarheid’ is, bovendien wat is de waarheid van de liefde of van het verlies daarvan?
Altijd hetzelfde liedje. In Eenzang is De Waard bepaald niet bang voor clichés. Clichés zijn onvermijdelijk in ‘een lyrische poëtische traditie waarin ik heel bewust ben gaan staan. Noodgedwongen, want zo ligt nu eenmaal mijn talent.’ Soms echter ontaarden die clichés in dooddoeners. Als ook de vorm op zo'n moment geen meerwaarde aanbrengt, is het gedicht niet meer dan een wat oubollige mededeling: ‘het is zo moeilijk om // de weg te vinden in / je eigen ziel’ of ‘Veel mensen menen // dat liefde en sex / maar bijzaak zijn of zelfs // een noodzakelijk kwaad / maar ik zeg je nog eens // dat zij de kern zijn van / alle leven’. Erger is het wanneer de gedichten rommelig worden, onjuistheden vertonen of de plank faliekant misslaan: ‘Wat doen een uur / ertoe, een dag, een jaar // desnoods...’, ‘Zij verbleef vlak om / mij heen’. Of: ‘de bergen // als porseleinen schaduwen / in graden van // doorschijnendheid aflopend / naar de verten...’. Hoe minderde poëzie zich wil laten leiden door een vastomlijnd kader, hoe storender dit soort fouten worden. Het is echter onzin om De Waard aan dergelijke bloopers op te knopen, daarvoor staan er weer te veel geslaagde gedichten in de cyclus. Een aantal van de mooiste gedichten worden hierbij afgedrukt, opvallend genoeg bijna allemaal ‘hebberige’ liefdesgedichten, maar dat is dan ook De Waard op haar best.
De flap van Het zij vermeldt dat De Waard in de cyclus Eenzang ‘het vrouwelijke onderzoekt’. Dit lijkt mij een nogal vage, tendentieuze constatering achteraf, verzonnen voor een uit de hand gelopen avontuur met de vorm die in de cyclus wordt gebruikt. Bij het lezen zit je je vaak af te vragen waarom De Waard in hemelsnaam vasthoudt aan de tweeregelige strofe. Soms beginnen of eindigen gedichten weliswaar met één regel, maar verder is het distichon onaantastbaar. Je kunt dan à la Komrij de gekke regels er tussenuit plukken, zoals ‘zijn stijve’ of ‘Er stonden grote’, maar het consequent volhouden van de vorm sorteert uiteindelijk toch effect. De gedichten zijn onmiddellijk herkenbaar en de talloze enjambementen dwingen je voortdurend door te lezen tot het eind. De Waard zelf heeft haar keuze als volgt toegelicht: ‘Dit is een heel onnadrukkelijke, open, losse vorm, je kunt deze gedichten, dat is althans mijn bedoeling, makkelijk in en uit lopen.’ En elders: ‘De open vorm geeft mij de mogelijkheid om op voorlopig nog een betrekkelijk onuitputtend aantal manieren om dezelfde dingen heen te lopen...’ In zekere zin verwoordt De Waard hier meteen het probleem dat je als lezer met het Eenzang-project kunt hebben: je loopt op een betrekkelijk uitputtende wijze om dezelfde dingen heen en je komt daarbij een aantal mooie dingen tegen, maar toch ook erg veel dat weinig indruk maakt. Het geheel blijft nogal vrijblijvend, maar concentratie is De Waards bedoeling niet geweest. Daarmee ontbeert Eenzang een belangrijk poëtisch element (niet voor niets legt De Waard in een interview een verband tussen Eenzang en proza), en voor wie niet zonder kan is Eenzang taaie kost.
Elly de Waard, Eenzang
de harmonie, amsterdam, 1992.
166 p. / f 35,00 / 700 fr. |
|
Elly de Waard, Eenzang Twee. Het Ikst
de harmonie, amsterdam, 1993.
84 p. / f 32,50 / 650 fr. |
|
Elly de Waard, Het zij. Eenzang drie
de harmonie, amsterdam, 1995.
92 p. / f 32,50 / 650 fr. |