Recensie
Hanneke Klinkert
Anna Enquist
Letters als as in de sneeuwGa naar eindnoot+
Foto Bert Nienhuis
Klaarlichte dag is na Soldatenliederen, Jachtscènes en Een nieuw afscheid al de vierde bundel van Anna Enquist in goed vijf jaar tijd. Maar toch heeft Enquist tussendoor de tijd gevonden om te evolueren, zo merkt Hanneke Klinkert op: ‘Niet dood, maar herschepping heeft nu de overhand in de gedichten van Anna Enquist.’
De cover van Klaarlichte dag van Anna Enquist toont een trompe-l'oeil, een detail van een plafondschildering uit de zeventiende eeuw: vanuit de diepte is een vierkant balkon zichtbaar, waarop muzikanten met snaar- en blaasinstrumenten in de weer zijn. Maar de titel van de bundel verwijst naar Co Westeriks schilderijenreeks ‘Afdaling op klaarlichte dag’ uit de jaren zeventig: daarin verzinkt een persoon of een paar in de aarde, ongetwijfeld om daarin te vergaan. Beide extra-literaire verwijzingen maken duidelijk waar het Enquist om gaat: of de mens nu de blik omhoog of omlaag richt, zijn perspectief blijft altijd de dood.
Waren de gedichten in Soldatenliederen (1991) en Jachtscènes (1992) exponenten van een heldhaftige, maar bij voorbaat verloren strijd tegen de ondergang van alles en iedereen, in Klaarlichte dag kijkt Enquist genuanceerder tegen vergankelijkheid aan. Het stramien van haar poëzie blijft natuurlijk dat alle leven uitloopt op de dood. Maar er komt gaandeweg meer aandacht voor de kleine (maar eigenlijk o zo grote) bijzonderheden van het bestaan, zoals die zich op de weg van leven naar dood voordoen: muziek, natuur, kinderen. Enquist tekent haar herinneringen zo scherp mogelijk op, maar altijd duidelijk retrospectief: zij laat niet na ons te doordringen van de verleden tijd van dit alles. De dochter van toen bijvoorbeeld leeft niet meer, zij is iemand anders geworden en leeft los van haar moeder. Het verleden is vergaan.
Toch valt in Klaarlichte dag een opvallende thematische verschuiving te noteren, die al in Een nieuw afscheid (1994) voorbereid werd. Het gedicht ‘Habanera’ is een mooie illustratie van deze verschuiving:
De verzen waren zo woest uit de bodem
getrokken dat zij nog lang na-kraakten.
Toen lagen de letters als as in de sneeuw
en bewogen niet meer. Als iemand
ze aanblies vlamden ze even: oud vuur.
Er was een kind. Met haar danste ik
door de kamer, wij galoppeerden van hoek
naar hoek, wij zongen luidkeels een lied.
Zij had een warm gezicht. Zij was mijn dochter.
Als ik adem vonkt zij na in het gedicht.
Evenals in de schilderijen van Westerik gaat in dit gedicht dan wel het individuele leven ten onder, maar zonder dat dat het absolute einde betekent. De natuur kent immers een kringloop, waardoor het leven zich herneemt in een andere vorm. Deze cyclische gang der dingen kan de mens tot troost zijn. Voor Enquist bestaat deze troost kennelijk in het schrijven van poëzie, ook al wordt daarin leven omgezet in dode letters. Schrijven is altijd beter dan zwijgen. Het verbeten verzet tegen het verstrijken van de tijd in Enquists eerste gedichten is in Klaarlichte dag omgebogen tot een weerloos aanschouwen van het leven van de mens in al zijn beperkingen.
Niet dood, maar herschepping heeft nu de overhand in de gedichten van Anna Enquist. Wel laat zij geen misverstand bestaan over de aard van deze herscheppingen: het zijn trompe-l'oeils, woorden als spiegel van de werkelijkheid, bedrieglijk echt, maar hoogstens tweedimensionaal. Bovendien zijn de meeste gedichten uitdrukkelijk poëticaal, de verdichte anekdotes krijgen hun plaats in een poëticale context. In ‘Achter de dijk’ bijvoorbeeld wordt iemand die ‘in zijn boomgaard naar zilver’ graaft tegen de dichter uitgespeeld: ‘Was hij een dichter, de spade / zou hij niet tillen. Een wankele Charon / die obolen aan de vissen deelt’. De poëticale lading maakt deze poëzie enerzijds minder levensecht en ontoegankelijker, maar anderzijds van een verrassende dimensie. Dat gedichten ‘maar’ woorden zijn, doet niets af aan het realiteitsgehalte ervan. Het zijn juist de woorden van Enquist die ons confronteren met haar visie op de werkelijkheid. En die is aangrijpend genoeg.
Dat herscheppen gaat wellicht gepaard met een grotere aandacht voor de vormgeving, Klaarlichte dag geeft in elk geval de indruk zorgvuldig gecomponeerd te zijn: de bundel telt vijf afdelingen met alles samen veertig gedichten, waarin tegenstellingen en verdubbelingen zorgvuldig in de strofenbouw zijn geïntegreerd. Het muzikale talent van Enquist is zichtbaar in de vele alliteraties en assonanties, die echter soms clichématig aandoen: ‘tijd hijgt’ of ‘Hij woog een winter lang mijn woorden’. Stilistisch en ook inhoudelijk lijkt Enquist soms aan te leunen bij het oudere werk van Eva Gerlach. In elk geval is duidelijk dat Anna Enquist steeds meer zicht krijgt op de essentie van haar dichterschap. De authenticiteit en de kracht daarvan kunnen intussen niemand meer ontgaan.